De digitale reiziger (67)
Baronnenlijn, Veluwelijn en feederlijn: Apeldoorn – Zwolle


Heerde

Palm, Palm Poasen,
De wind die kump van Voassen,
En alse niet van Voassen kump,
Dan kumpe van Jan Kloassen.

Liedje uit de jeugd van mijn in Apeldoon opgegroeide opa


De Veluwelijn: een nieuw streekvervoerconcept, door Syntus in december 2010 geïntroduceerd op het traject Apeldoorn – Zwolle. Het werkt met een hoogfrequente basislijn (lijn 90) door alle dorpen, een snellijn (lijn 294) die tussen Apeldoorn en Zwolle de A 50 neemt, en twee ‘feederlijnen’ (lijn 96 in Vaassen en 97 in Hattem). Lijn 90 geeft op Transferium Horsthoek bij Heerde aansluiting op lijn 294. De feederlijnen doen dat in hun respectieve dorpen weer op lijn 90.

Zo’n ingewikkeld systeem moet wel leiden tot geduvel, als het nog altijd waar is dat eenvoud het kenmerk is van het ware. Ik ging erheen om te onderzoeken hoe zoiets in de praktijk gaat. Maar ik was niet onbevooroordeeld: luide jammerklachten over dienstregeling, vertragingen, aansluitingen en materieel waren al tot me gekomen uit deze mooie streek.

Een streek, die zeer bewandelbaar is op een fraaie nazomerdag, en waar je hier en daar nog aandenkens ziet aan het ‘Baronnenlijntje’ dat notabelen en gewone Veluwnaars transporteerde per stoomtrein, en daar in 1950 mee ophield.

 

Loolaan

‘Apeldoorn-Zwolle is een van de drukste OV-verbindingen in Gelderland’, zegt de site van Syntus, die de winkel op de Veluwe overnam van Veolia, die zelf BBA weer opvolgde. De VAD uit mijn jeugdvakanties ligt nu wel erg ver achter ons. Het Veluwe-logo met dat hijgende, steigerende hert op de bussen is nu vervangen door een herfstblad. De Veluwelijn wordt gereden in opdracht van de Provincie Gelderland, en is uitgedacht door Gelderland, Overijssel en de gemeenten Apeldoorn, Epe, Hattem, Heerde en Zwolle.

Tussen Apeldoorn en Zwolle ligt een klein tiental plaatsen met een totaal inwonertal van ruim 60.000. Wonderlijk dat de trein op dit drukke traject ooit is opgeheven, net als de lijn Apeldoorn – Dieren=Doesburg (– Arnhem) via Beekbergen en Eerbeek. Al die forenzen- en toeristenoorden, die ook tegenwoordig best een treinverbinding hadden kunnen gebruiken – maar misschien waren het in 1950 niet meer dan boerendorpjes.

Die spoorlijnen waren lokaalspoorwegen, waarvoor minder strenge eisen golden en waarover met een matige snelheid gereden werd. Ik had me best kunnen voorstellen dat ze in de huidige tijd omgebouwd zouden zijn tot lightrail. Maar de geschiedenis liep anders; de Baronnenlijn werd opgebroken in de jaren 70, en die naar Dieren werd toeristenstoomspoorlijn.

Wie vóór 1938, het jaar van de eerste grote stations-opheffingsgolf, de trein nam van Apeldoorn naar Zwolle, stopte op de stations Het Loo, Wenum, Vaassen, Emst, Epe, Heerde, Wapenveld, Berghuizen, Hattem en Hattemerbroek. Dat is nu ook in grote lijnen de route van lijn 90. De treinen reden ongeveer in uurdienst; ongeveer, want er was nog geen klokvaste dienstregeling. En rit duurde 1:10 uur, wat langzamer dan die van nu met bus 694, en wat sneller dan die met lijn 90.

