test

De digitale reiziger (72)
Oplossend vermogen; Kamp en radiotelescoop Westerbork



Ik bracht een wandelmiddag door in Westerbork (Drenthe), met op de route het voormalige Kamp Westerbork en de Westerbork Synthese Radio Telescoop. Een educatieve wandeling, die aanzette tot overpeinzingen.

‘Westerbork’ hoort eigenlijk tussen aanhalingstekens. Zoals je voor Waterloo niet moet uitstappen in Waterloo, maar in Eigenbrakel / Braine-l’Alleud (zie dit verhaal uit 2003), moet je dat voor Westerbork niet doen in Westerbork, maar in Hooghalen. Kamp en telescoop vind je 5 kilometer ten oosten van dat dorpje, terwijl ze niet minder dan 10 kilometer ten noorden van Westerbork liggen. Hooghalen is gelegen langs de spoorlijn Zwolle-Groningen, exact halverwege Beilen en Assen, maar reizigerstreinen stoppen er sinds 1938 niet meer. Je bent van een zeer magere busdienst afhankelijk om er te komen.

Ik zocht het allemaal uit in april, want ik wilde er iets over schrijven in aanloop naar de meidagen. Volgens de reisplanner kon ik, bij vertrek uit Leiden na 9:00 uur, het beste doorreizen naar Assen, met de Intercity die niet in Beilen stopt. De aanblik van mijn bestemming Hooghalen vanuit het coupéraam zou ik dan maar knarsetandend moeten verduren. Dan in Assen 25 minuten wachten - een aantal minuten dat ook al als een rode draad door het vorige verhaal liep - en ten slotte bus 22 nemen terug naar Hooghalen; mijl op zeven.

In april heb ik de rit tweemaal moeten uitstellen wegens beroerde weersverwachtingen en eenmaal door privé-beslommeringen. Uiteindelijk ging ik op post-Hemelvaartsdag, vrijdag 18 mei, met de ware meidagen al voorbij. Ik had ze doorgebracht met inhoudsloze oranjegetinte feesten in eigen stad, en me bovendien feestelijk geërgerd aan discussies over de juiste manier om dodenherdenking door te brengen. Discussies over wie er ‘Goed’ genoeg was geweest om zijn leed te mogen etaleren; zo kwam het bij me over.

Dat schoot me zodanig in het verkeerde keelgat dat het voor mij helemaal niet meer hoefde, ik een zelfs voor mijn doen zuur stukje erover in FHM’s plaatste, en alle documentaires over de oorlog op de tv dit jaar onbekeken liet.

5 Mei maakt nog steeds veel los, bij velen. Vandaag, onderweg naar ‘Westerbork’, lees ik een verlaat meidagenstukje in een krant die ik in mijn tas heb gestoken. Leden van het Amsterdams 4 en 5-meicomité, onder wie het duo-raadslid Boris Klatser, hebben de bevrijding wat al te uitbundig gevierd. In de nacht van 5 op 6 kregen ze bonje met een hoer op de wallen, waarbij Klatser de lichtekooi zou hebben geslagen. Nomen est omen: klats!

Als je zo’n naam hebt, moet je extra voorzichtig zijn met wat je doet; woordspelingen liggen voor de hand. Klatser verklaarde, alleen maar tussenbeide gesprongen te zijn. Maar dat is een smoes met een baard; dat zeggen ze echt allemaal. Daar tuinen de dienders niet meer in. Het raadslid werd ingesloten en beleefde de morning after van Bevrijdingsdag in onvrijheid. Raar verhaal; wat moet je ermee?




Tegen het middaguur beland ik in Assen. Het busplein voor het station telt een onafzienbare reeks perrons met borden met bestemmingen, maar maar zeer weinig bussen die onder die borden vandaan vertrekken. Qbuzz rijdt in deze contreien. Lijdzaam sta ik mijn 25 minuten uit in het gezelschap van een bejaarde dame en een studente, die dezelfde richting op willen als ik.

Die 25 minuten wachten worden er 30, 35 en tenslotte 40, zonder dat bus 22 komt opdagen. Ik ga nu maar eens informeren bij het Informatiepunt (rechts op de foto), knus ingericht als een huiskamer, met comfortabele tweezitsbanken. Ik kom terug met een jobstijding. Op de vrijdag na Hemelvaart wordt gereden volgens een zaterdagsdienst. Dat wil zeggen dat onze bus van 12:24 een belbus was, die we een uur van tevoren telefonisch hadden moeten ontbieden. Dat hebben we geen van drieën gedaan. Die van 13:24 is een vaste bus, en rijdt dus in ieder geval wel.

