Het fenomeen: openlucht-beeldententoonstelling staat de laatste jaren
aardig onder druk van de crisis. Van de beeldenfestivals van Oisterwijk, Den Haag
en Noordwijk, door mij in 2009 alle drie nog bewandeld,
bestaat nu alleen die van de Residentie nog. En die was, de laatste keer dat ik erover schreef,
eerder een feest voor de lezer dan voor de kijker. Daarom was het zo’n
verrassing dat mijn eigen armlastige Leiden er ineens een hield op de
Hooglandse Kerkgracht: Beelden in Leiden.
Op die gedempte gracht staan deze zomer de beelden onder bomen, zoals ook in Den Haag, en in de verleden tijd in Oisterwijk. Het zijn er maar acht, er is weinig gedoe omheen, en verschrikkelijk druk is het er ook niet, want dit verstilde hoekje van het centrum ligt een beetje buiten de geijkte routes die toeristen volgen.
Maar toch: een openlucht-beeldententoonstelling is een openlucht-beeldententoonstelling, en dit evenement moet natuurlijk nog groeien.
Ik ben in wijde kring berucht om het feit dat ik op iedere Leidse straathoek een anekdote kan vertellen over de historie van de stad én een autobiografische. De historische die me aan dit voormalige grachtje te binnen schiet is die van de weeskinderen die hier van 1583 tot 1961 woonden. Een weesjongetje en een weesmeisje, Kootje en Kaatje in de volksmond, staan al eeuwen gebeeldhouwd boven de poort van hun huis.
De Kootjes werden vanaf zekere leeftijd ingezet bij de brandbestrijding. Zo’n ouderwetse mechanische brandspuit moest bediend worden door 24 man. In het weeshuis was altijd bluspersoneel genoeg voorhanden, en doordat ze onder één dak verbleven, hoefden ze bij brand ook niet overal in de stad opgetrommeld te worden. De wezen waren doorgaans als eerste ter plaatse als er brandalarm was gegeven. Het bluswerk was niet zonder gevaar, maar die kinderen zagen de branden vooral als een verzetje in een leven met weinig liefde en veel slaag, vrees ik.
Mijn persoonlijke anekdote ligt hier vlak om de hoek, waar in de Koppenhinksteeg nog altijd die onverklaarbaar bewoonde panden staan, die ik in 1975 al taxeerde op spoedige instorting. Dit hoekje Leiden stond bekend als De Linkse Kerk. Er zaten uiteenlopende organisaties die drastische verbetering van de wereld tot doel hadden.
In een ervan discussieerde ik in het voorjaar van 1975 elke veertien dagen, gezeten in vaalgekleurde zitzakken, over de noodzakelijke omwentelingen in de man- vrouwverhoudingen. Die lente had ik eigenlijk eindexamen VWO moeten doen, maar enkele haarspeldbochten in mijn levenslot hadden me naar deze plek gebracht.
Emancipatie begon allemaal met de opvoeding, en die steunde weer voor een groot deel op de jeugdliteratuur. Zolang daar louter rolbevestigende mannen en vrouwen in rondliepen, zou er nooit iets veranderen.
Ik was een atypische gespreksdeelnemer; in de eerste plaats man, zij het nog vrijwel baardeloos. De emancipatie trok vooral vrouwen, alsof juist hier niet zou gelden: ‘It takes two to tango’. In de tweede plaats geloofde ik niet erg in de dageraad van een betere wereld die zou gloren, en besefte ik terdege, slechts een rare tussenfase mee te maken in mijn eigen bestaan en in de vaderlandse ideeëngeschiedenis. Ik bracht soms nogal sceptische uitspraken te berde, die me niet in dank werden afgenomen, zoals: ‘Ja, maar het leven van kinderen IS gewoonweg vaak rolbevestigend. Hoe moet dat nou als ze in kinderboeken alleen maar geëmancipeerde dragonders tegenkomen, en vaders die het huishouden doen, terwijl hun moeders, oma’s, juffen, tantes en buurvrouwen allemaal gewoon nog traditionele vrouwen zijn, die weten welke wasverzachter de beste is?’
Ocharm; dan vroeger, toen jongetjes tenminste nog gewoon brandweerman mochten worden! Maar wat heeft dit nu allemaal met die beelden te maken? Niets, behalve dat, door de plek waar ze staan, deze herinnering naar boven kwam.
