De digitale reiziger (71)
Modern Busfare: Buren en Schoonrewoerd 


Tiel


Herstel van een traditie: in de eerste helft van mei een dag rondreizen per trein, bus en eventueel veerpont door de Betuwe, waar bussen even schaars zijn als bloesems talrijk. Oh, op de lijnennetkaart van Arriva zie je een dichte spaghetti van buslijnen en knooppunten. Maar verbindingen met meer dan een dozijn ritten per richting per dag zijn er zeldzaam en je wordt als je niet uitkijkt, vervoerd in de meest vreemde en daarvoor eigenlijk ongeschikte vehikels, zoals in mijn laatste reisverslag uit de streek van de bloeiende bloesems, uit 2001. Vandaag heb ik ze gemeden. 

Ik schreef in dat verhaal dat ik niet naar Buren en Schoonrewoerd zou gaan, omdat ik daar altijd al heenging. Maar dat moet dan geweest zijn in het pre-digitale tijdperk; ik vind er geen reisverslagen van, zelfs niet in mijn alleroudste archieven. Deze keer ga ik dus juist wel naar Buren en Schoonrewoerd – waarbij moet worden aangetekend dat het laatste dorp in de Zuid-Hollandse Vijfheerenlanden ligt, en dus geeneens in de Betuwe.

Ik maak de dag vol op de MerwerdeLingeLijn, waar steeds meer stations geopend worden en steeds meer vertragingen voorkomen.



Eerst per trein naar Culemborg. Daar aangekomen kan ik mijn weg vervolgen met Arriva-bus 46, die zich tussen Nieuwegein en Tiel door een dik tiental stadjes en dorpjes kronkelt. Aangezien die maar eens per uur rijdt, mis ik hem niet graag. Maar alle treinen zijn op tijd, vanmorgen, en ik arriveer in Culemborg met een wachttijd van 25 minuten voor de boeg, een tijdsduur die veel vaker zal terugkomen in dit verhaal.

Station Culemborg is onlangs opgekalefaterd en daarbij zijn enkele uitgangen ‘definitief afgesloten’, zoals op zwart op geel staat vermeld. Twee SLT’s kruisen elkaar voor de ogen van mijn cameralens. Die vangt beneden op het busstation ook De digitale reiziger op, die daar mooi op tijd klaarstaat; vandaag wat fatterig gekleed, met kek hoedje dat je niet op zijn hoofd zou verwachten, als ik het mag zeggen.

Ja, ik heb even een medereiziger bereid gevonden om onwetend te poseren als stand-in voor mijzelf; het is anders als eenmansbedrijf geen doen om zowel zelf te fotograferen als zelf op de foto te staan.



Het busstation zit met vier perrons voor twee bussen per uur wel wat ruim in zijn jasje. De chauffeuse neemt desondanks de draai te krap en komt met verwrongen voorband half op het busperron te staan. Een opmerking over de in haar vak benodigde stuurmanskunst brandt me op de lippen, maar ik slik haar in als ik lees dat de Veolia-camera’s ook geluiden opnemen. Lijn 46, The Original Soundtrack.

Was er in Culemborg vorig jaar niet iets met bevolkingsgroepen, ver geboren van Batavierenland, die elkaar naar het leven stonden? De plaats doet vandaag lieflijk en vreedzaam aan, in onvoorspeld zonlicht, maar die rust kan schijn zijn.

Mijn stand-in blijkt van de vrouwelijke kunne (ik moet toch eens aan een bril), plus mijn enige medepassagier. Zij fotografeert de bloesempracht, maar dat kun je echt vergeten, door een busruit; dat wordt in 9 van de 10 gevallen niks. Beusichem en Zoelmond op de route, van die landelijke Betuwedorpjes met een korte, dikke kerktoren.