Ik snap wat ik fout heb gedaan; ik reis op dat schema dat ik in april heb uitgedraaid, zonder rekening te houden met deze bijzondere vrijdag. Nu nog 45 minuten te lopen ijsberen op dit plein, en mijn wandelmiddag verder zien inkrimpen? Ik heb 12 kilometer lopen voor de boeg, plus een bezoek aan het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Eind van de middag gaat het regenen in Drenthe; dan wil ik klaar zijn.

Meteen hak ik de knoop door en gooi er een taxi tegenaan, hoewel dat eigenlijk helemaal niet kán, op deze OV-site. Voor niet veel meer dan twee tientjes kom ik in Hooghalen. De taxi volgt de busroute de stad uit en over een provinciale weg, dus ik zie niks minder dan ik anders gezien had. En voor die centen geeft de taxichauffeuse ook nog wandeltips. ‘Op de Zus-en-zo-heide is het zo prachtig in het voorjaar, dan komen al die kleine orchideetjes op, die zie je dan vlak boven de grond, zo’n leuk gezicht, en dan kun je, als ze eenmaal opgekomen zijn, elke week even gaan kijken hoe groot ze al zijn geworden, en hoe mooi ze staan te bloeien’.

Ik zeg, om iets te zeggen, dat ik naar Kamp en radiosterrenwacht Westerbork wil wandelen, en gestrand was op het busstation. ‘Ja, in het westen zal het wel anders toegaan met het openbaar vervoer. Maar hier is het: bezuinigen, bezuinigen en nog eens bezuinigen, jaar na jaar. Ik hoor er veel over klagen onder de mensen. En op een gegeven moment valt er niets meer te bezuinigen, en is alles al op, alles wegbezuinigd.’

Hooghalen is wat het uit de trein al leek: een zeer landelijk, boerderijenrijk dorp bij een rotonde langs een spoorbaan, met veel villa’s en zonder hoogbouw. Laaghalen heb je ook nog, even verderop.

Ik laat me afzetten bij de bushalte, zodat ik kan zien, tot hoe laat ik hier nog weg kan. De laatste bus naar Beilen vertrekt om 17:33. Ik beloof - aan niemand in het bijzonder, de taxichauffeuse is weggereden - nooit meer te zullen klagen over uurdiensten in het Leidse stadsvervoer, na 20:00 uur. Daar rijdt zowaar net een Qbuzzbus door het dorp; die naar Assen.



Voorbij de spoorovergang neem ik een betonplaten fietspad langs een autoweg in de richting van het Herinneringscentrum. Rechts heb ik uitzicht op omgeploegd akkerland tot de einder.

Ik ga de weg die veel kampbewoners gegaan zijn. Kamp Westerbork, vóór de oorlog opgezet voor uit nazi-Duitsland gevluchte Joden, kreeg in 1942 zijn rol bij de Endlösung. Het werd Polizeiliches Durchgangslager, ofwel doorvoerkamp voor 107.000 Joden naar de vernietigingskampen in Oost-Europa. De Joden, opgepakt in alle delen van Nederland, werden per trein vervoerd naar het voor reizigers gesloten station Hooghalen en liepen vervolgens een uur naar het kamp; bepakt en bezakt met de koffertjes waarvan ik er straks een paar zal zien in het Herinneringscentrum.

Enkele weken of maanden later werden zij op transport gesteld naar Auschwitz en liepen daartoe terug naar station Hooghalen. Eind 1942 kreeg Kamp Westerbork een eigen spoorlijn. Hij takte ten noorden van Hooghalen af van de spoorbaan Zwolle-Groningen, liep dwars door het kamp heen en eindigde op het bekende stootblok dat je altijd op tv ziet bij documentaires en herdenkingen.

Elke dinsdagmorgen vertrok er een transport met duizend man, die in afgesloten veewagens werden vervoerd. Hun namen werden maandagavond afgeroepen in de barakken. Het reisdoel: werkkampen in Duitsland, althans dat werd de kampbewoners wijsgemaakt. Velen vermoedden werkelijk niet wat ze boven het hoofd hing. In het Herinneringscentrum zal ik een briefkaart lezen van iemand die welgemoed zijn lot tegemoet ging; werken in de buitenlucht was immers gezond. Hij had een wekker meegenomen in zijn koffer, want het zou daar wel vroeg dag zijn…

De treinen reden via Assen en de verbindingsboog Haren – Hoogezand naar Nieuweschans, waar zij het land verlieten. Van de 107.000 gedeporteerden zouden er slechts 5.000 levend terugkeren in het vaderland.

