Ik bracht een
wandelmiddag door in Westerbork (Drenthe), met op de route het
voormalige Kamp
Westerbork en de Westerbork Synthese Radio Telescoop. Een educatieve
wandeling,
die aanzette tot overpeinzingen.
‘Westerbork’ hoort eigenlijk tussen
aanhalingstekens. Zoals
je voor Waterloo niet moet uitstappen in Waterloo, maar in Eigenbrakel
/ Braine-l’Alleud (zie dit
verhaal uit 2003), moet je dat voor Westerbork niet
doen in Westerbork, maar in Hooghalen. Kamp en telescoop vind je 5
kilometer
ten oosten van dat dorpje, terwijl ze niet minder dan 10 kilometer ten
noorden
van Westerbork liggen. Hooghalen is gelegen langs de spoorlijn
Zwolle-Groningen, exact halverwege Beilen en Assen, maar
reizigerstreinen
stoppen er sinds 1938 niet meer. Je bent van een zeer magere busdienst
afhankelijk om er te komen.
Ik zocht het allemaal uit in april,
want ik wilde er iets over
schrijven in aanloop naar de meidagen. Volgens de reisplanner kon ik,
bij
vertrek uit Leiden na 9:00 uur, het beste doorreizen naar Assen, met de
Intercity
die niet in Beilen stopt. De aanblik van mijn bestemming Hooghalen
vanuit het
coupéraam zou ik dan maar knarsetandend moeten verduren. Dan in Assen
25
minuten wachten - een aantal minuten dat ook al als een rode draad door
het vorige verhaal
liep - en ten slotte bus 22 nemen terug naar Hooghalen; mijl op
zeven.
In april heb ik de rit tweemaal
moeten uitstellen wegens
beroerde weersverwachtingen en eenmaal door privé-beslommeringen.
Uiteindelijk ging
ik op post-Hemelvaartsdag, vrijdag 18 mei, met de ware meidagen al
voorbij. Ik
had ze doorgebracht met inhoudsloze oranjegetinte feesten in eigen
stad, en me
bovendien feestelijk geërgerd aan discussies over de juiste manier om
dodenherdenking door te brengen. Discussies over wie er ‘Goed’ genoeg
was geweest
om zijn leed te mogen etaleren; zo kwam het bij me over.
Dat schoot me zodanig in het
verkeerde keelgat dat het voor
mij helemaal niet meer hoefde, ik een zelfs voor mijn doen zuur stukje erover
in FHM’s plaatste, en alle documentaires over de oorlog op de
tv dit jaar
onbekeken liet.
5 Mei maakt nog steeds veel los, bij
velen. Vandaag, onderweg
naar ‘Westerbork’, lees ik een verlaat meidagenstukje in een krant die
ik in
mijn tas heb gestoken. Leden van het Amsterdams 4 en 5-meicomité,
onder wie het
duo-raadslid Boris Klatser, hebben de bevrijding wat al te uitbundig
gevierd.
In de nacht van 5 op 6 kregen ze bonje met een hoer op de wallen,
waarbij
Klatser de lichtekooi zou hebben geslagen. Nomen
est omen: klats!
Als je zo’n naam hebt, moet je extra voorzichtig zijn met wat je doet; woordspelingen liggen voor de hand. Klatser verklaarde, alleen maar tussenbeide gesprongen te zijn. Maar dat is een smoes met een baard; dat zeggen ze echt allemaal. Daar tuinen de dienders niet meer in. Het raadslid werd ingesloten en beleefde de morning after van Bevrijdingsdag in onvrijheid. Raar verhaal; wat moet je ermee?
Tegen het middaguur beland ik in Assen. Het busplein voor
het station telt een onafzienbare reeks perrons met borden met
bestemmingen,
maar maar zeer weinig bussen die onder die borden vandaan vertrekken.
Qbuzz
rijdt in deze contreien. Lijdzaam sta ik mijn 25 minuten uit in het
gezelschap
van een bejaarde dame en een studente, die dezelfde richting op willen
als ik.
Die 25 minuten wachten worden er 30,
35 en tenslotte 40,
zonder dat bus 22 komt opdagen. Ik ga nu maar eens informeren bij het
Informatiepunt (rechts op de foto), knus
ingericht als een huiskamer, met comfortabele tweezitsbanken. Ik kom terug met een
jobstijding. Op de vrijdag
na Hemelvaart wordt gereden volgens een zaterdagsdienst. Dat wil zeggen
dat
onze bus van 12:24 een belbus was, die we een uur van tevoren
telefonisch hadden
moeten ontbieden. Dat hebben we geen van drieën gedaan. Die van 13:24
is een
vaste bus, en rijdt dus in ieder geval wel.