Ik heb daarom ook geen boodschap aan een boodschap, niet in het minst; in deze buurt heb ik al vaak genoeg boodschappen gedaan. Zo voel ik me niet erg aangetrokken door het beeld Geloof van Peer Veneman. Die man, opgetrokken uit dogma’s als een harnas, wiens uitzicht belemmerd wordt door een kathedraal op z’n kop; aardig gevonden, niet minder aardig uitgewerkt, maar het ligt er allemaal wel erg dik bovenop.
Nee, ik kies in mijn top drie gewoon beelden die er gewoon staan, en niets bijzonders betekenen, bij mijn weten.
Deze, bijvoorbeeld, Stilte in wit van Jurrian van den Haak, een soort vogelkijkershuisje of badmeestershokje van witgeschilderd hout, op hoge poten, met een lange trap. Je kunt er van alles bij bedenken, maar ook alleen maar er naar kijken.
Of deze, van Lotte Geeven, een landmeterswerktuig dat blijkens de titel Measuring the Morning Sky , geen afstanden meet, maar hooguit de morgenlucht. En niet de middag-. Grappig, toch?
Of dan deze, Zonder titel van Guido Geelen, vier stalen dieren met gaten erin, en trompetten er doorheen gestoken. Vier dieren op elkaars rug, iedereen die zijn of haar klassiekers kent, zal onmiddellijk denken aan het sprookje van de Bremer stadsmuzikanten, hoewel dat misschien ook wel te rolbevestigend was om er de tere kinderziel aan bloot te stellen.
Ik heb die website van het beeldenfestival niet echt uitgeplozen. Stel, dat er nou toch eens een verborgen boodschap beschreven zou staan, net als die woordenrijke tentoonstelling twee jaar geleden in Den Haag! Nee, deze beeldengalerij is gewoon heel erg aardig, niet meer en niet minder.
FHM
21 juni 2012.
Er geweest: met camera bij zon en zonder bij regen, juni 2012.
Deze aflevering over die Leidse beeldententoonstelling was echt de laatste van de jaargang 2011-2012. Ik heb er gedurende de afgelopen donkere maanden 30 afgeleverd, waarmee de teller op 113 kwam. Maar de koek is nu echt op, ik ga met zomerstop, en hoop de draad weer op te pakken rond de tijd dat de klok weer een uur achteruit gaat voor de wintertijd.
Hoe kom ik nu de zomer door? Natuurlijk met het schrijven van reisverhalen; geen betere tijd van het jaar om er bij dageraad op uit te trekken en pas 16 uur later bij zonsondergang terug te keren. In de tweede plaats beveel ik de site Overdrijvende Wolkenvelden graag aan als vervangingsmiddel voor FHM’s. De samensteller ervan, de schrijver en gewezen journalist Ben van der Velden, vroeg me, links uit te wisselen. Nu heb ik geen links-pagina (die moet je dan altijd maar weer bijhouden), maar ik beloofde hem wel, hem te linken in mijn laatste aflevering.
Ben is wat ik zelf ook altijd poog te zijn: iemand met een aparte, scherpe kijk op de dingen. Zijn Twee vrienden lijken wel wat op sommige ex-vrienden van mezelf. En zijn rubriek Echtgenoten doet me beseffen, hoe verstandig ik was, als groentje weliswaar te discussiëren over man-vrouwverhoudingen, maar zelf nooit een relatie te beginnen.
En dan nu: prettige vakantie, voor zover niet al geweest, en tot in de herfst!
FHM
21 juni 2012
‘Eén derde van de havo-docenten
ondermaats’, kopten de kranten - een dikke maand geleden,
alweer; dit stukje bleef door diverse oorzaken op de plank liggen. 33%
van de leraren schiet te kort in pedagogische capaciteiten, in
didaktiek, in Nederlandse taal ook, vrees ik, en zelfs in kennis van
het te onderwijzen vak.
Gezien mijn eigen middelbare-schoolervaringen choqueerden die cijfers me niet echt. Op het Stedelijk Gymnasium Leiden, waar ik tussen 1968 en 1974 in de kaartenbak ‘Leerlingen’ zat, zat ik me in de klas al regelmatig hoofdschuddend af te vragen: ‘Hoe heeft hij /zij in vredesnaam voor dit vak kunnen kiezen?’ En dan doel ik niet op de strenge leraren aan wie je een hekel had, maar van wie je wel iets opstak. Nee, de mensen die het onderwijzen echt niet in de vingers hadden.