De lijn heette Baronnenlijn in verband met de vele kastelen en landgoederen op de route, en met de vele adellijke burgemeesters van al die dorpen. Maar hij begon zijn bestaan in 1876 bij wijze van spreken als konings- en prinsenlijn, want in dat jaar werd paleis Het Loo aangesloten op het spoorwegnet. De koninklijke treinen, en na 1887 de gewone, reden door de huidige wijk Driehuizen via een tracé dat nu op een satellietfoto nog aardig duidelijk te zien is: een strook groen in naar koninklijke figuren genoemde straten.

De hele Baronnenlijn is trouwens nog duidelijk te zien, hoewel er weinig gebouwen meer resteren en geen metertje spoorrails. De lijn, 37 km lang tot de aansluiting bij Hattemerbroek, is buiten de bebouwde kom tegenwoordig grotendeels fietspad. En op de dorpsplattegronden zie je nog overal namen als Stationsweg, Parallelweg en Spoorlaan. Spoorwegarcheologie is zo niet moeilijk. Zie ook deze foto special van Bastiaan Luytjes.

Maar nu zijn hedendaagse opvolger, lijn 90. Het mag dan geen Baronnenlijn meer zijn, maar je zit nog als een vorst in de bus op de Veluwelijn. Ze rijden met gelede Citaro’s met comfortabele zachtgeelbruine banken, en officieel met airco, die in de meeste bussen vandaag echter niet werkt.

Op de display op het Apeldoornse busstation staat vermeld dat lijn 90 elke 10 minuten rijdt. Dan hoeven ze de tijden niet steeds aan te passen. Maar het klopt alleen in de brede spits (06:00–9:30 en 15:00–19:00 uur). Daartussenin heeft hij kwartierdienst, en in de avonduren en weekends halfuurdienst. HIER de dienstregeling

Tegen halftwaalf trekt hij voornamelijk grijze hoofden die op weg zijn naar Paleis Het Loo, dat museum is, en al lang geen koninklijke woning meer. Het levert een van de weinige goed bezette bussen op die ik vandaag zal zien. Zelfs in de spits blijft soms de helft van de zitplaatsen vrij van reizigersbillen. Maar goed, het is 1 september, we zitten nog in de nadagen van de zomer(vakantie) en misschien trekt het in het najaar nog wat aan.

Er is wat oponthoud, te wijten aan enkele passagiers die vandaag voor het eerst in hun leven chippen. Eenmaal op weg rijden we langs de markt, het Wilhelminapark en door een opvallend smalle straat die nauwelijks berekend is op de gelede Citaro’s. Dan de Loolaan bij het paleis.

Ook ik verlaat de bus, maar alleen om de gedenknaald te zien die in 1901 werd opgericht ter gelegenheid van het huwelijk van Koningin Wilhelmina met Prins Hendrik. Tegen het hek om die zuil reed Karst Tates zich op 30 april 2009 te pletter met zijn zwarte auto, na op zijn dollemansrit zeven willekeurige onderdanen te hebben meegenomen in de dood.

Op 1 mei 2009 leek het me misplaatst ramptoerisme om deze naald op de foto te zetten, en reed ik per trein door Apeldoorn heen zonder uit te stappen. Maar nu ik er toch langskom… Er staat in de buurt van de naald een monument voor de slachtoffers van Tates’ bizarre en mislukte aanslag op de leden van het koninklijk huis, die gezeten waren in een ouderwetsere streekbus dan ik, vandaag. Maar de naald zal zelf toch ook altijd een monument-in-het-kwadraat blijven. Er ligt een bosje bloemen bij. Het hek is natuurlijk vernieuwd.

De zwarte auto wordt verschrot, zo is laatst besloten, en zal nooit tentoongesteld worden in een museum. Een begrijpelijke, maar daarom nog geen wijze beslissing. Elk leed wordt ooit geschiedenis; het stockske van van Oldenbarneveldt en de kogelgaten van Willem van Oranje behoren nu ook tot het cultureel erfgoed.