Ik snap wat ik fout heb gedaan; ik
reis op dat schema dat ik
in april heb uitgedraaid, zonder rekening te houden met deze bijzondere
vrijdag. Nu nog 45 minuten te lopen ijsberen op dit plein, en mijn
wandelmiddag
verder zien inkrimpen? Ik heb
12
kilometer lopen voor de boeg, plus een bezoek aan het Herinneringscentrum
Kamp
Westerbork. Eind van de middag gaat het regenen in Drenthe;
dan wil ik klaar
zijn.
Meteen hak ik de knoop door en gooi
er een taxi tegenaan,
hoewel dat eigenlijk helemaal niet kán, op deze OV-site. Voor niet veel
meer
dan twee tientjes kom ik in Hooghalen. De taxi volgt de busroute de
stad uit en
over een provinciale weg, dus ik zie niks minder dan ik anders gezien
had. En
voor die centen geeft de taxichauffeuse ook nog wandeltips. ‘Op de
Zus-en-zo-heide is het zo prachtig in het voorjaar, dan komen al die
kleine orchideetjes
op, die zie je dan vlak boven de grond, zo’n leuk gezicht, en dan kun
je, als
ze eenmaal opgekomen zijn, elke week even gaan kijken hoe groot ze al
zijn
geworden, en hoe mooi ze staan te bloeien’.
Ik zeg, om iets te zeggen, dat ik
naar Kamp en
radiosterrenwacht Westerbork wil wandelen, en gestrand was op het
busstation.
‘Ja, in het westen zal het wel anders toegaan met het openbaar vervoer.
Maar
hier is het: bezuinigen, bezuinigen en nog eens bezuinigen, jaar na
jaar. Ik
hoor er veel over klagen onder de mensen. En op een gegeven moment valt
er
niets meer te bezuinigen, en is alles al op, alles wegbezuinigd.’
Hooghalen is wat het uit de trein al leek: een zeer landelijk, boerderijenrijk dorp bij een rotonde langs een spoorbaan, met veel villa’s en zonder hoogbouw. Laaghalen heb je ook nog, even verderop.
Ik laat me afzetten bij de bushalte,
zodat ik kan zien, tot
hoe laat ik hier nog weg kan. De laatste bus naar Beilen vertrekt om
17:33. Ik
beloof - aan niemand in het bijzonder, de taxichauffeuse is weggereden
- nooit meer
te zullen klagen over uurdiensten in het Leidse stadsvervoer, na 20:00
uur.
Daar rijdt zowaar net een Qbuzzbus door het dorp; die naar Assen.
Voorbij de spoorovergang neem ik een betonplaten fietspad
langs een autoweg in de richting van het Herinneringscentrum. Rechts
heb ik
uitzicht op omgeploegd akkerland tot de einder.
Ik ga de weg die veel kampbewoners
gegaan zijn. Kamp
Westerbork, vóór de oorlog opgezet voor uit nazi-Duitsland gevluchte
Joden,
kreeg in 1942 zijn rol bij de Endlösung. Het werd Polizeiliches
Durchgangslager,
ofwel doorvoerkamp voor 107.000 Joden naar de vernietigingskampen in
Oost-Europa. De Joden, opgepakt in alle delen van Nederland, werden per
trein
vervoerd naar het voor reizigers gesloten station Hooghalen en liepen
vervolgens een uur naar het kamp; bepakt en bezakt met de koffertjes
waarvan ik
er straks een paar zal zien in het Herinneringscentrum.
Enkele weken of maanden later werden
zij op transport
gesteld naar Auschwitz en liepen daartoe terug naar station Hooghalen.
Eind
1942 kreeg Kamp Westerbork een eigen spoorlijn. Hij takte ten noorden
van
Hooghalen af van de spoorbaan Zwolle-Groningen, liep dwars door het
kamp heen
en eindigde op het bekende stootblok dat je altijd op tv ziet bij
documentaires
en herdenkingen.
Elke dinsdagmorgen vertrok er een
transport met duizend man,
die in afgesloten veewagens werden vervoerd. Hun namen werden
maandagavond
afgeroepen in de barakken. Het reisdoel: werkkampen in Duitsland,
althans dat
werd de kampbewoners wijsgemaakt. Velen vermoedden werkelijk niet wat
ze boven
het hoofd hing. In het Herinneringscentrum zal ik een briefkaart lezen
van
iemand die welgemoed zijn lot tegemoet ging; werken in de buitenlucht
was
immers gezond. Hij had een wekker meegenomen in zijn koffer, want het
zou daar
wel vroeg dag zijn…
De treinen reden via Assen en de
verbindingsboog Haren –
Hoogezand naar Nieuweschans, waar zij het land verlieten. Van de
107.000
gedeporteerden zouden er slechts 5.000 levend terugkeren in het
vaderland.