Op dat gymnasium vormden didactische vaardigheden ook helemaal geen aanstellingseis. Je moest ‘doctorandus’ voor je naam hebben, dan had je in ieder geval kennis. Of je die ook kon overdragen, dat was vers twee.
Maar als ze echt omhoog zaten met een vacature, dan wierpen ze ook met een gerust hart een vierdejaars doctoraalstudent voor de leeuwen. Zoals die keer dat onze geschiedenisleraar midden in het jaar afscheid nam, omdat hij ineens toch nog een betere baan kon krijgen aan de universiteit. Dat was ene Roorda, een gortdroge, zurige, al bijna bejaarde man, van wie ik bij ieder lesuur vreesde dat hij bij de geringste tochtvlaag tot poeder uiteen zou vallen. Hij doceerde uit een leerboek dat hij zelf geschreven had; erger kon je het bijna niet hebben.
Maar ik verlangde al naar hem terug na het eerste lesuur van de circa 22-jarige, gezond blozende, en van een fonkelnieuwe lederen boekentas voorziene jongeling die voor hem in de plaats kwam. Roorda had ons achtergelaten midden in een of andere duistere middeleeuw, en onze nieuwe ridder betrad dit strijdperk ongaarne onvoorbereid. Zijn les had hij in schoonschrift uitgeschreven op een dik pak multoblaadjes. Dat verhaal ging hij voor de klas voor zitten dragen, woord voor woord, blaadje voor blaadje. Daarbij verbaasde het hem oprecht dat niet iedereen 50 minuten lang doodstil zat te luisteren, maar er telkens geroezemoes ontstond.
Hij zei niets van de softbalbal die dwars door de klas werd overgegooid, want die zag hij niet; ze kozen altijd net een moment dat hij in die blaadjes zat te turen.
Nou kreeg hij natuurlijk een behoorlijk droge keel van al dat praten, dus hij zette bij het begin van elk lesuur een goedgevuld glas water op zijn bureau, waaruit hij na elk multoblaadje een verkwikkende teug nam. Op een dag in mei plaatste een artsenzoon een voltreffer met die softbal: het waterglas viel rinkelend kapot op de grond. De leraar eiste een nieuw glas van hem, bij de eerstvolgende les mee te brengen. Dat glas heeft hij nooit gekregen. Na de vakantie zagen we hem niet meer terug. Ik verzwijg zijn naam; niet uit piëteit, maar omdat ik hem vergeten ben.
Nee, dan die piepjonge leraar wiskunde die we een keer hadden. Hij voelde op een middag, toen hij de regel ‘Nooit met je rug naar de klas’ had overtreden, zo’n softbal rakelings langs zijn slapen scheren, draaide zich om, keek de dader aan (hij had blijkbaar ogen in zijn rug) en zei: ‘Je moet eens beter leren mikken, joh!’ Een blijvertje, hij zou het tot conrector schoppen – en helaas een hartaanval op te jonge leeftijd.
Een uiterst korte loopbaan was de natuurkundeleraar N.N. beschoren (ik weet echt niet meer hoe hij in werkelijkheid heette), die ik voor mezelf Einstein noemde. Ik zat in de tweede, en keek reikhalzend uit naar dit nieuwe vak. Ik had al eens wat over natuurkunde gelezen; ik was ontzettend leergierig als puber, zolang ik me buiten de muren van de school bevond.
Deze leraar was ongetwijfeld ongelooflijk knap, maar gaf les op een iets te hoog abstractieniveau. Zijn lessen waren volkomen onbegrijpelijk, zelfs voor leerlingen van goede wil. Geen wonder dat er voortdurend geklets ontstond. Maar dat tolereerde hij niet. Slecht één maal gaf hij een waarschuwing aan praters. Daarna was je de sigaar: het hele natuurkundeboek overschrijven! Een straf die iets minder draconisch was dan hij lijkt: het was een betrekkelijk dun boekje, dat dan ook nog rijk geïllustreerd was met afbeeldingen van stroomkringen, gewichten aan katrollen, in kwik dobberende kurken en vaten vol vieze gassen. Ik weet niet meer, waarom ik ooit iets in dit vak gezien heb…
Ook in de eindexamenklas begrepen ze Einstein niet, hoewel ze daar toch al een aardige ondergrond hadden opgebouwd. Een delegatie van ouders van zesdeklassers stapte naar de rector; het overschrijven van het leerboek leek ze geen voorbereiding op het examen.