In en om de bus valt een gokspel te spelen: ‘Modern Busfare, play the game’. Tien bussen in deze streek zijn voorzien van een levensgroot rugnummer. Daaronder staat een kleiner, doch langer nummer. Dat SMS je naar 4422 en dan maak je kans op een Game Console naar keuze. Hoe meer verschillende nummers je ziet, hoe meer kans op zo’n begerenswaardig Game Console, wat het ook maar mag wezen.

Zo’n Console, zou je daar ook ganzenbord of mens-erger-je-niet op kunnen spelen? En stimuleer je met zulke acties nou werkelijk het busvervoer? Eerder om buiten de bus te blijven, om die nummers te lezen.

Ik stap uit in Buren, even buiten de wallen. Uitgerekend mijn bus, waar ik inzat, blijkt zo’n rugnummer te hebben.

Deze foto schermbreed > > >


Buren kreeg stadsrechten in 1395, maar is minder groot gegroeid dan vele andere steden die zo oud zijn. Het inwonertal is blijven steken op 2200 luyden, die verdeeld zijn over het centrumpje van 300 bij 400 meter en enkele bescheiden buitenwijkjes.

De geschiedenis van Buren is onlosmakelijk verbonden met de Oranjes, omdat Willem de Zwijger in 1551 trouwde met Anna, gravin van Buren. Koninginnedag wordt in deze streek dan ook zeer uitbundig gevierd. Mocht in Nederland in de toekomst nog eens de republiek uitgeroepen worden – en er zijn echt wel gekkere dingen gebeurd in de historie - dan zullen ze in Buren ontroostbaarder zijn dan in de rest van het land. Mij persoonlijk maakt het niet zoveel uit, wie de wetten tekent.

Twee dagen na 30/4 hebben nog steeds veel huizen iets oranjes achter de ramen en zijn de belangrijkste straten van de stad gepavoiseerd. De busroute van lijn 46 is dat trouwens ook; ik ga er maar niet vanuit dat het ter ere is van mijn terugkeer na zoveel jaren.

Bloesems, bloesems en nog eens bloesems buiten de stadsmuren van Buren. Het panorama op de stad met die lage muurtjes doet idyllisch aan – maar zonder auto moet je er niet willen wonen; er rijdt alleen die bus 46.

De stadswallen zien er wat te dunnetjes uit om een langdurige beschieting te kunnen doorstaan. Gietijzeren kanonnen staan paraat ter verdediging. Helaas zijn er twee ‘Tijdelijk buiten gebruik’, zo staat te lezen op een officieel uitziend bordje van de gemeente Buren. Dat moet een grap zijn. Dat buiten gebruik zijn lijkt me eerder definitief dan tijdelijk; de lopen zijn dichtgesmolten, zodat een onverlaat niet per ongeluk of met opzet een kogel kan afvuren.

Binnen de muren vooral stilte, in straten waar het goed wandelen is, met toeristen die opvallend afwezig zijn. Het Koninklijk Weeshuis (op de foto rechts, tweede van boven) lijkt op een paleis voor weesgeworden prinsenkinderen. Het Marechausseemuseum laat ik onbezocht, wegens een sluimerende uniformhaat die ik heb overgehouden aan rebelsere tijden. Ik ben hier wel eens geweest in het Boerenkarrenmuseum of Boerenkarhengstenmuseum, maar dat kan ik niet meer terugvinden. Was dat wel in Buren?



In een uur tijd kun je gemakkelijk de vestingwal van Buren ronden en elke straat in de stad bewandelen, tot het Achterbonenburg aan toe. Daarna wacht me een rit van anderhalf uur om het hemelsbreed 15 km van hier gelegen Schoonrewoerd te bereiken.