Het standbeeld met de houten uilen
langs het fietspad is
gemaakt door Erik van der Leur, in motorzaagkunst,
en maakt geen deel uit van
de oorlogsherdenkingen, bij mijn weten.
Het
Herinneringscentrum doemt op. Dit moderne gebouw is
geopend in 1983. Het kamp zelf, drie kilometer verderop, is na de
oorlog
achtereenvolgens gebruikt voor de detentie van landverraders, voor
opvang van militairen uit Nederlands Indië en als woonoord voor
Molukkers. Die laatste functie hield het
tot 1970. Daarna is het kamp vrijwel volledig gesloopt. Eerst komt het
vergeten, daarna pas het herdenken.
Het Herinneringscentrum wekt bij
mijzelf vooral herinneringen
op aan het Haus
der Wannsee Konferenz in Berlijn, dat ik in 2001
bezocht. In
die villa aan een waterplas werd begin 1942 de goed geoliede
moordmachine
vormgegeven die verantwoordelijk zou worden voor de dood van 6 miljoen
Joden.
Hier in dit Herinneringscentrum
heerst onder de bezoekers de
plechtige, terneerdrukkende, maar daardoor juist zeer gepaste stilte,
die me
daar in Duitsland ook opviel. Het slaat zowaar over op de kinderen, op
deze
vrije dag in groten getale aanwezig, maar zonder het helse kabaal
waarmee hun
dagjes uit doorgaans gepaard gaan.
De tentoonstelling is sober, met
naakte feiten, eerder dan
de emoties die aanleiding gegeven hebben tot de onwaardige
dodenherdenking van
dit jaar. Feiten en beelden spreken voor zich, ook voor hen van na de
oorlog.
Indruk maakt de geluidloze
zwartwitfilm van het vertrek van
weer zo’n treinentransport. De trein deed drie dagen over zijn reis,
waarna hij
leeg terugkeerde naar
Westerbork; op
tijd voor de volgende dinsdagochtend.
Bizar zijn de beelden van
voetbalwedstrijden en revue-avonden
in het kamp. Die werden gehouden om ‘Westerbork’ zoveel mogelijk op een
gewone,
bewoonde stad te laten lijken. De Joden op doorvoer deden er niet aan
mee, die
vertrokken na enkele bang afgewachte maandagavonden uit het kamp. Nee,
de
voetballers en revuesterren werden gerekruteerd uit de gelukkigen die
geklommen
waren tot organisatorische rangen, en langer mochten blijven, soms tot
jaren
na hun aankomst. Waarbij ze, om hun hachje te redden, wel medeplichtig
werden
aan de ellende die anderen werd aangedaan.
Een tv-scherm toont één voor één de
namen van de 102.000 slachtoffers:
voornamen, achternaam, geboortedatum en plaats. Elke naam blijft een
halve
minuut in beeld. Ik sta een minuut of vijf te kijken bij een lange rij
van
mensen die M. de Vries heetten. Als ze het scherm bij sluitingstijd
uitzetten,
en morgenochtend op hetzelfde punt verder gaan, duurt het een maand of
vijf voor
alle namen op het scherm verschenen zijn.
Kampcommandant Gemmeker verklaarde na
de bevrijding voor de
rechtbank, dat hij het echt niet ‘gewusst’ had. Hij had nog bij zijn
superieuren in Berlijn geïnformeerd, maar kreeg te horen dat geruchten
over
massavernietiging niet op waarheid berustten. Daar de rechtbank niet
kon
bewijzen dat Gemmeker het wel geweten had, kwam hij weg met 10 jaar
cel, maar
werd na 3 jaar al vrijgelaten wegens goed gedrag, en leefde nog 30 jaar
lang als
gerespecteerd burger in West-Duitsland. Beter dan een blauwzuurpil of
een
verblijf in Latijns Amerika; onwetendheid loont soms meer dan kennis
van zaken.
Ik ga nu maar op weg naar het kamp, annex de
radiosterrenwacht. Er lopen drie routes, een bospad langs heide, een
geasfalteerde
B-weg en het Melkwegpad, waarlangs informatie wordt gegeven over de
radiosterrenkunde. Ik kies de laatste, en begeef me in een jong bos met
frisse
groene lentekleuren. Het bos is van na de oorlog; Kamp Westerbork keek
uit op heidevlakten.
