Huygens' Zedeprinten (1623) - De karakterist, ofwel: de printschrijver (vertaling)

Zedeprinten Startpagina <<< De karakterist (inleiding) <<<

De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)

De karakterist, ofwel: de printschrijver

(r. 1) Hij is een spiegel die al het licht weerkaatst en iedereen zijn ware zelf toont. Hij is een ware vilder. Als een kat scherpt hij zijn nagels aan alles wat ruw is, maar laat hij ongemoeid wat volmaakt glad is. Nooit kun je zijn tong op een leugen betrappen. Hij is een deugdzame spion, iemand die altijd de waarheid zegt, al zegt hij nooit precies waar het gebeurd is en wie hij bedoelt. Hij schetst met een pen die gedoopt is in vitriool.

(r. 8)
Hij is slechts één mens, maar toch is hij iedereen. Hij is een ernstige humorist. Zijn doel is: lering en vermaak. Als de één profijt trekt van zijn les en de ander erom lacht, slaat hij twee vliegen in één klap. Echter: beide vliegen zijn slechts half dood. Het is moeilijk, iemand te scheren die niet stil wil zitten. Wie vermaak noch lering wil trekken uit zijn gedicht, stopt zijn oren dicht voor wat het zegt en sluit zijn ogen voor wat het toont.


(r. 15)
De waarheid laat haar mooiste gezicht zien aan wie haar wil begrijpen, maar zij zal iedereen blijven pijnigen die zich tegen haar verzet. Als ieder mens eens zo verstandig was, zelf de stok ter hand te nemen waarmee hij gestraft werd! Als ieder mens eens vol schaamte zou zeggen: ‘Wat die schrijver zegt, dat slaat op míj!’ (r. 18)
Voorwoorden bij Zedeprinten: Huygens kiest de verdediging
(r. 19) De karakterschrijver wandelt langs de wegen met onopvallende, tersluikse stappen. Maar als je hem tegenkomt: pas maar op voor zijn scherpe blik! Daarmee boort hij dwars door de dikste huid heen; daarmee steekt hij de schijnheiligen een spaak in het wiel. Alle blaren, alle vlekken die de mensen verbergen onder de dekmantel van broeken en rokken, boetseert hij tot een klomp. Daarvan maakt hij een afdruk die een perfecte afbeelding is van het origineel. Zo probeert hij te bewerkstelligen dat ieder mens zijn eigen boeman wordt en dat iedereen zichzelf tot de deugd brengt. Wie schrikt van zijn eigen spiegelbeeld, deinst terug voor zichzelf en komt zodoende toch nog terecht waar hij thuishoort, blindelings, en zonder het te willen. Zeggen en spreken; stokpaardjes in Dagh-werck
(r. 31) Maar ook de printschrijver lijdt aan een groot gebrek: hij kan zijn eigen gebreken niet zien. Dat rookgordijn kan hij niet doorboren. Zijn eigen kaars kan hem niet verlichten, want zijn lijf staat ervoor. Met zijn ogen ziet hij zichzelf niet; zo ontsnapt hij aan zichzelf. En doet hij dan toch een bewering over zijn eigen karakter, dan is het niet meer dan giswerk.

(r. 36)
Zijn boek ligt op de kop. Als u tegenover hem zit, en u kunt het boek wél lezen, maak dan zijn hand schoon met de uwe; geef hem inzicht in zichzelf! En zijn uw ogen vrij van het zand dat laaghartige bedilzucht erin heeft gestrooid, beloont u dan zijn trouwe ‘Hij is’ met een meelevend ‘Jij bent’. Dáárvoor heeft hij met bloed, zweet en tranen zijn overtuigingskracht in de strijd gegooid. Hij zegt kalm wat hij ziet, maar moet ook kalm luisteren naar wat men hem zegt over zijn eigen daden. (r. 42)

Den Haag, 12 oktober 1623

Lees ook de zedeprint De doorsneedichter

Gebruikte annotaties

C. Huygens, Zedeprinten, vermeerderd met de tot dusver onuitgegeven print van ‘Een professor’ en van inleiding en aanteekeningen voorzien door H.J. Eijmael (…). Groningen 1891. p. 122-124.

C. Huygens, Zes zedeprinten. Ingeleid en voorzien van annotatie en cultuurhistorische toelichting door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. 2e dr. Utrecht 1976. Ruygh-bewerp 4. p. 8-12.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.