De reisplanner 9292 heeft me voorgespiegeld dat ik daarvoor bus 46 naar Nieuwegein moet nemen, die verlaten bij de halte Lekbrug Vianen Oost, en dan moet oversteken naar Lekbrug Vianen West. Voor die laatste handeling moet ik een kwartier uittrekken. Dat is ook wel begrijpelijk, want je kruist daar een 24-baans snelweg, of daaromtrent, en ik zie me al slalommen tussen de met 120 km/uur voortrazende benzinedrinkers. Nee, er zal wel een pad overheen of onderdoor zijn, maar het blijft een lastige overstap. Als ik die overleef, ben ik misschien net op tijd om bus 85, Utrecht – Leerdam te zien wegrijden, zodat ik zijn rugnummer kan noteren om een Game Console te arresteren. Na 25 minuten wachten op de volgende bereik ik dan binnen afzienbare tijd Schoonrewoerd. Modern Busfare, ja, ja!

Zo is het plan. Maar het mag niet zo wezen, want ik zie in Buren de bus naar Nieuwegein al wegrijden. Snel een alternatief plan bedacht. Als ik nou die naar Tiel eens neem, die over een paar minuten zal vertrekken, in Tiel overstap op de NS-trein naar Geldermalsen, daar op de Arriva- naar Leerdam, en daar op de al genoemde bus 85? Wedden dat ik er dan nog sneller ben, als dat allemaal een beetje aansluit? Al die lijntjes, met dunne frequentie, die zullen tenminste toch wel goed op elkaar aansluiten?

Die bus naar Tiel mis ik ook nog bijna, doordat ik zo broodnodig nog een oranje bankje moest fotograferen. Maar de bus is nog bereid, te stoppen als ik nog voor zijn passage de haltepaal weet aan te tikken, als een honkballer de thuisplaat, net vóór de bal aansuist. ‘Dat was nog maar net op tijd’, zeg ik, om iets te zeggen. ‘Nee, dat noem ik bijna te laat’, vindt de chauffeur. Dit soort ontboezemingen ken ik als typische chauffeurslogica.

De door mij veronderstelde goede aansluitingen bestaan in de praktijk niet. Bus 46 arriveert op station Tiel als de SLT naar Utrecht net weg is: 25 minuten wachten. Geldermalsen kent wel een aansluiting, die gelukkig voldoende tijd overlaat om mijn chipkaart uit te checken bij NS en hem honderden meters verderop weer in te checken bij Arriva.

De veelbeschreven MerwedeLingeLijn, dus. In Leerdam, twee stations verder, kruisen de treinen elkaar om 22 en 52. Een ideaal punt om een trein-busaansluiting tot stand te brengen in beide richtingen. Maar die is er niet. Bus 85 is net weg, dus opnieuw 25 minuten wachten.

Ik moet plassen, en daar dat in de MLL nog steeds niet kan, loop ik, net als in een vorige aflevering van de Papland-sage, de openbare bibliotheek schuin tegenover het station binnen. Nog steeds vind ik dat je in een bibliotheek, net als in een eetgelegenheid, niet kunt plassen zonder consumptie. Ik trek dus een willekeurig boek van de plank met recente aanwinsten, en ga in een fauteuil zitten lezen.

Het boek blijkt het patiencespel tot onderwerp te hebben. Mijn oma deed dat altijd (waarbij zij niet aarzelde om desnoods te smokkelen, en dichte kaarten in te zien, als een spel niet uit dreigde te komen). Ik leerde het pasjanzen van haar (bij gebrek aan een Game Console) maar had er in mijn kinderjaren meer geduld voor dan tegenwoordig.

Patience betekent geduld in zowel Frans als Engels. En geduld is een zeer schone zaak voor de reiziger in deze zeer schone streek. Ik schat de totale reistijd van Buren naar Schoonrewoerd nu op 1:40 uur. Tijdig zet ik mijn boek terug om bij het station bus 85 te kunnen halen.

Nu hoop ik dat we dan tenminste rechtstreeks koers zetten naar het 4 kilometer ten noorden van hier gelegen Schoonrewoerd. Maar de bus maakt eerst een lange oostelijke slinger door Leerdam om een verpleeghuis te ontsluiten waar vanmiddag niemand in- of uit wil stappen.



