De digitale reiziger's vakantieplakboek 2005
Deel 3: Quo Vadis? Vorstendom Thorn


<< naar thuispagina Frans Mensonides


Thorn

 

Ik zou gezworen hebben dat ik er al eens over geschreven had, het Limburgse witte stadje Thorn, ex-hoofdstad van een matriarchaal rijkje dat het, ver vóór de zegeningen der vrouwenemancipatie, 8 eeuwen lang heeft uitgezongen op het wereldtoneel. Maar dat bleek niet het geval; in ruim 8 jaren van Internetschrijverij geen woord over het vorstendom Thorn. Daar moet ik een vakantiezaterdag doorbrengen.

Zoiets lijkt vrijdagavond een goed idee, maar als ik zaterdagmorgen wakker word, heb er geen zin meer in; mag ik niet gewoon weer de hele dag achter die rotcomputer zitten, s.v.p.? Ik kreeg gisteren trouwens een spam over een cursus tegen neerslachtigheid en pessimisme. Ik had me vandaag kunnen aanmelden, als ik thuis was geweest.

Het begin van de reis belooft ook al niet veel goeds. Ik neem de trein van 9:08 uit Leiden naar Utrecht, maar die komt al een paarhonderd meter voorbij het station, in de bocht naar de spoorwegovergang Morsweg, voor een rood sein te staan. Niet minder dan 40 minuten blijven we daar staan, spijts pogingen van het treinpersoneel, die amateurs van ProRail te bellen met vragen om opheldering. Wat er aan de hand is, weet niemand. Geen stremming tussen hier en Alphen; de trein uit Utrecht arriveert zonder problemen, en om 9:38 zien we godbetert de volgende trein naar Utrecht over het andere spoor passeren.

Uiteindelijk rijdt de trein terug naar Leiden Centraal. Ter compensatie van dit leed besluit ik gratis te reizen, vandaag; deze keer ga ik, tegen mijn gewoonte in, maar een geldteruggaveformulier halen. Daartoe sluit ik aan bij het loket, waar zich al een menigte gevormd heeft van medeslachtoffers; er zijn stemverheffingen en dreunende godslasteringen te horen.

Ik acht ProRail zeer wel in staat, de trein van 10:08 opnieuw drie kwartier voor hetzelfde onwillige sein stil te laten staan. Daarom besluit ik, met een omweg naar Limburg te reizen. Onderweg vul ik het formulier in. Pas na gedane arbeid zie ik, dat ik maar een halve dagkaart vergoed krijg voor een uur vertraging, terwijl je hele dag dan toch verpest is – de mijne zou dat zeker zijn, als ik al niet depressief was ontwaakt. Bovendien had ik het formulier niet met rood mogen invullen. “Sein rood, pen ook rood”, schrijf ik als toelichting; de kans dat het formulier in behandeling wordt genomen, is gering.

Onderweg naar Weert slik ik mijn ergernis in, besluit plechtig, toch die Internet-cursus tegen neerslachtigheid en pessimisme te gaan volgen (als ik niet zo pessimistisch was over mijn slagingskansen), en concentreer me verder maar op de geschiedenis van Thorn die ik gisteren heb uitgedraaid.

Het begint allemaal in 992, als Benedicta, dochter van een gravin, abdis wordt van het klooster in Thorn. In het begin van het tweede millennium wordt dit een wereldlijk ‘stift’(een woord dat verwant is aan stichting) waarin alleen adellijke dames worden opgenomen; men moet een ellenlange stamboom kunnen overleggen om toegelaten te worden. Langzamerhand weekt het stift zich los van het bisdom Luik, waar het oorspronkelijk onder viel.

De abdis krijgt ook wereldlijke macht: zij wordt de vorstin van een piepklein rijkje, dat naast Thorn ook de dorpen Ittervoort, Beersel, Haler, Stramproy, Ell, Grathem en Baexem omvat. De abdis-vorstin heeft zitting in de Duitse Rijksdag, en mag zich daarmee de gelijke noemen van graven, prinsen en hertogen.

Thuis is haar macht niet onbeperkt; zij moet rekening houden met de adel, de grootgrondbezitters en het kapittel van de kerk, die allen iets in de Thornse melk hebben te brokken. Thorn is een voortijdige overlegmaatschappij met poldermodel. Misschien komt het daardoor, dat het matriarchaat 8 eeuwen lang stand houdt.

Napoleon maakt een einde aan de status aparte van het vorstendommetje. Na de Napoleontische tijd keert Thorn niet terug op de staatkundige kaart van Europa. Het grondgebied wordt ingelijfd bij het nieuw gevormde Koninkrijk der Nederlanden, en komt na de Belgische afsplitsing aan de Nederlandse kant van de grens terecht.