 


Mijn moeder, die in de jaren 30 complete zomervakanties doorbracht bij haar grootouders in Apeldoorn, zegt: ‘Het Wilhelminapark, de Loolaan, de Naald, daar kwam ik ook wel. En natuurlijk de Julianatoren, met die grote speeltuin. En Zevenhuizen, daar woonde familie. Wenum komt me ook bekend voor. Maar ik herinner me niet, dat we ooit een bus namen. Fietsen deed mijn oma ook niet. Een auto, daar hoefde je natuurlijk helemaal niet over te praten. We deden alles lopend, al was het een uur. Geen mens die daarover klaagde.’

Misschien had het minuscule provinciestadje dat Apeldoorn toen was, nog geen stadsbusnet. Een streekbus richting Vaassen zal er ook niet gereden hebben, gezien het feit dat je toen nog een trein had. De Julianatoren, al ruim een eeuw oud, is tegenwoordig pretpark, Zevenhuizen een buitenwijk vol torenflats.

Ik stap weer in. De bus is op tijd, wat een zeldzaamheid zal blijken te zijn op deze lijn. Vandaag zal ik een keer in een bus stappen die een kwartier te laat is, één die het houdt bij zeven minuten, en zal ik ook diverse bussen 3 à 4 minuten te vroeg zien vertrekken, wat natuurlijk helemaal uit den boze is. De rijtijden van lijn 90 bleken van de winter niet haalbaar, ook niet toen de sneeuw was weggedooid. Die werden dus opgerekt. Daardoor ontstond materieelgebrek en een bonte vlootschouw van verschillende bussen; ze werden overgeplaatst van onder meer de Valleilijn (Ede – Wageningen).

Ook de chauffeurs vormden een bont gezelschap. Volgens een streekbewoner kenden ze de route vaak niet, scheurden ze soms als bezetenen, spraken ze niet allemaal Nederlands, stopten ze wel eens bij een supermarkt om boodschappen te doen, en wisten ze vaak niet, hoe de deur open moest - daar zal ik straks in Hattem ook nog een voorbeeld van zien.

Vandaag zie ik alleen bussen met Veluwelijn-logo. En aankondigingen van een nieuwe dienstregelingswijziging. Nu waren de rijtijden in de avonduren weer te lang. Per 22 augustus zijn ze gesnoeid.

Tot de Veluwelijn behoort ook nog een scholierenbus Epe–Zwolle, die volgens een Veluwse moeder liefst rijdt op tijdstippen dat de school al begonnen, of nog niet uit is.

Dat hele lijnennet lijkt eerder opgezet als bezuinigingsmaatregel dan om de kwaliteit te bevorderen. Lijn 90 is de enige lijn die behouden bleef bij die operatie. Lijn 96 (Apeldoorn – Vaassen) en 97 (Zwolle – Hattem) werden ingekrompen tot lokale feederlijn. Snelbus 95 (Apeldoorn – Epe – Heerde – Zwolle) , met stukken via de A 50, werd nog sneller versneld, zodanig dat hij helemaal niet meer door een dorp komt. Tussen Apeldoorn en Zwolle halteert hij alleen bij Transferium Horsthoek en Carpoolplaats Hattem, ver buiten de bebouwde kom. Daardoor valt hij voor de bewoners van Epe en Heerde dus weg als rechtstreekse verbinding, en er zit, zoals ik vanavond zal zien, dan ook vrijwel geen mens meer in.

Die regen van klachten komt dus niet uit de lucht vallen. Op donderdag 8 september is er een openbare vergadering over bij Meet & Eat in Heerde. Ik ga er niet heen; ik laat er de Constantijnlezing in Voorburg, ter gelegenheid van Constantijn Huygens’ 415e geboortedag, niet voor schieten. Ook onder chauffeurs is er een hoop gemor; niet alleen op deze lijn, maar op de gehele Veluwe. Er zal binnenkort gestaakt worden; waarvoor precies, dat wordt nog bedacht door de vakbond.