Het standbeeld met de houten uilen langs het fietspad is gemaakt door Erik van der Leur, in motorzaagkunst, en maakt geen deel uit van de oorlogsherdenkingen, bij mijn weten.




Het Herinneringscentrum doemt op. Dit moderne gebouw is geopend in 1983. Het kamp zelf, drie kilometer verderop, is na de oorlog achtereenvolgens gebruikt voor de detentie van landverraders, voor opvang van militairen uit Nederlands Indië en als woonoord voor Molukkers. Die laatste functie hield het tot 1970. Daarna is het kamp vrijwel volledig gesloopt. Eerst komt het vergeten, daarna pas het herdenken.

Het Herinneringscentrum wekt bij mijzelf vooral herinneringen op aan het Haus der Wannsee Konferenz in Berlijn, dat ik in 2001 bezocht. In die villa aan een waterplas werd begin 1942 de goed geoliede moordmachine vormgegeven die verantwoordelijk zou worden voor de dood van 6 miljoen Joden. 

Hier in dit Herinneringscentrum heerst onder de bezoekers de plechtige, terneerdrukkende, maar daardoor juist zeer gepaste stilte, die me daar in Duitsland ook opviel. Het slaat zowaar over op de kinderen, op deze vrije dag in groten getale aanwezig, maar zonder het helse kabaal waarmee hun dagjes uit doorgaans gepaard gaan.

De tentoonstelling is sober, met naakte feiten, eerder dan de emoties die aanleiding gegeven hebben tot de onwaardige dodenherdenking van dit jaar. Feiten en beelden spreken voor zich, ook voor hen van na de oorlog.

Indruk maakt de geluidloze zwartwitfilm van het vertrek van weer zo’n treinentransport. De trein deed drie dagen over zijn reis, waarna hij leeg terugkeerde naar Westerbork; op tijd voor de volgende dinsdagochtend.

Bizar zijn de beelden van voetbalwedstrijden en revue-avonden in het kamp. Die werden gehouden om ‘Westerbork’ zoveel mogelijk op een gewone, bewoonde stad te laten lijken. De Joden op doorvoer deden er niet aan mee, die vertrokken na enkele bang afgewachte maandagavonden uit het kamp. Nee, de voetballers en revuesterren werden gerekruteerd uit de gelukkigen die geklommen waren tot organisatorische rangen, en langer mochten blijven, soms tot jaren na hun aankomst. Waarbij ze, om hun hachje te redden, wel medeplichtig werden aan de ellende die anderen werd aangedaan.

Een tv-scherm toont één voor één de namen van de 102.000 slachtoffers: voornamen, achternaam, geboortedatum en plaats. Elke naam blijft een halve minuut in beeld. Ik sta een minuut of vijf te kijken bij een lange rij van mensen die M. de Vries heetten. Als ze het scherm bij sluitingstijd uitzetten, en morgenochtend op hetzelfde punt verder gaan, duurt het een maand of vijf voor alle namen op het scherm verschenen zijn.

Kampcommandant Gemmeker verklaarde na de bevrijding voor de rechtbank, dat hij het echt niet ‘gewusst’ had. Hij had nog bij zijn superieuren in Berlijn geïnformeerd, maar kreeg te horen dat geruchten over massavernietiging niet op waarheid berustten. Daar de rechtbank niet kon bewijzen dat Gemmeker het wel geweten had, kwam hij weg met 10 jaar cel, maar werd na 3 jaar al vrijgelaten wegens goed gedrag, en leefde nog 30 jaar lang als gerespecteerd burger in West-Duitsland. Beter dan een blauwzuurpil of een verblijf in Latijns Amerika; onwetendheid loont soms meer dan kennis van zaken.



Ik ga nu maar op weg naar het kamp, annex de radiosterrenwacht. Er lopen drie routes, een bospad langs heide, een geasfalteerde B-weg en het Melkwegpad, waarlangs informatie wordt gegeven over de radiosterrenkunde. Ik kies de laatste, en begeef me in een jong bos met frisse groene lentekleuren. Het bos is van na de oorlog; Kamp Westerbork keek uit op heidevlakten.

