Huygens publiceerde zijn Zedeprinten in 1625, in de verzamelbundel 'Otia' (vrije uren). Hij liet de collectie karakterbeschrijvingen vooraf gaan door twee ‘Voorspraecken’ op rijm. Net als in De karakterist, ofwel: de printschrijver verwoordt hij daarin zijn bedoelingen met Zedeprinten. Huygens kiest de verdediging. Het woord ‘Voorspraeck’ gebruikt hij dubbelzinnig; het betekent zowel voorwoord als verdedigingsrede.
De eerste ‘Voorspraeck’ is gericht aan Huygens’ oudere broer Maurits. Maurits Huygens was secretaris van de Raad van State; hij had deze belangrijke functie overgenomen van zijn in 1624 overleden vader.
Constantijn Huygens benadrukt, dat hij in Zedeprinten geen bestaande personen op de korrel heeft willen nemen. De karaktereigenschappen in de printen zijn erg zwart-wit getekend. In werkelijkheid is natuurlijk geen mens voor 100% goed en geen mens door en door slecht. De dichter hoopt, dat de lezer de goede voorbeelden uit de Zedeprinten zal navolgen en de ondeugden die behandeld worden, zal trachten te vermijden in zijn eigen leven.
Op moderne lezers zal zo’n boodschap wat betuttelend en braafjes overkomen. In de tijd van Huygens diende literatuur echter - naast ontspanning, vermaak en esthetisch genot - de nodige wijze lessen te bevatten. Het was dan ook heel gewoon, dat de schrijver de lezer nog eens overduidelijk wees op zijn stichtelijke bedoelingen.
Huygens verzoekt in deze ´Voorspraeck’ zijn broer, hem te verdedigen als hij op de Zedeprinten zou worden aangevallen. Hij roemt verder de voortreffelijke opvoeding die zij beiden hebben genoten. Daardoor zijn zij als geen ander in staat, onderscheid te maken tussen goed en kwaad.
Na de ‘Voorspraeck’ aan Maurits Huygens volgt er een aan de ‘Ledighe lezer’. Huygens bedoelt: de lezer die het boek in zijn vrije tijd leest. Daarmee verwijst hij naar de titel van de gedichtenbundel waarin Zedeprinten voor het eerst in druk verscheen: Otia, ofwel: vrije uren.
In deze tweede ‘Voorspraeck’ gaat Huygens in op het begrip Charaktèr. Theophrastus had dat woord geïntroduceerd voor zijn karakterschetsen. Charaktèr is in de loop van de jaren op vele wijzen vertaald in het Latijn en in moderne talen, maar al die termen kunnen Huygens niet bevredigen. Hij stelt ‘print’ (prent, afdruk, afbeelding) voor als Nederlandse vertaling. Zijn printen moeten nauwkeurige afbeeldingen zijn van het gedrag en de karaktereigenschappen van mensen – maar daarmee niet van de mensen zelf.
In Otia had de bundel karakterschetsen de titel: Characteres, Dat zijn Printen. Pas in de verzamelbundel Korenbloemen uit 1658 kreeg de bundel de naam waaronder hij nu bekend is: Zedeprinten. ‘Zede’ betekent daarin: gewoonte, gedrag, leefwijze. Ook door die benaming benadrukt Huygens dat hij geen beeld schetst van mensen van vlees en bloed; het zijn maar typetjes.
C. Huygens, Zedeprinten, vermeerderd met de tot dusver onuitgegeven print van ‘Een professor’ en van inleiding en aanteekeningen voorzien door H.J. Eijmael (…). Groningen 1891. p. 122-124.