Kort daarop verscheen de rector in de klas met de mededeling dat na goed overleg met N. besloten was, dat hij zijn lessen aan onze school zou beëindigen. Een formulering waar we inmiddels al aan gewend waren geraakt, want de rector was geen groot mensenkenner en had een ongelukkige hand van personeel aannemen.
Er waren desondanks ook goeie. Maar die bewaar ik voor een volgende jaargang, want deze loopt naar de zomerstop.
FHM
8 juni 2012
Er geweest: 1968-1974
Station
Boskoop Snijdelwijk in aanbouw, en niet voor niks: volgens de nieuwe
plannen van de provincie zullen er light trains gaan stoppen.
Archieffoto herfst 2011.
Vorig jaar om deze tijd sprak ik in deze rubriek mijn vreugde uit over het afschieten van de RijnGouweLijn (RGL), een tram-, nee: lightrailproject van de provincie Zuid-Holland op het traject Gouda – Alphen aan den Rijn – Leiden – Katwijk / Noordwijk. Daarna startte het provinciebestuur overlegronden met gemeenten en andere partijen over alternatieven ter verbetering van het OV in deze streek - die ik hardnekkig de Kop van Zuid-Holland noem.
Een jaar lang werd het heel erg stil rond dit HOV-plan (Hoogwaardig Openbaar Vervoer, of, ook in mijn terminologie: Hoop op Verbetering). Maar toen was daar ineens de uitnodiging voor een informatieavond in de Leidse Stadsgehoorzaal, op dinsdag 22 mei 2012. Ik ga er heen met niet al te hoog gespannen verwachtingen.
In de foyer ontmoet ik niemand minder dan Boudewijn Leeuwenburgh (met de h aan het eind die ik nogal eens vergat in notulen). Hij bedacht, toen hij districtschef was van streekvervoerder NZH, de RGL. Vanavond val ik midden in een van zijn befaamde oraties over OV: ‘Wat betekent nou hoogwaardig, als het om een bus gaat…’, meen ik hem te horen zeggen als ik erbij kom staan. Ik voeg dat toe aan een rijtje gekoesterde Leeuwenburghismen, waarvan ik de fraaiste nog altijd deze vind, over zijn eigen woon-werkverkeer: ‘Onze bussen hebben zo’n goeie doorstroming; ik kan ze met mijn auto soms niet bijhouden’. Hij herkent me nog, ondanks het grijzer geworden zijn van haren, en vraagt me, waarom ik niet meer actief ben in ROVER.
‘Och, ik werd het al snel zat om ieder jaar dezelfde verhalen van dezelfde mensen aan te horen, zonder dat er iets wezenlijks verbeterde in het OV’. Of hij één van die mensen was, vraagt Boudewijn belangstellend, en als hij dat zo recht op de man af vraagt, kan ik dat alleen maar bevestigen.
Hij vertelt het vervolgens allemaal toch nog maar weer eens een keertje: dat de RGL bedoeld was om het hart van Leiden te verbinden met de omliggende dorpen, en om de buscongestie in het Leidse centrum op te lossen; dat toen minister Netelenbos ineens de spoorlijn Gouda – Alphen wilde opdoeken; dat er zoveel is geschrapt van zijn oorspronkelijk RGL-plan dat de goede bedoelingen ervan (waaraan ik absoluut nooit getwijfeld heb) geheel uit zicht raakten.
Verhalen met veel ‘zouden’ en ‘hadden’, die vooral interessant zijn voor historici. Boeiender is wat gedeputeerde Ingrid De Bondt te vertellen heeft aan een zaal met net voldoende mensen erin om een stadsbus te vullen – en dan zou er niemand hoeven te staan. Ik herken de helft van de aanwezigen uit mijn verleden van OV-voorvechter.