Na een dik kwartier verbaas ik me erover, dat ik hier zo weinig mensen zie; ik ben er nog geen een tegengekomen, terwijl het in en om het Herinneringscentrum daarnet aardig druk was. Bovendien ontbreken de beloofde astronomische informatieborden. Wel zag ik daarnet een verbodsbord voor ingeschakelde mobiele telefoons. De telescoop, ingesteld op radio-objecten miljarden lichtjaren van hier, raakt in de war van die op 1000 meter, die hij misschien aanziet voor wandelende zwarte gaten.

Als ik na nog een kilometer nog steeds geen tekenen van menselijke beschaving heb gezien, moet ik mezelf wel toegeven dat ik weer eens verdwaald ben. Maar geen nood, de zon is mijn kompas; als ik het oosten blijf aanhouden, moet ik er op een gegeven moment wel komen. En zo niet, dan kan ik over een uur of wat de titel van een befaamde elpee uit het Nederbeat-tijdperk naar huis sms’en: Groeten uit Grolloo. Dan haal ik die laatste bus van halfzes niet meer.




Ah, daar zie ik al zo’n schotel boven het bladerdak uitsteken. En staan 14 telescopen opgesteld over een afstand van anderhalve kilometer, exact in oostwestrichting; 12 vaste en 2 verplaatsbare. Die stalen oren, elk met een oorschelp van 25 meter doorsnee, bezitten, hoe functioneel ze ook zijn, een grote fotogeniekheid, een schier buitenaardse schoonheid, alsof ze geen menselijke maaksels zijn, maar zelf afkomstig uit dat verre heelal dat ze moeten afluisteren.

Ze zijn alle gericht op hetzelfde punt aan de hemel. Ze luisteren vandaag naar een punt nabij bij het zenit. Trots hebben ze het hoofd in de nek geworpen. Niets willen ze te maken hebben met ons, mensen op aarde.

In tegenstelling tot de ‘losse’ radiotelescoop Dwingeloo (zie dit verhaal, ook alweer uit 2003) is dit een synthesetelescoop. Hij bestaat uit meerdere schotels die onderling op een handige wijze samenwerken. Daardoor lijkt het, alsof je waarneemt met één enorme telescoop van 3 kilometer in diameter, die geen mens zou kunnen bouwen. Je krijgt zodoende een groot ‘oplossend vermogen’, en kan heel kleine objecten aan de hemel detecteren. Het klinkt niet erg helder, zoals ik het noteer, maar het staat allemaal uitgelegd op de site van ASTRON, de eigenaar van het gevaarte. Voor een alfa die ooit astronoom had willen worden, is het met enige moeite te begrijpen.

Hadden we maar wat meer ‘oplossend vermogen’ voor onze conflicten op aarde! Aan de andere kant van de telescopen ligt Kamp Westerbork, dat ongeveer 600 bij 600 meter groot is, een oppervlakte die vrijwel geheel in beslag werd genomen door de barakken van de bewoners. Die staan er niet meer. Wel liggen er heuveltjes op de plekken waar ze geweest zijn, en geven façades in de verte een indruk hoe ze eruit hebben gezien.




De wachttoren lijkt authentiek. Verder staat ook de woning van de kampcommandant nog overeind. Die is tot 2006 gebruikt door een particulier, die nu eens echt heel apart wilde wonen.

Het bekende monument met de omhoog gekrulde spoorstaven ligt op de plek waar de spoorbaan in werkelijkheid ook eindigde. Het is een kunstwerk; er zit geen origineel stukje Westerborkspoor meer in verwerkt.

Op het voormalige appelterrein (appèl, maar zo mag je het niet meer schrijven) staan 102.000 blokken van verschillende hoogte; één voor elk slachtoffer dat hier is ‘doorgevoerd’ – waaronder ook enkele honderden Sinti en verzetsstrijders. ‘Allemaal flatjes’, zegt een heel klein meisje van de derde of inmiddels al vierde naoorlogse generatie. Ze groeit blijkbaar op in een wijk vol blokkendozen, gezien die associatie. ‘Dat zijn herinneringstekens’, zegt haar moeder, maar ze is echt veel te klein om dat te begrijpen.

Haar oudere broertje slaat met zijn sandaal een spin dood op de stenen; klats! ‘Dit is een spin gewéést’, zegt hij met triomf in zijn stem. ‘Héé, héé, moet dat nou?’, roept zijn vader verontwaardigd, ‘Is er hier nog niet genoeg gemoord?’