De Veluwe ten noorden van Apeldoorn ziet eruit zoals zij eruit moet zien, met bossen en weiden, met een sympathiek septemberzonnetje aan de hemel. Na het wat onsamenhangende dorp Wenum-Wiesel rijden we Vaassen binnen. Lijn 90 kent grote halteafstanden en is een halve snellijn. De rest moet dat feederbusje doen, dat ik in Vaassen steeds net niet zal zien.

 

Apeldoorn NS, bij Het Loo (2x), Vaassen (3x)

De Baronnenlijn liep over wat nu een groenstrook is langs de Laan van Vasna, de oostelijke randweg van Vaassen. Ik stap uit bij de halte Oost, omdat hier het enige nog bestaande stationsgebouw van de spoorlijn moet staan. Aanvankelijk kan ik het niet vinden en dool wat rond en heen en weer, en zoek zelfs nog even in een nieuwbouwwijk aan de andere kant van de laan. Net wil ik het opgeven, of ik zie toch nog een glimp van het station, dat half verscholen te midden van bomen achter een wal ligt. Het verkeert in staat van onmiskenbaar verval en oogt onbewoond. De foto is niet toonbaar. Zie betere op Stationsweb.

Natuurlijk kromt een Stationsweg zich erlangs en loopt het dorp in, een weinig opmerkelijk dorp dat in de vorm van Cannenburgh wel een echt kasteel binnen de grenzen heeft, met een enorme tuin erbij en ooit misschien een baron. De gewone, niet adellijke burgers van deze streek zijn opvallend vaak gebeeldhouwd, langs de Veluwelijn. In Vaassen een vrouw die op het eerste gezicht achter een vierpitsgaskooktoestel staat, maar op het tweede achter een mens-erger-je-niet-bord. Veel mensen in Vaassen heten Van Triest, maar het dorp maakt beslist geen deprimerende indruk.

 


De wind mag volgens het liedje van mijn opa van Voassen komen; De digitale reiziger, zoals alleen héél trouwe en langdurige lezers weten, is daar ook ontstaan. Ik deed dit ritje Apeldoorn – Zwolle namelijk al eerder; in 1991 of 1992. Hier in Vaassen liep ik een aluminiumprofielenfabriek binnen waar een absurdistische, doch serieus bedoelde tentoonstelling was van tropische spinnen, geschilderde en gefotografeerde landschappen en vakantiedia’s. Het geheel werd gedreven door een kroostrijk gezin.

‘Zulke dingen, die je onderweg ziet, moest je eigenlijk eens opschrijven’, zeide ik tot mezelf. Echt goede ideeën zijn hun tijd altijd vooruit; ze worden al geboren als de technologische middelen nog niet bestaan om ze uit te voeren. Er was in 1991 nog geen medium om verhalen gemakkelijk te kunnen publiceren, en om ze nou op te schrijven om vrienden en familieleden ermee te vervelen; die obligatie vakantiealbums...

In 1996 maakte ik kennis met Internet en was de tijd gekomen om De digitale reiziger op te richten. Maar Maxwell was al in 1995 mijn eerste lezer. Ik werkte indertijd op hetzelfde kantoor als hij, en in de pauze plachten wij OV-actualiteiten te bespreken, waaronder recente pretritten. Toen hij een keer in de zomer van 1995 een maand op vakantie was, mailde ik ze dan maar in schriftelijke vorm, om ze niet te vergeten, via het interne mailsysteem dat net in gebruik was genomen. En zo werd een reiziger digitaal. Het verhaal over die spinnententoonstelling schreef ik pas in 2000 op.

Cannenburgh is te bezichtigen. In ’91 deed ik dat niet, omdat ik er na die spinnen geen tijd meer voor had, en nu niet omdat ik verder moet met de Veluwelijn. Ik beperk me tot een paar foto’s van de tuin. Dat kasteel loopt niet weg; ik kom over nog eens twintig jaar nog een keer terug, als bejaarde.