De Bondt (VVD) doet haar voorganger, die miezerige, misselijke aardworm Ahasverus van Dijk, onmiddellijk vergeten. Niet alleen een frisse, jonge verschijning, maar ook een presentatie die klinkt als een klok, en een diepe dossierkennis. Van haar successievelijke voorgangers had ik altijd het idee dat ze Katwijk of Boskoop niet op een blinde kaart zouden kunnen aanwijzen.
We gaan nu in de eerste plaats uit van reizigers, en niet van rails, zegt zij. Tussen Gouda en Leiden wordt de bestaande treindienst verbeterd; tussen Leiden en de kust het busvervoer.
De plannen, HIER na te lezen, komen in het kort neer op een light-train op het Veenlijntje Gouda – Alphen, halfuurdienst, op den duur kwartierdienst, met o.a. stops op de nieuwe stations Waddinxveen Triangel / Coenecoop en Boskoop Snijdelwijk. Verder zal de spoorbaan Leiden – Woerden op enkele plaatsen passeersporen krijgen zodat er vier treinen per uur kunnen rijden op het traject Leiden – Utrecht; 2 IC’s en 2 Sprinters. Die laatsten zullen o.a. stoppen op de aan te leggen stations Hazerswoude-Koudekerk en eventueel ook Zoeterwoude Meerburg – waar weer wat kantoren geplempt gaan worden op een postzegeltje polder, alsof er al niet genoeg leegstaan in den lande.
Voor wat betreft de bus omarmt Zuid-Holland het R-Net-concept uit de buurprovincie Noord-Holland. Dat is van de winter uitentreuren besproken op mijn site, maar het heeft Boudewijn nog niet als passagier mogen begroeten, vrees ik. Trouwens: meer regionale OV-adepten hoorden in de foyer daarnet uit mijn mond voor het eerst over een snelwegbus met veiligheidsgordels; kijken die lui wel eens buiten de stad?
Er komen tussen nu en 2019 hoogwaardige R-netbussen op de trajecten Leiden – Zoetermeer, Leiden – Leiderdorp, Noordwijk – Voorhout –Sassenheim –Lisse –Schiphol, Alphen – Leimuiden –Schiphol en Leiden – Katwijk/Noordwijk via de N206.
De laatste lijn wordt het paradepaardje van dit plan: 12 bussen per uur met een kostendekkingsgraad van bijna 100%, een stuk beter dan 4 trammetjes met één van nog geen 50%! Daardoor kan er ook een ‘onderliggend busnet’ in stand blijven, bijvoorbeeld voor Rijnsburg, dat de vloot bussen naar de kust nu nog door zijn eigen dorp ziet rijden. Bij realisatie van de RGL zou er zwaar gehakt zijn in het busnet.
‘Eindelijk hebben wij onze zin’, zullen de OV-voorvechters na afloop zeggen. Wel is het spijtig dat de plannen nog niet erg in detail zijn uitgewerkt, en de planning tot 2019 ‘slechts een ambitieniveau weergeeft’, met andere woorden: van elastiek is. Maar dat komt mede door het bijna 25 jaar lang fanatiek vasthouden aan de RGL. Als dat niet gebeurd was, had het hoogwaardige busnet er al in 1999 kunnen liggen. Maar dat is ook weer zo’n ‘hadden’-verhaal.
Voor realisatie van de benodigde infrastructuur is een half miljard euro nodig, waarvan driekwart voor rails en een kwart voor busbanen. Van dit bedrag is 90% reeds beschikbaar; 50 miljoen euro zal nog ergens vandaan getoverd moeten worden.
Een deel van het geld dat bestemd was voor de RGL is overgeheveld naar asfalt, de Rijnlandroute, dwars door Voorschoten heen. Die wordt morgen besproken in een ongetwijfeld veel vollere zaal. Voorschoten is er op tegen; een raar dorp, waar iedereen een auto voor de deur heeft, en niemand een autoweg voor de deur wil; het NIMBY-denken in optima forma.
De NIMBY’s zorgen ook vanavond voor de meeste vragen. Meer treinen, betekent dat: vaker wachten bij spooroverwegen? Inderdaad, dat heeft de vragensteller goed begrepen. Voor een ongelijkvloerse spoorbaan door Leiden is helaas geen geld.
Boudewijn stelt de laatste vraag. Hoe moet het nu met de rechtstreekse verbinding van Katwijk en Noordwijk met de Breestraat, waarvoor de RGL oorspronkelijk was opgezet? Die verbinding komt er, stelt de Bondt hem gerust; doorgaande R-netbussen van de kust naar Zoetermeer.