Twee meisje tekenen hartjes in het zand. En met de rug naar dit tafereel staan die onverstoorbare oren, luisterend naar een heelal dat al 13 miljard jaar bestond voordat wij ten tonele verschenen, en nog heel lang door zal gaan met bestaan na onze ooit onvermijdelijke ondergang. Een heelal dat zich niets aantrekt van ons gewoel op aarde. Maar we kunnen er nog naar kijken en het trachten te doorgronden, en dáár onze hersens voor gebruiken. Op je rug in de drek naar de sterren liggen kijken; wie zei dat ook alweer?

Misschien de astronoom Robbert Dijkgraaf, die eergisteren een boeiend college gaf op tv over de geschiedenis van het heelal, van oerknal tot heden, 13 miljard jaar in drie kwartier. Zijn ‘Christiaanlezing’ die ik onlangs als lid van de vereniging Hofwijck bijwoonde in Voorburg, zal me echter niet tot op mijn sterfbed bijblijven. Die ging onder meer over het grote aandeel van Nederland in de internationale sterrenkunde, van Christiaan Huygens tot ... Robbert Dijkgraaf, was geloof ik de strekking. 

Dijkgraaf heeft de meest begeerde wetenschappelijke baan ter wereld gekregen: directeur van Princeton. Ik vraag me dan altijd af of zulke betrekkingen wel gaan naar de meest briljante denker. Bij mij op de zaak gaan de baantjes meestal naar de verkeerden, maar hopelijk is dat in de wetenschap anders.

Die telescopen zijn hier in 1970 geplaatst. Vele mensen waren er op tegen. Maar de stilte die die instrumenten nodig hebben, is dezelfde stilte die een oorlogsmonument nodig heeft.

Oren kun je ze eigenlijk niet noemen, al luisteren ze naar de radio; zoveel snap ik nog wel van astronomie. Ze vangen elektromagnetische straling op, en zijn dus eerder ogen, die golflengtes kunnen zien die onze ogen niet zien kunnen.



Op de terugweg vind ik met enige moeite het Melkwegpad, een bospad dat nogal duister is; de voorspelde regen nadert. Het pad beeldt het zonnestelsel uit. Elke stap staat voor 2,5 miljoen kilometer. En elke planeet heeft zijn informatiebord. Na de zon volgen al gauw Mercurius, Venus, de Aarde en Mars. Daarna worden de afstanden tussen de planeten steeds groter, tot ergernis van mijn vermoeide voeten.

‘De stand van de sterren, die hep er dus alles mee te maken met dat je, als mens zijnde, invloed hep van de planeten op je dagelijkse leven’, hoor ik een tegenligger omslachtig zeggen tegen zijn eega. De onzin van de astrologie is even moeilijk uit te roeien als oorlog en onderdrukking, alle herinneringscentra en educatieve paden ten spijt.

Door naar Hooghalen. Het begint te motregenen, maar houdt daar vrij snel ook weer mee op. Ik bereik het dorp om 17:20, ruim op tijd voor de bus. Op een bankje tegenover de halte zit een ouder echtpaar (waarmee ik tegenwoordig bedoel: een echtpaar van ongeveer mijn leeftijd), voorzien van rugzakken, ook te wachten op de bus. Een echtpaar uit Den Haag, zoals ze me al gauw vertellen; streekgenoten; hier op wandelvakantie.

‘Ik had hem niet graag gemist’, zeg ik, ‘De volgende gaat geloof ik pas op maandagmorgen!’ We lachen met het superioriteitsgevoel van stadsmensen. Maar in Den Haag wordt het ook steeds minder, zeggen ze, vooral met de bus. ‘In Leiden is op sommige lijnen ’s avonds nog maar uurdienst’, zeg ik, terwijl ik me vanmorgen toch duidelijk had voorgenomen, daarover niet meer te klagen.

De bus verschijnt. Met niemand meer aan boord dan wij drieën zet hij koers naar Westerbork, het ware dorp Westerbork. Maar ik houd Drenthe voor vandaag voor gezien, temeer daar het nu plenst, en neem afscheid van de Hagenaars zodra station Beilen nadert. Dit is gelegen op een industrieterrein, tegenover een melkraffinaderij met goorwitte cilindrische vaten.

Een verhaal vraagt om een samenvattende uitsmijter, maar die wil me niet te binnen schieten, deze keer.

Frans Mensonides
1 juni 2012
Er geweest: vrijdag 18 mei 2012





© Frans Mensonides, Leiden, 2012