Ik tel nog 10 minuten op bij mijn tijdschatting, maar sta na een reis van 1:50 uur dan toch in het niet-Betuwedorpje Schoonrewoerd, dat nog iets kleiner is dan Buren. Een weerzien waar een eeuwwisseling tussenligt, maar de nederzetting is in die tijd niet ingrijpend van uiterlijk veranderd: een kruispunt in de polder, aangekleed met kerk, café en wat dorpshuizen eromheen gegroepeerd, en afgerond met een gering uitbreidingswijkje.

De halte waar ik ben uitgestapt heet: Schoonrewoerd Dorp. Da’s niets bijzonders. Maar de volgende halte, zo weet ik, mag er wel wezen: die heet namelijk: Kortgerecht Blauwbijl.

Ik loop naar de overzijde om de tijden op de halte te bestuderen. Plotseling doemt er een bebrilde, kleine vrouw op van een jaar of 60, die zegt: ‘Hij is al weg meneer, helaas. Hij was te vroeg. Ze zijn soms veel te vroeg. Nu moet u een half uur wachten. Wat jammer nou van uw tijd!’ Ik duid uit, dat ik net aankom, alleen maar wilde weten, hoe laat de bus terug gaat, en eerst nog het Schoonrewoerdse Wiel wil ronden, in de hoop dat dat bij haar niet op ernstige bezwaren stuit.

In zulke dorpen zal je altijd geholpen worden als je het zwaar hebt. Maar als je het niet zwaar hebt, zal de bemoeizucht van je buren je wel eens zwaar vallen.


Het befaamde Schoonrewoerdse Wiel, ook wel Wiel van Bassa genaamd, is gelegen op een kilometer ten oosten van het dorp en bereikbaar via een fraai bebloesemde, lange rechte asfaltweg door de polder. Het is niet zo maar een wiel, het is met 17 hectare het grootste wiel van Nederland. In tegenstelling tot wat de naam Wiel zou doen vermoeden, is het niet rond, maar meer slingerend met uitstulpingen.

Nee, een wiel heeft niets met een wiel te maken, maar is een plas die is ontstaan door een dijkdoorbraak. Wonderlijk genoeg droogt zo’n plas niet op als ze de dijken daarna dichten. Er verdampt wel water uit, maar er regent ook weer bij, en er sijpelt wel water weg in de grond, maar er sijpelt ook weer water uit de grond daarnaartoe, denk ik; ik heb geen verstand van watermanagement, en probeer al wandelende het wiel uit te vinden door erover na te denken. Het Wiel van Bassa ontstond in 1573, het jaar dat Alkmaar bevrijd werd van de Spanjolen, en de Spaanse vloot bij Hoorn ongenadig op zijn kloten kreeg, om even aan te geven hoe lang dat wiel al meedraait.

Onderweg naar die plas passeer ik een zogenaamde hoogstammenboomgaard, ook nog voorzien van een ooievaarsnest op een paal. Eens, zo ongeveer tot 1970, groeide het fruit in de Betuwe aan bomen. Dat was lastig, zowel met gifspuiten als met plukken, want je moest iedere keer een ladder tegen de stam plaatsen. Toen vonden ze hier – want ook dit stuk Nederland werd door mensenhand geschapen, en niet door een Schepper – fruit uit dat aan lage stammen groeide, en gemakkelijk te vergiftigen en te plukken was.

En zoals Hillegom hier en daar nog wat bollenvelden in stand houdt voor bussen vol toeristen, zo doet de Betuwe dat om dezelfde reden met de hoogstammen. Ze doen het ook om oude fruitrassen te behouden, wat ze onder meer lukt door verantwoord, biologisch beheer. Zulke bongerds zijn een stuk mooier dan hectaren vol struiken. Maar ze brengen minder geld in het laadje, en daar draait het om.