Het gratis krantje Metro organiseert vandaag een soort opstelwedstrijd over 2031, hoe ons leven er dan uit zal zien. Onbegonnen werk, natuurlijk. Wie had in 1991 kunnen voorspellen, welke vlucht Internet zou nemen? Maar je kunt natuurlijk altijd schrijven dat er iets uitgevonden zal worden tegen de hongersnood in de wereld, en tegen de files, en dat er bemande vluchten naar Mars zullen komen. Daarvan zeiden ze 40 jaar geleden al dat het over 20 jaar zou gebeuren, dus daar zit je altijd goed mee.

 


Vlak bij Cannenburgh staat een halte van lijn 96, een simpele paal langs de weg en niet zo’n fraaie vormgegeven abri als lijn 90 heeft. Die feeder is net weg. Natuurlijk ga ik niet staan wachten op de volgende, voor een ritje van 500 meter naar de halte van lijn 90.

Dat is de halte Vaassen Centrum, waar de feeder zijn voedsel dropt, zodat bus 90 het kan vermalen. Ook een prijsvraag waard: bedenk een betere naam dan feeder.

Ik stap weer in; deze keer met slechts 4 minuten vertraging. Ten noorden van Vaassen zie ik een bord van een kaarsenmakerij en één met de tekst: ‘Jezus kent u wel’. Emst is een nietig dorp, Epe een wat groter, maar ik laat ook Epe voorbijschieten. Aan de rand ervan zie ik een oud seinwachtershuis met een levensgrote 8 erop.

Dat doemt ineens het transferium Horsthoek op, bij Heerde. Ik had hier willen uitstappen voor een fotosessie. Maar het gevaarte, bestaande uit lange glasplaten met APELDOORN en ZWOLLE erop, oogt zo desolaat, zelfs in de zon, dat ik ervan afzie en hem vanuit de bus probeer te nemen. Veel auto’s staan er ook niet. Bewoners van Heerde zonder auto hebben er niet veel aan: hij ligt anderhalve kilometer buiten de dorpskom.

Niemand stapt hier in, uit of over. De chauffeur maakt even een praatje met een collega die in de abri een krant zit te lezen en verstoord opkijkt uit zijn literatuur, als er gevraagd wordt: ‘Zo jij hebt het zeker ook druk. Is het uit te houwen?’
‘De zon ging juist schuil achter het wolkendek, maar nu komt de wind weer mijn leesgenot verstoren’, zegt de aangesprokene, die me een aan lager wal geraakte intellectueel of dichter lijkt, die zijn licht onder de korenmaat laat schijnen in het streekvervoer.

 


Een paar haltes verder rijden we Heerde echt binnen. Ik loop daar een stuk spoorbaan na. Eigenlijk zou ik de hele Baronnenlijn moeten lopen, in een paar etappes, zoals ik vorig jaar deed met de Blauwe Bollentram. Je moet echt weten waar je kijken moet om hier voor je geestesoog een spoorbaan te zien. Een groenstrook, een fietspad, een grintlaantje, alles vervaagt en ik zie stoomtreinen tuffen (en hoor ze nog fluiten, bovendien, en ruik het roet, want het werkt ook auditief en olfactorisch). De snackbar heet wel Het Station, maar is later op die plek gebouwd; het echte station van Heerde is in 1960 gesloopt.

Ik lunch bij een café-biljart dat op winterse avonden vast en zeker het kloppend hart van het dorpsleven zal zijn voor de Heerdese autochtonen. Nu zit ik in mijn eentje op het terras, een fraaie herenboerderij te bewonderen, midden in het dorp. Even een pauze, voordat ik verder snel met de Veluwelijn; eerst voedsel en dan feeders.

