Vis moet zwemmen; drinklied

Zedeprinten Startpagina <<< De waard (Inleiding) <<< De waard (vertaling) <<<


De 17e-eeuwse Nederlanders dronken bier letterlijk als water. Het bier bezat meestal een laag alcoholpercentage en werd vooral geconsumeerd voor de dorst, omdat schoon drinkwater niet altijd voorhanden was.

In kroegen was wat zwaarder bier verkrijgbaar. Een pekelharing, een zoute haring uit een ton, smaakte daar uitstekend bij. En van al dat zout kreeg je natuurlijk weer dorst; vis moet zwemmen, nietwaar? Het inspireerde een anonieme Nederlander tot het schrijven van dit Drinklied op de pekelharing. In het liedje wordt gedronken uit een ´klaverblad´, een drinkbeker met drie kelkjes, elk op een steeltje. Ook is er een bokaal in de vorm van een schip.

Drinck-liedt op de peeckelharingh

Stemme: Qu’íl est bon, bon, bon, bon, bon

Haringh is so bon, bon, bon,
Om eens op te drincken:
Sa, ontsteeckt de ton, ton, ton,
Laet de Bekers klincken:
Daer, daer, daer heb-je van het Nat;
Drinckt vry, daer is noch meer in ´t Vat.

Maetje dat geldt jou, jou, jou,
Soo ien proper teuchje:
Wiljer tweetjes nou, nou, nou,
Elck die drinck sen meuchje:
Drie, drie, drie maeckt een Claver-blat:
Drinckt vry, daer is noch meer in’t vat.

Daer was drooghte, ja, ja, ja,
Geef jy ’t sulcken neepje?
Schenker kom, kom, dra, dra, dra,
Brenght ons vocht uyt ’t Scheepje;
Soo, soo, soo, wel bekomje dat:
Drinckt vry, daer is noch meer in ’t vat.

’t Steeltje moeter by, by, by,
‘Sel te beter klemmen:
Peeckel-haringh, wy, wy, wy
Doen jou lustigh swemmen.
Sa, sa, sa Vrienden haestje wat:
Drinckt vry, en laet geen Bier in ’t vat.

’t Vaetje rommelt, och, och, och!
’t Kraentje wil niet loopen.
Heeft de Brouster noch, noch, noch?
Jaese, sou ick hoopen.
Wy, wy, wy singhen overluyt:
Ons Paters-vaetje dat is uyt.

 

Drinklied op de pekelharing

Op de wijs van: Qu’íl est bon, bon, bon, bon, bon

Haring is zo goed, goed, goed,
Om lekker bij te drinken.
Hup, breek het vat, vat, vat
Maar aan, laat de bekers klinken.
Hier, hier, hier heb je een kroes met gerstenat.
Drink gerust, er zit nog meer in het vat!

Makker, dat geldt ook voor jou, jou, jou.
Wat een keurig teugje,
Wil je er nog eentje, nou, nou, nou?
Iedereen moet maar drinken zoveel hij wil.
Drie, drie, drie, dat maakt een klaverblad.
Drink gerust, er zit nog meer in het vat!

Wat hadden we het droog, ja, ja, ja.
Dring je nog eens aan?
Schenker kom, kom, snel, snel, snel,
Breng ons vocht uit het scheepje!
Zo, zo, zo goed bevalt je dat.
Drink gerust, er zit nog meer in het vat!

Het steeltje houd ik vast, vast, vast,
Dan kan het klaverblad niet vallen.
Zoute haring, wij, wij, wij
Laten je lekker zwemmen.
Hup, hup, hup, vrienden drink eens een beetje door!
Drink gerust, en laat geen bier achter in het vat!

Het vaatje sputtert, och, och, och,
Het kraantje wil niet meer lopen.
Heeft de brouwster nog meer, meer, meer?
Ja, dat heeft ze, mag ik hopen.
Wij, wij, wij zingen uit volle borst:
Ons patersvaatje is leeg.

N. Veldhorst, De Haarlemse Bloempjes. Bloemlezing uit een zeventiende-eeuwse liedboekenreeks. Ingeleid en van de oorspronkelijke melodieën voorzien door Natascha Veldhorst. Haarlem 1999. p. 67-69.

Het patersvaatje in het laatste couplet was het beste vat bier dat voorhanden was in de kroeg, maar het gezelschap zal zich het mindere bier verder ook wel hebben laten smaken.


Nederland kende in de Gouden Eeuw een ware liedjesmanie. Zingen was heilzaam voor lichaam en geest, vond men; je verdreef er de neerslachtigheid mee. In een tijd zonder arbeidsvitaminen op de radio en zonder mp3-spelers moest iedereen zelf zorgen voor de muzikale omlijsting van zijn leven. De liedjes verspreidden zich van mond tot mond, maar sedert ongeveer 1550 werden ze ook afgedrukt in liedboeken, die een enorme populariteit kenden bij het publiek.

Religieuze liedjes, ondeugende liedjes, liefdesliedjes, moralistische liedjes, drinkliedjes: alles vond je in de zangbundel. Ze waren er in alle prijsklassen: luxe edities die door gegoede burgers vaak cadeau werden gegeven; eenvoudige boekwerkjes op goedkoop papier die voor een paar stuivers te koop waren.

Veel liedboeken waren stad- of streekgebonden. Zij werden vaak geproduceerd door de plaatselijke rederijkerskamer, een genootschap van dichters. Dergelijke bundels bevatten altijd wel enkele lofliederen op de stad of streek waar zij verschenen waren. Er waren liedjes over wandelingen in de omgeving en over plaatselijke figuren en omstandigheden. Veel liedjes waren geschreven in dialect.

Het drinklied op deze pagina is afkomstig uit een Haarlemse liedbundel uit de jaren 40 van de 17e eeuw. De meeste liedjes in zulke bundels waren contrafacten: teksten op een bestaande, bekende melodie. Het Drinklied op de pekelharing was een contrafact van een Frans liedje dat in de jaren 40 korte tijd heel populair was in liedboeken: een tophit, dus, maar wel een eendagsvlieg. Iedereen kon zo’n lied meteen meezingen. In de kroeg werkte dat sfeerverhogend, en het stimuleerde natuurlijk het drankgebruik.


Meer weten?

N. Veldhorst, De Haarlemse Bloempjes. Bloemlezing uit een zeventiende-eeuwse liedboekenreeks. Ingeleid en van de oorspronkelijke melodieën voorzien door Natascha Veldhorst. Haarlem 1999.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.