Na een dik kwartier verbaas ik me
erover, dat ik hier zo
weinig mensen zie; ik ben er nog geen een tegengekomen, terwijl het in
en om
het Herinneringscentrum daarnet aardig druk was. Bovendien ontbreken de
beloofde astronomische informatieborden. Wel zag ik daarnet een verbodsbord voor ingeschakelde mobiele
telefoons. De
telescoop, ingesteld op radio-objecten miljarden lichtjaren van hier,
raakt in de
war van die op 1000 meter, die hij misschien aanziet voor wandelende
zwarte gaten.
Als ik na nog een kilometer nog steeds geen tekenen van menselijke beschaving heb gezien, moet ik mezelf wel toegeven dat ik weer eens verdwaald ben. Maar geen nood, de zon is mijn kompas; als ik het oosten blijf aanhouden, moet ik er op een gegeven moment wel komen. En zo niet, dan kan ik over een uur of wat de titel van een befaamde elpee uit het Nederbeat-tijdperk naar huis sms’en: Groeten uit Grolloo. Dan haal ik die laatste bus van halfzes niet meer.
Ah, daar zie ik al zo’n schotel boven het bladerdak
uitsteken. En staan 14 telescopen opgesteld over een afstand van
anderhalve
kilometer, exact in oostwestrichting; 12 vaste en 2 verplaatsbare. Die
stalen oren,
elk met een oorschelp van 25 meter doorsnee, bezitten, hoe functioneel
ze ook
zijn, een grote fotogeniekheid, een schier buitenaardse schoonheid,
alsof ze
geen menselijke maaksels zijn, maar zelf afkomstig uit dat verre heelal
dat
ze moeten afluisteren.
Ze zijn alle gericht op hetzelfde
punt aan de hemel. Ze luisteren vandaag naar een punt nabij bij het
zenit.
In tegenstelling tot de ‘losse’
radiotelescoop Dwingeloo
(zie dit
verhaal, ook alweer uit 2003) is dit een synthesetelescoop.
Hij
bestaat uit meerdere schotels die onderling op een handige wijze
samenwerken.
Daardoor lijkt het, alsof je waarneemt met één enorme telescoop van 3
kilometer
in diameter, die geen mens zou kunnen bouwen. Je krijgt zodoende een
groot
‘oplossend vermogen’, en kan heel kleine objecten aan de hemel
detecteren. Het klinkt
niet erg helder, zoals ik het noteer, maar het staat allemaal uitgelegd
op de
site van ASTRON,
de eigenaar van het gevaarte. Voor een alfa die ooit astronoom
had willen worden, is het met enige moeite te begrijpen.
Hadden we maar wat meer ‘oplossend vermogen’ voor onze conflicten op aarde! Aan de andere kant van de telescopen ligt Kamp Westerbork, dat ongeveer 600 bij 600 meter groot is, een oppervlakte die vrijwel geheel in beslag werd genomen door de barakken van de bewoners. Die staan er niet meer. Wel liggen er heuveltjes op de plekken waar ze geweest zijn, en geven façades in de verte een indruk hoe ze eruit hebben gezien.
De wachttoren lijkt authentiek. Verder staat ook de woning
van de kampcommandant nog overeind. Die is tot 2006 gebruikt door een
particulier, die nu eens echt heel apart wilde wonen.
Het bekende monument met de omhoog
gekrulde spoorstaven ligt
op de plek waar de spoorbaan in werkelijkheid ook eindigde. Het is een
kunstwerk; er zit geen origineel stukje Westerborkspoor meer in
verwerkt.
Op het voormalige appelterrein
(appèl, maar zo mag je het
niet meer schrijven) staan 102.000 blokken van verschillende hoogte;
één voor
elk slachtoffer dat hier is ‘doorgevoerd’ –
waaronder ook enkele honderden Sinti en
verzetsstrijders. ‘Allemaal flatjes’, zegt een heel klein meisje van de
derde
of inmiddels al vierde naoorlogse generatie. Ze groeit blijkbaar op in
een wijk
vol blokkendozen, gezien die associatie. ‘Dat zijn herinneringstekens’,
zegt
haar moeder, maar ze is echt veel te klein om dat te begrijpen.
Haar oudere broertje slaat met zijn
sandaal een spin dood op
de stenen; klats! ‘Dit is een spin gewéést’, zegt hij met triomf in
zijn stem.
‘Héé, héé, moet dat nou?’, roept zijn vader verontwaardigd, ‘Is er hier
nog
niet genoeg gemoord?’