De bushalte in het centrum van Heerde ligt tegenover een enorme fietsenstalling. Hier sta ik een klein halfuur te wachten. Ik heb net zo’n zachtblauwe Citaro gemist, en de volgende heeft bijna een kwartier vertraging. De streekbewoners in de abri reageren gelaten; je went blijkbaar aan hoogwaardig busvervoer.

Via Wapenveld, alweer een miniem dorpje, en door een dicht woud koersen we op Hattem aan, met onverantwoordelijk hoge snelheden, maar zo’n kwartier haal je toch niet meer in. Die feeder, waar ik steeds nieuwsgieriger naar wordt, is natuurlijk al weg.

 

Molecaten


Ik loop via landgoed Molecaten naar het beginpunt ervan, dat moet liggen in een westelijk uitbreidingswijkje van Hattem. Ook de eventuele baron van Molecaten hoorde het treintje langs zijn landgoed puffen. De spoorlijn maakte even voor Hattem (een echte stad, met wallen, een slotgracht en torens) een scherpe bocht naar links, om vervolgens bij Hattemerbroek met een haarspeldbocht naar rechts aan te takken op de lijn uit Amersfoort.

Ik loop een stuk van de NAP-route. Deze fietsroute slingert door Nederland langs de lijn die de kustlijn zou zijn als Nederland geen polders, duinen en dijken zou kennen; ‘Amersfoort aan zee’. Maar ook Hattem zou dan badplaats zijn. Dat zou het toerisme, naast het Bakkerijmuseum, het Anton Pieckmuseum en het Jan Voermanmuseum, een extra stimulans geven. Duitsers zouden zich twee uur rijtijd besparen op hun jaarlijkse exodus naar de Noordzee.

Naast de weg loopt een spreng, een semi-natuurlijk waterleidingsysteem. Met mensenhand werd een put gegraven tot op het grondwater, waarna dit eruit kwam bubbelen en zijn weg zocht naar lager gelegen stukken land, via beekdalen of kanalen.

Er klopt iets niet met deze spreng. Ik sta nu dus in wezen aan de Noordzeekust. Die zal dan wel in het westen liggen van het dan nog resterende land. Je zou verwachten dat die spreng naar zee stroomt. Maar hij stroomt juist naar het oosten, er vanaf. Ik twijfel, of de wetten der zwaartekracht te Hattem wel gelden, en anders wel aan de juiste loop van de NAP-route.

Dan een villaparkje dat ligt te bakken in de zon. Met toenemende ergernis loop ik er dik twintig minuten in rond zonder een bushalte te kunnen vinden. Waar een feeder ook voor nodig is? De halte van lijn 90 is nog geen kilometer ver. En voor elke deur staan twee behoorlijk luxueuze auto’s; toch geen lieden hier die het OV frequenteren.

 


Eindelijk zie ik een haltepaal, tegenover een grappig 18e-eeuws tuinhuisje aan de rand van de binnenstad. Ik moet nog een kwartier wachten, in welke tijd ik half historisch Hattem snel op de plaat zet, en ik wel heen en weer had kunnen lopen naar die halte van de Citaro. Dan komt het busje aanrijden, maar het is zo klein en aftands, dat ik het eerst niet eens herken als zijnde OV. Maar jawel hoor; het heeft lijnnummer 97 achter de ruit.

Het taxibusje telt twee personeelsleden. De een stuurt, de ander helpt de ontbrekende reizigers met de gecompliceerde bediening van de schuifdeuren. Die laatste functionaris is een bejaarde die volgens mij de hele dag gratis, doch onbezoldigd meereist, louter als portier.

Ik vraag of ik een kaartje moet kopen, of ergens in kan checken. Op vertoon van mijn portefeuille, waarvan ik beweer dat er een chipkaart in zit, mag ik gratis mee.