Voorbij de boomgaard begint een 2 kilometer lang pad om het wiel, dat in beheer is bij de Stichting Zuid-Hollands Landschap. Ik ben daar al een jaar of 30 lid van. Tegenwoordig vind ik het voldoende, te weten dat zo’n landschap er ís. Maar vroeger vond ik dat ik overal ook heen moest, naar alle halfhonderd natuurgebieden die ze in beheer hadden, om me overal te verdiepen in ecologisch gedoe dat uitgelegd stond op borden. En dat natuurlijk gewapend met mijn ‘beschermerspas’, v/h lidmaatschapskaart – die je voor Schoonrewoerd overigens thuis mag laten; dit gebied is voor iedere wandelaar toegankelijk.

Drassige zijpaadjes leiden naar de oevers van het wiel. Een bijzondere plek, verstild, ook als je je niet verdiept in de habitat van de geelgestreepte breedbekbrulkikker. Het pad komt uit op de Diefdijk, die de grens uitmaakt tussen Zuid-Holland en Gelderland. Aan de Gelderse kant van de dijk staan landlieden onder samenpakkende wolken hun pastorale werkzaamheden te verrichten; deze keer het inladen van schapen in een vrachtwagen. Overmorgen liggen die dieren dampend op mijn bord.

Aan de voet van de dijk staan mooie hoeven plus een groot huis met het wapen van Holland erop. Er staat geen toelichting bij, maar het zou best een soort grenspost geweest kunnen zijn: Holland en Gelre waren in de geschiedenis vijandige naties, voordat ze buurprovincies werden.

Even verder verlaat ik de door auto’s bereden Diefdijk en neem weer het wandelpad om het wiel. Op dat punt hoor ik ineens in de verte heel vaag achter me: ‘Rommelebommelebom’. In één klap ligt mijn min of meer rustieke stemming aan barrels. Nee, hè, het zal toch godverdorie niet waar wezen! Ik heb een hekel aan onweer, en nu overvalt het me midden in de rimboe, met kerk noch kroeg in de buurt om in te schuilen. Wat nu, wat nu?

In snelwandeltempo dan maar terug naar Schoonrewoerd, angstig omkijkend naar het oosten, waar nu de duisternis vandaan komt, in plaats van het licht. Sneller dan vandaag rondde ik nog nooit het Wiel van Bassa. Het is niet meer het tempo van iemand die van de natuur geniet. Die bomen van die hoogstammenboomgaard bieden natuurlijk ook geen enkele bescherming; dat is les één: niet onder een boom bij onweer; die ene boom heeft zelf al eens een keer een optater gehad van de bliksem.

Bij onweer? Na dat gedonder in de verte heb ik er niets meer van gehoord of gezien. Heb ik het me niet helemaal verbeeld, of was het gewoonweg een heel ander geluid, afkomstig uit een boerenbedrijf waar ze ik weet niet wat uitspoken, waar een stadsmens geen weet van heeft? Mijn nerven zijn ook tijdens dit dagje platteland nog niet helemaal tot rust gekomen, met dat zogenaamde onweer.



Als ik de eerste huizen bereik van het Schoonrewoerdse nieuwbouwwijkje, staat als bij toverslag ineens dat vrouwtje van bij de bushalte weer voor mijn neus, als sprong zij tevoorschijn uit een hinderlaag. Waar komt die nou zo snel weer vandaan? Ik wed dat ze vanuit de dakkapel van haar doorzonwoning een uur lang al mijn gangen heeft geobserveerd door een sterk binoculair of een telescoop.

‘Heeft u dat mooie ooievaarsnest gezien bij de boomgaard? Dat heeft meneer Die-en-die getimmerd. Dat ene paar ooievaars zit daar altijd, ze gaan niet eens meer weg met de winter, maar hun kinderen trekken wel weg. En wij en een paar buren hadden eerst ooievaarsnesten op het dak. Maar dat is geen doen, meneer, met dat poepen en sch**ten van die beesten, zal ik maar ronduit zeggen, dus hebben wij aan de gemeente gevraagd of wij die nesten mochten ruimen, maar dat mocht alleen als we zelf voor vervangende woonruimte zouden zorgen, en zo is het gekomen.’