Het eens zo rijke en welvarende vorstendom verpaupert zienderogen. Pas rond 1900 komen er weer een beetje deviezen in de portemonnee, dank zij de mijnbouw en de ‘brikkebekkers’ die hun brood verdienen in de baksteenfabrieken.


Station Weert


Voor station Weert staan een paar afgrijselijk met reclame toegetakelde streekbussen van Hermes gereed. Het busvervoer is hier magertjes; het bijna 50.000 inwoners tellende stadje heeft slechts één stadslijn, die alleen op maandag tot/met zaterdag overdag rijdt, in uurdienst. Van de weinige streeklijnen die je hier kunt nemen, rijdt alleen lijn 73 (Weert –Thorn – Roermond) 7 dagen per week en 16 uur per dag. De rit Weert-Roermond duurt een uur; in Weert en Roermond geeft de bus keurig aansluiting op de IC’s. Er moet ooit een stoomtram gereden hebben op deze route; namen van enkele café’s die ik onderweg zie, herinneren aan de tram.

De bus verlaat Weert via de wijk Leuken en betreedt nu een idyllisch landschap waarin minidorpjes gezaaid zijn, alle met een grote kerk in het midden en diverse kleine kapelletjes aan de rand. Het is een sterk slingerende route; Nadat je ‘Thorn 4’ op een wegwijzer heb zien staan, moet je nog meer dan 20 minuten rijden.

Ik vorm in mijn hoofd alvast de zinnen die ik morgen ga opschrijven over dit tochtje. Dat gaat zo’n hele reisdag door; een continue monologue intérieur. Ik word knap bunzig van steeds dat misselijke gekwaak onder mijn schedeldak. Het dient tot niets; je kunt uiteindelijk toch niet alles opschrijven. ‘De stoelbekleding van de bus stinkt vaag naar bedorven melk en natte honden’, zoiets moet je schrappen als irrelevant.

Ittervoort; we zijn inmiddels op Thorns grondgebied. Manshoog staat hier het koren. Het onttrekt de horizon aan het oog. Eeuwenlang zijn er mensen geboren en doodgegaan in het vorstendom Thorn, die er nooit uit weg zijn geweest, en nooit de horizon gezien hebben; een klein wereldje.

Het stuk voorbij Thorn is minder arcadisch, zoals ik aan het eind van de middag zal zien; tussen het witte stadje en Roermond wordt het uitzicht gedomineerd door de wijde, gapende schoorstenen van een energiecentrale.

Toch nog Thorn. Ik stap uit op de Walstraat. Onmiddellijk valt me op, dat alles wit is (had in een reisverslag over de Zuidpool kunnen staan; evenzeer een open deur als in een wit stadje). Een fel, helder licht heerst hier; hoewel we een nogal sombere zomerdag beleven, heb ik de neiging, mijn ogen dicht te knijpen. Evenals in IJburg werkt het licht verhelderend op de geest. Het is duidelijk: ik moet in IJburg of Thorn gaan wonen, en die cursus vergeten.

Schuin achter de halte staat een hoekige bakstenen wachthuisje met drie gaten; wit, uiteraard. In het hokje mag je je niet ophouden ‘zonder redelijk doel’, evenmin als in de stationshal van Rotterdam CS. Zou daar jurisprudentie over zijn, wat precies een redelijk doel is? Het is een vaag begrip; ik ken ontzettend veel mensen wier hele leven feitelijk zonder redelijk doel is. Nog geen reden, ze overal de toegang toe te ontzeggen; het zou stil worden op straat.

Hoe zou het hier zijn op de winterdag, denk ik als ik vijf minuten later de feeërieke Wijngaard oversteek; een groot plein met sprookjespaleizen eromheen. Met sneeuw is alles nog witter. Plotseling tingelt mijn telefoon. Een SMS; geen rampspoed toch, hopelijk? Nerveus gris ik het apparaat uit mijn zak. Mijn aankomst in Thorn blijkt opgemerkt door de provider. “Welkom bij Mobistar”, staat te lezen op het scherm. Als ik vanuit het buitenland wil bellen naar Nederland, moet er 31 voor.

Vanuit het buitenland? Ineens begrijp ik het: de geschiedenisboeken zijn ongedaan gemaakt! Thorn is nog steeds een mini-vorstendom, net zoals Liechtenstein en Andorra. Het heeft natuurlijk eigen postzegels, eigen nummerborden (vier cijfers, zonder letters), eigen telefoonnummers, een topleveldomein (.tho), nog steeds een vorstin - die gewoon in het telefoonboek staat en voor iedere burger aanspreekbaar is op haar beleid. Er is een plaatselijke voetbalclub die in de UEFA-cup blijmoedig met 1-13 verliest van Dnjepropetrovsk, ze hebben een eigen vlag, een eigen munt – nee, dat laatste recht hebben ze verspeeld. Ze hadden ooit een muntgebouw, maar dat is in de 16e eeuw al gesloten omdat er meer valse munten geslagen werden dan echte.

