In mei 1616 stuurde vader Huygens zijn zoons Maurits en Constantijn naar de Leidse universiteit, waar zij zich zouden bekwamen in de rechten. Zij kregen daar een stoomcursus: na wat ze al geleerd hadden van hun vader en van privé-onderwijzers, hoefden zij niet het volledige studieprogramma van vier ŕ vijf jaar af te werken.
Maurits kon zijn studie niet afmaken; hij werd naar huis geroepen wegens ziekte van zijn vader. Maurits moest een deel overnemen van diens werkzaamheden aan het hof van de stadhouder. Ook Constantijn zou slechts kort aan de universiteit verblijven, welgeteld 14 maanden.
In mijn leven, verteld aan mijn kinderen, een Latijns gedicht dat Huygens schreef als hoogbejaarde, kijkt hij met zeer positieve gevoelens terug op zijn studieperiode. In dit gedicht houdt hij zijn nazaten zijn levenswandel voor als lichtend voorbeeld. Hij schetst zichzelf als de ideale student.
Constantijn is ijverig; hij geeft zich niet over aan minder gewenste activiteiten als drinken, flirten en dobbelen. Daar hij maar een korte tijd heeft voor zijn studie, moet hij een grote vlijt aan de dag leggen. Toch houdt hij nog tijd over voor zinvolle vrijetijdsbesteding: lezen, dichten en musiceren. Hij ontspant zich door aan schermen te doen, een sport waarin hij zich in zijn jeugd al bekwaamd had.
[In Leiden,] dat stralend licht, waar de kring van gelijken het geestesvuur in wedijver aanwakkert, heb ik het heerlijkste jaar doorgebracht dat ik me uit mijn leven herinner. [Ik knoopte goede betrekkingen aan met professor Heinsius]. Intussen, want dit was het hoofddoel waarvoor ik toen naar Leiden ging, bleef ik bezig met de weerbarstigheden van de jurisprudentie. Trouw beluisterde ik de grote geleerden die in hun publieke colleges de taaie wetsteksten behapbaar maakten, waarna ik op mezelf de stof nog eens uit volle maag herkauwde. Zo probeerde ik de korte tijd die mijn lieve vader uit ongeduld aan het verblijf ter stede had gesteld (want met moeite kon hij ook maar het geringste deel van zijn kinderen missen), zoveel mogelijk op te rekken met mijn eigen werklust. Want wie weinig dagen leeft, kan in die weinig dagen door ijver niet weinig uren leven. |
Boek I, r.
314-330. Vertaald uit het Latijn door Frans Blom.
Overgenomen uit: C. Huygens, Mijn leven, verteld aan mijn
kinderen (…), Amsterdam 2003. Dl. I, p. 82/83.
Uit brieven die Huygens schreef aan zijn ouders, komt een wat minder zonnig beeld naar voren over het leven aan een universiteit. Kort voor zijn afstuderen liet hij zich ontvallen, dat zijn professoren ‘huiveringwekkende langgebaarde mannen’ waren, ‘verwaande beuzelaars bij uitstek’.
Constantijn Huygens, 20 jaar oud, studeerde af op 15 juli 1617, na een studie van ruim een jaar. Een universitaire studie werd in die tijd afgerond met een disputatie. De student verdedigde een aantal stellingen over een bepaald onderwerp, en werd daarop aangevallen door opponenten: andere studenten. Zo’n disputatie stond onder voorzitterschap van de hoogleraar. Alles ging in het Latijn, de voertaal aan de universiteit.
Huygens koos voor zijn disputatie de borgstelling, een onderwerp uit het contractrecht. In geuren en kleuren verhaalt hij in mijn leven, verteld aan mijn kinderen, hoe goed het debat hem afging. Geen enkele keer haperde hij. Slechts zelden hoefde de hoogleraar hem te onderbreken of aan te vullen. Een model-disputatie als afronding van een model-studie!
Na zijn studie liep Huygens twee keer stage bij een advocaat. Die leerperioden duurden maar een blauwe maandag: anderhalve maand in totaal. Toch merkte hij al gauw, dat de praktijk in een rumoerige rechtszaal heel anders was dan de theorie in een rustige collegezaal. Professoren mengden zich verder graag in staatszaken, maar konden ook dat in Huygens’ ogen toch maar beter overlaten aan praktijkmensen.
Dat is het overheersende beeld in De professor: de hoogleraar kan niet helemaal mee in de maatschappij. Hij toetert zijn ‘domme kalveren’ doof met dogma’s, zodat ze eelt op de oren krijgen en afgestompt raken voor vernieuwing. Huygens vergelijkt de kennis van de professor met stilstaand water in een poel.
Verder leeft de hoogleraar in een klooster. Bij Huygens’ gereformeerde geloofsgenoten wekte dat associaties met voorbije tijden, met het Rooms Katholieke geloof dat men had afgezworen. Ook de vergelijking van de professor met het orakel van Delphi is niet bepaald vleiend. Dit orakel uit de Griekse oudheid was berucht om zijn vage, dubbelzinnige uitspraken.
Huygens verwijt de professor hetzelfde als de dokter in de zedeprint De aankomende arts: een hoop dikdoenerij, gecombineerd met te geringe ervaring. Al met al serveert Huygens in De professor de hooggeleerde heren genadeloos af.
C. Huygens, Mijn leven, verteld aan mijn kinderen, in twee boeken. Ingeleid, bezorgd en van commentaar voorzien door F.R.E. Blom. Dl. I: Inleiding, teksteditie en vertaling. Dl. II: Commentaar en annotatie. Amsterdam 2003. (Dissertatie).