Nu begin het dan toch een beetje te spetteren. Onweer verneem ik niet meer. Ik pak bus 85 terug naar Leerdam, en tel uit op mijn horloge dat ik deze keer vermoedelijk aansluiting zal hebben op de trein. Maar nee hoor, in het zicht van de haven kruist de bus weliswaar de spoorbaan, maar slaat meteen een zijstraat in, nu weer een lus door een westelijke wijk. Die trein mis ik nou natuurlijk, maar ik smaak nog wel het genoegen, hem in de verte te zien wegrijden.

Achteraf had ik misschien ergens achter het station moeten uitstappen, vóór die slinger, en op de heenweg idem dito, vice versa, mutatis mutandis, maar wéét dat maar eens, als vreemdeling.

Wederom 25 minuten stuk te slaan; patientia, patientia! Ik moet alweer plassen; daar moest de medische wetenschap eens iets tegen uitvinden, tegen dat vervelende gepis, onderweg, altijd. De bibliotheek maar weer, die gelukkig nog open is, en gelukkig een andere juffrouw achter de balie heeft dan daarnet.

Deze keer neem ik plaats aan de leestafel om wat kranten van de afgelopen week door te bladeren over de opmerkelijke ommekeer in de vaderlandse politiek. Een onwaarschijnlijk samenraapsel van partijen schreef even wat miljarden op een sigarenkistje, om Jan Kees de Jager niet voor lul te laten staan in Brussel – een begroting waaraan nog wel wat slordige miljarden schijnen te ontbreken op de balans. 

Komisch tijdens het Kamerdebat vond ik de kippendrift van Diederik Samson, die door eigen stommiteit de boot miste, iets wat wel erfelijk lijkt onder alle PvdA-leiders vanaf Den Uyl.

Lachwekkend is ook is de strijd om het lijsttrekkerschap van het diep verscheurde CDA. Er zijn maar liefst 12 kandidaten, lees ik, één meer dan het aantal zetels dat de partij kan toucheren volgens de laatste peiling van De Hond. Als ik dit schrijf, een week later, zijn er nog maar 6 gegadigden. Er hebben vermoedelijk kwartfinales plaatsgevonden met voor een CDA-leider onmisbare wedstrijdonderdelen als: De kerk in het midden laten, Om de hete brij heen draaien, Man en paard weigeren te noemen, Geen hom of kuit geven, In 18 minuten rechtpraten wat 18 maanden lang krom was, Vijf waterdichte smoezen bedenken waarom de partij vorige maand nog voor een boerkaverbod was en nu tegen.


Leerdam

Ook deze 25 minuten komen om; tijd komt dat altijd. Ik pak de MerwedeLingeLijn naar Boven-Hardinxveld. Dat wordt een apart verhaal, imiddels gepubliceerd in de reeks ‘Spurten op Papland’ > > >. In het kort wil ik alvast wel even vertellen hoe deze dag afloopt. In Boven-Hardinxveld mis ik de veerpont naar Werkendam, en moet 25 minuten wachten. Daar zie ik vanaf. Ik pak de trein naar Dordrecht, daarvandaan naar Leiden en dineer daar copieus in eetcafé Bartjes Bruune Boon’n op de Stationsweg, daar ik de hele dag geleefd heb op muffe krentenbollen uit mijn tas. Bij het verlaten van dat etablissement blijk ik net de bus gemist te hebben naar mijn buurt, moet opnieuw 25 minuten wachten, besluit naar huis te lopen en bereik dat om kwart over negen, precies 12 uur na mijn vertrek.

De klok rond gereisd voor eigenlijk maar een wandeling van een uur in de echte Betuwe, in Buren. Veel mensen zouden het zien als tijdverspilling of pure gekte. Maar voor mij, De digitale reiziger, is het een hobby, zo geen levensvulling. Het is mijn opvatting van Modern Busfare; een betere term zou ik niet kunnen bedenken.

Frans Mensonides
14 mei 2012
Er geweest: woensdag 2 mei 2012



Buren


© Frans Mensonides, Leiden, 2012