Achthonderd meter verder laat de bejaarde mij er weer uit op de provinciale weg, bij de halte van lijn 90 richting Apeldoorn. Daarmee eindigt een van de kortste en raarste busritten van mijn leven. De chauffeur vraagt of ik verder wil met de bus naar Zwolle. Zo ja, dan moet ik de weg oversteken en nog een paarhonderd meter verder lopen, daar bij dat gele bordje in de verte... Ik bedank hem, en doe maar net of ik de marineblauwe Citaro naar Overijssels hoofdstad niet net heb langs zien rijden; wederom een gemiste aansluiting.

Wat later sta ik bij de halte op de dijk, bij het jachthaventje. De bus zal arriveren met 7 minuten vertraging. Bij de tienminutendienst in de spits betekent dat opnieuw dat er twee vlak achter elkaar komen. Die vertragingen zijn onbegrijpelijk; ik heb vanmiddag geen file gezien.

Het laatste stuk richting Zwolle NS. Deze stad mag zich dit jaar in opvallend grote belangstelling van De digitale reiziger verheugen. Ik heb, bus-in, bus-uit, zes uur gedaan over de reis van Apeldoorn naar Zwolle. Nu ga ik in één ruk terug met sneldienst 294, die er volgens dienstregeling een krap uur over doet.

Ik pak de bus van 17:23, hartje avondspits, die al met vijf minuten vertraging komt aanzakken bij het busstation. Hij stopt op de Eekwal in het centrum, en aan de rand van de stad ook nog bij het kantoor van ziektekostenverzekeraar Achmea (Ach en wee, ja). Met slechts een dozijn passagiers rijden we de A50 op. Spoedig komt Molecaten weer in zicht.

 

Transferium Horsthoek (2x) - Heerde (2x) - Hattem - Zwolle NS


Bij de Carpoolplaats Hattem wil natuurlijk niemand in- of uitstappen, zo ver buiten de bewoonde wereld. Bij Transferium Horsthoek stapt één man uit. Van aansluiting is geen sprake; in geen velden of wegen een bus van lijn 90 te bekennen. De passagier laat zich mismoedig zakken op een bank en vouwt een krant open.

Snellijn 294 rijdt op werkdagen van 6:00 – 19:00 uur. Voor wie is niet helemaal duidelijk. Dat overstapsysteem werkt dus niet. En een rit Zwolle – Apeldoorn doe je in 38 minuten met de trein, als je mazzel hebt met overstappen in Deventer.

De Veluwelijn verliest het met afstand van lijn 320 door het Gooi, die ik laatst nam. Ook op snelheid. Deze bus heeft geen veiligheidsriemen en mag maar 80. Dat verhindert de chauffeur niet, constant 90 te rijden, en nauwelijks van snelheid te verminderen bij op- en afritten. De bussen zijn duidelijk niet gebouwd op dit geweld en raken boven de 80 in frenetieke vibratie. Alles rammelt en schudt; dit lijkt meer een massageapparaat dan een bus.

In Apeldoorn pikken we op een bedrijventerrein nog een paar mensen op. Daarna gaan we verder door de stad, kilometer na kilometer. Apeldoorn is geweldig uitgedijd, sinds mijn moeder er logeerde. Er zijn nog een paar haltes, maar niemand stapt meer in.

Het gejakker op de snelweg was volkomen overbodig; we komen vijf minuten te vroeg aan in Apeldoorn. Ruim op tijd voor de conclusie.

De Veluwelijn is uitgedacht vanachter het beeldscherm. In theorie klopt het concept helemaal: differentiatie tussen ontsluitend en verbindend vervoer; transferia als overstappunt. Op de Verkeersacademie had je er vast wel cum laude voor gekregen. Maar met de weerbarstige verkeerspraktijk is even weinig rekening gehouden als met de beleving van de OV-reiziger. Het spijt me zeer, maar De digitale reiziger kan hier geen voldoende aan toekennen.