Twee meisje tekenen hartjes in het
zand. En met de rug naar
dit tafereel staan die onverstoorbare oren, luisterend naar een heelal
dat al
13 miljard jaar bestond voordat wij ten tonele verschenen, en nog heel
lang
door zal gaan met bestaan na onze ooit onvermijdelijke ondergang. Een
heelal
dat zich niets aantrekt van ons gewoel op aarde. Maar we kunnen er nog
naar
kijken en het trachten te doorgronden, en dáár onze hersens voor
gebruiken. Op
je rug in de drek naar de sterren liggen kijken; wie zei dat ook
alweer?
Misschien de astronoom Robbert
Dijkgraaf, die eergisteren
een boeiend college gaf op tv over de geschiedenis van het heelal, van
oerknal
tot heden, 13 miljard jaar in drie kwartier. Zijn ‘Christiaanlezing’
die ik
onlangs als lid van de vereniging
Hofwijck bijwoonde in Voorburg, zal me
echter niet tot op mijn sterfbed bijblijven. Die ging onder meer over
het grote
aandeel van Nederland in de internationale sterrenkunde, van Christiaan
Huygens
tot ... Robbert Dijkgraaf, was geloof ik de strekking.
Dijkgraaf heeft de meest begeerde
wetenschappelijke baan ter
wereld gekregen: directeur van Princeton. Ik vraag me dan altijd af of
zulke
betrekkingen wel gaan naar de meest briljante denker. Bij mij op de
zaak gaan
de baantjes meestal naar de verkeerden, maar hopelijk is dat in de
wetenschap
anders.
Die telescopen zijn hier in 1970
geplaatst. Vele mensen waren
er op tegen. Maar de stilte die die instrumenten nodig hebben, is
dezelfde
stilte die een oorlogsmonument nodig heeft.
Oren kun je ze eigenlijk niet noemen, al luisteren ze naar de radio; zoveel snap ik nog wel van astronomie. Ze vangen elektromagnetische straling op, en zijn dus eerder ogen, die golflengtes kunnen zien die onze ogen niet zien kunnen.
Op de terugweg vind ik met enige moeite het Melkwegpad, een
bospad dat nogal duister is; de voorspelde regen nadert. Het pad beeldt
het
zonnestelsel uit. Elke stap staat voor 2,5 miljoen kilometer. En elke
planeet
heeft zijn informatiebord. Na de zon volgen al gauw Mercurius, Venus,
de Aarde
en Mars. Daarna worden de afstanden tussen de planeten steeds groter,
tot
ergernis van mijn vermoeide voeten.
‘De stand van de sterren, die hep er
dus alles mee te maken
met dat je, als mens zijnde, invloed hep
van de planeten op je dagelijkse leven’, hoor ik een tegenligger
omslachtig zeggen
tegen zijn eega. De onzin van de astrologie is even moeilijk uit te
roeien als
oorlog en onderdrukking, alle herinneringscentra en
educatieve paden ten spijt.
Door naar Hooghalen. Het begint te
motregenen, maar houdt
daar vrij snel ook weer mee op. Ik bereik het dorp om 17:20, ruim op
tijd voor
de bus. Op een bankje tegenover de halte zit een ouder echtpaar
(waarmee ik
tegenwoordig bedoel: een echtpaar van ongeveer mijn leeftijd), voorzien
van rugzakken, ook
te wachten op de bus. Een echtpaar uit
Den Haag, zoals ze me al gauw vertellen; streekgenoten; hier op
wandelvakantie.
‘Ik had hem niet graag gemist’, zeg ik, ‘De volgende gaat geloof ik pas
op maandagmorgen!’
We lachen met het superioriteitsgevoel van stadsmensen. Maar in Den
Haag wordt
het ook steeds minder, zeggen ze, vooral
met de bus. ‘In Leiden is op sommige lijnen ’s avonds nog maar
uurdienst’, zeg
ik, terwijl ik me vanmorgen toch duidelijk had voorgenomen, daarover
niet meer
te klagen.
De bus verschijnt. Met niemand meer
aan boord dan wij drieën
zet hij koers naar Westerbork, het ware dorp Westerbork. Maar ik houd
Drenthe voor
vandaag voor gezien, temeer daar het nu plenst, en
neem afscheid van de Hagenaars zodra
station Beilen nadert. Dit is gelegen op een industrieterrein,
tegenover een
melkraffinaderij met goorwitte cilindrische vaten.
Een verhaal vraagt om een
samenvattende uitsmijter, maar die
wil me niet te binnen schieten, deze keer.
Frans Mensonides
1 juni 2012
Er geweest: vrijdag 18 mei 2012
© Frans Mensonides, Leiden, 2012