De mensen hier verlaten ’s morgens node hun koninkrijkje voor hun werk in Weert en Roermond, en keren ’s avonds terug naar hun eigen witte paradijsje, waar ze bij kunnen komen van hun ellende – ‘ellende’ betekent letterlijk: in een ander land; weinigen weten dat.

Juist als ik zover ben met mijn fantasieën moet ik schielijk uitwijken voor zo’n grote, snelle terreinauto die door een smal straatje buldert; zo’n moderne jeep met zo’n ijzeren hek voorop, hoe heet zo’n hek, een berendoder, die in landen zonder beren voornamelijk wordt gebruikt om voetgangers naar de andere wereld te helpen. Natuurlijk moest een vorstendommetje als Thorn autovrij zijn; alleen de vorstin, de dokter en de notaris hebben het recht, zich per auto te verplaatsen. De vorstin heeft nummerplaat 1. Zo zou Thorn moeten zijn, en ik zou het neefje moeten zijn van de vorstin, en elk jaar mogen komen logeren….

De VVV, annex panorama (een maquette in de vorm van een grote ronddraaiende schijf), annex museum, is een bezoekje waard, al is niet iedereen ingenomen met het panorama: “dat nieuwe, moderne seniorencomplex staat er geeneens op”, zegt een vrouw teleurgesteld. De aller- allerlaatste abdis-vorstin vóór Napoleon, ene Cunigonda of daaromtrent, staat twee keer afgebeeld in het museum; één keer als opgedirkte taart met hoog opgestoken haar, en één keer met een wat onbenullig poppengezicht. Daaruit blijkt wel, dat ook portrettisten je doorgaans weinig recht doen.

Thorn, het mag geen verrassing zijn, ligt op het kruispunt aller windstreken. Hier begint een lange afstands wandelroute naar Alkmaar (‘Alkmaar 275 km’, staat op een groen bordje, alsof het niks is) en een pelgrimsroute naar Santiago de Compostella, die een nog 8 keer zo lange tippel vergt. Een magere, benige vrouw slaat die richting in, met van die prikstokken voor ‘nordic walking’, waarmee je zevenmijlspassen kunt maken. Je loopt er sneller mee, heb ik ergens gelezen, maar wordt er ook moeier van; waar ligt dan je winst?

Onopgehelderd is nog de kwestie, waarom alle huizen in dit stadje wit zijn. Volgens een hardnekkige legende schreven de kloosterdames in 1310 in hun beste Latijn een brief aan de paus, met het verzoek, hun zwarte kledij te mogen vervangen door witte. Het positieve antwoord uit Rome arriveerde pas in 1497, waarna de inwoners van Thorn uit vreugde hun huizen wit hebben geverfd. Het eerste deel van deze legende, dat antwoord dat 2 eeuwen op zich liet wachten, is waar.

Ik heb bij de VVV een nogal ingewikkelde beschreven wandelroute gekocht, waarbij geen plattegrond is afgedrukt. Die brengt me naar de muur van een immuniteit. Daarbinnen ben je onkwetsbaar voor alles, én immuun voor (vogel)griep, vermoedelijk; onkwetsbaar voel ik me dan ook, sedert mijn arriveren.

Ik zie alle mooie plekjes van de stad, louter door te verdwalen. En wat ik zie, kan ik niet meer terugvinden in die beschrijving. ‘Quo Vadis?’ is dan ook een terechte vraag. Hij staat te lezen op een zeer klein kapelletje, een wit kapelletje, vanzelf. 300 meter verder loop ik plotseling het vorstendom Thorn uit. Ik zie een grenspaal, een Belgische, vlak tegenover een staminee, dat vroeger het douanekantoor was, denk ik.

Deze plek, op de Thorns-Belgische grens, is een mooie plek om dit reisverslag te besluiten. Mijn dag gaat nog verder; het verhaal is uit.

Frans Mensonides
26 juli 2005



© Frans Mensonides, Leiden, 2005


Lees ook:

Deel 2: Cappuccinoslurper doet Hofpleinlijn
Deel 1: Verhaal van twee plaatsen: Edam-Volendam
Deel 0: De Bronnenzaal en Halte Adelheidstraat

<< naar thuispagina Frans Mensonides