Frans Mensonides
15 september 2011
Er geweest: donderdag 1 september 2011

Oh ja, die discussieavond in Heerde, die leverde de toezegging op van de provincie en Syntus,
dat er gestudeerd zou worden op oplossingen voor de problemen met de Veluwelijn.
Maar die oplossingen zullen op zijn vroegst in april 2012 in de dienstregeling verwerkt worden.
Het wordt een kille winter voor de OV-reiziger in deze streek.

FM
Aanvulling 20 september 2011 

NOG EEN AANVULLING:

Dit verhaal over een mooie dag op de Veluwe kreeg een staartje. Een Heerdese reageerde op mijn reisverslag: haar kinderen waren sinds de invoering van de Veluwelijn veel langer onderweg naar hun school in Zwolle. Aan die snelbus buiten de dorpen om hadden zij niets. Zij verzocht mij, mijn verhaal  naar de provincie Gelderland te sturen als inspraakreactie. Naar aanleiding van vele klachten uit de streek was men zich aan het bezinnen op verbeteringen.

Eigenlijk houd ik me al jaren niet meer bezig met de strijd om beter OV. Maar aan deze noodkreet móést ik gewoon wel gehoor geven. Op een regenachtige zondagmiddag in september schrapte ik uit mijn verhaal de Baronnenlijn, mijn moeders jeugdherinneringen uit Apeldoorn, mijn eigen omwandelingen in Vaassen, Heerde en Hattem, Tates' dodemansrit, niet-giftige spinnen, kortom: alles wat niets te maken had met die bus. Daardoor werd het artikel aanzienlijk korter; er bleef nog ongeveer 40% van over; 40%, een heel verhaal, toch nog. Dat restant mailde ik naar de provincie, vergezeld met een korte introductie: wie ik eigenlijk wel was. En vergezeld van mijn advies, dat neerkwam neer op het terugdraaien van alle veranderingen en gewoon de dienstregeling van vóór december 2010 weer van kracht te laten worden.

De maanden daarop waren er op de Veluwe verschillende hoorzittingen en bijeenkomsten over de Veluwelijn, die zich in de korte tijd van zijn bestaan aardig impopulair had gemaakt. Tegen kerstmis mailde de moeder uit Heerde me dat de provincie besloten had tot een dienstregelingswijziging in maart 2012. Daarbij zou in grote lijnen gehoor gegeven worden aan de wensen van de busreizigers uit de streek. Zo komt er weer een spitssneldienst via Epe en Heerde.

Daarnaast blijft toch ook die merkwaardige sneldienst buiten de dorpen om in stand, hoewel het met deze lijn natuurlijk nooit van z’n leven wat zal worden. Lijn 90 gaat van die overdreven 10-minutendienst terug naar een frequentie van een kwartier. Als er dan ook echt elk kwartier één komt, is dat geen verslechtering. Hoe het zit met de dorpsbussen, de ‘feeders’, is nog een open vraag. Dat pieremachochel van Hattem zal wel sneuvelen, maar voor het wat grotere Vaassen zal een oplossing bedacht moeten worden.  

Dit alles volgens uit officieuze bronnen ontvangen voorlopige informatie. Ik ga van ’t voorjaar weer eens die kant op om te zien hoe het definitieve plaatje eruit ziet.

Al met al toch een succes voor de reizigers, en dat is aldus mijn zegsvrouw mede te danken aan mijn inspraakreactie, van een objectieve buitenstaander met kennis van zaken, zoals ik in Veluwse contreien blijkbaar gezien wordt. Laat het zo zijn, s.v.p.! Dan heb ik in 2011 toch niet geheel vergeefs door het land gezworven als De digitale reiziger.

Dit verhaal is overigens niet bedoeld om alom in den lande mijn diensten aan te bieden als actievoerder; deze klim op de barricaden was een eenmalig uitstapje.

Frans Mensonides
aangevuld op 3 januari 2012


Feeder Hattem, gedoemd tot verdwijnen

 

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2011.