Dat ook Boudewijn kan leven met het nieuwe HOV-plan, is de oprechte wens van
FHM
26 mei 2012
Er geweest: dinsdag 22 mei 2012
Lees hieronder meteen verder voor het vervolg, of liever: wat eraan vooraf ging; de RGL-prequel
Nu de RijnGouweLijn eindelijk definitief niet doorgaat als doorgaande tramverbinding, kunnen de stukken daarover naar het historisch archief. Ik heb er in de loop der jaren een dik dozijn artikelen over geschreven, en het leek me aardig, ze allemaal eens op een rijtje te zetten.
Voor het eerst hoorde ik, voor zover ik me kan herinneren, van de RGL in 1990. Dat was het jaar dat ik aantrad als secretaris van de heropgerichte ROVER-afdeling Leiden en omstreken. Maar toen schreef ik er nog niet over op Internet; sterker nog: er bestond nog helemaal geen Internet. Het was nog bezig, uitgevonden te worden in een laboratorium.
Het eerste WWW-stuk van mijn hand over dit lightrailproject dateert uit de zomer van 1996, toen ik de RGL-route verkende per fiets, inclusief de zijtak naar de Alphense flatgribus Ridderveld. Die tak werd al snel geschrapt uit de plannen.
Op de primitieve officiële website van de ROVER-afdeling, die ik in elkaar geknutseld had, verscheen kort na die fietstocht het verslag van de ledenvergadering van 6 november 1996. Deze was grotendeels gewijd aan een discussie met een Leidse verkeersambtenaar over de RGL, toen ook nog wel ´Rijnlandtram´ geheten. De vragenstellers legden de vinger op de zere plek: als je de vragen en antwoorden leest, zie je al precies waarop het project zou stuklopen.
Dit is wel het leukste stukje uit 16 jaar RGL op mijn site. In de lente van 1998 sloot ik me brutaalweg aan bij een bus-excursie van de gemeente Leiden en PvdA-Leiden (die twee waren indertijd zo ongeveer synoniem) langs de route van de RGL-West, naar de kust. Hier ook kennismaking met tramgoeroe Boudewijn Leeuwenburghhhhh, die voortdurend blijft opduiken, en wiens uitspraken in ieder geval altijd memorabel zijn.
Dit is ook een heel aardige. Gewapend met een dure, doch pixelarme digitale camera trok ik door de regio om overal plekken te fotograferen waar de RGL zou gaan rijden. We schrijven nu de winter van 1999. Mijn arbeid resulteerde in deze virtuele tramrit van Gouda naar Noordwijk, met zijpaden naar Ridderveld, Leiderdorp, Voorschoten (ook genomineerd voor een terugkeer van de tram), Oegstgeest (idem), Rijnsburg en Katwijk aan Zee.
De inleiding op dit alles ben ik kwijtgeraakt, maar hij begint nu gewoon bij het begin, de Fluwelensingel in Gouda, waar ook persé een tram moest rijden. Ik legde de route bij wijze van uitzondering grotendeels af per auto, bestuurd door mijn broertje. Maar heb wel een paar mooie, ouderwetse bussen in beeld gekregen.
Twee winters later maakte ik een ritje met de noodlijdende
spoorlijn Alphen – Gouda
die deel uit zou gaan maken van de RGL. Ook hier duikt Boudewijn weer
op; deze keer in een flashback naar een rumoerige informatieavondavond
voor busforenzen in Waddinxveen.
In dezelfde winter van 2001 stelde ROVER voor, het project te splitsen
in een spoorverbinding Gouda - Leiden en een tramnet rond Leiden.
Ik filosofeerde erover in de rechterkolom van mijn rubriek REFLEXXIONZZ!
In de aflevering van 8 november 2002 (linkercolumn) is een negatieve hoofdrol weggelegd voor Alexander Pechtold, indertijd verkeerswethouder van Leiden. Hij drukte een gammel en financieel onverantwoord tramplan door de raad, en er viel met deze voorvechter van bestuurlijke vernieuwing niet te praten over een referendum. De tram moest en zou door de Breestraat; de buitenomvariant (via de spoorbaan Lammenschans – Leiden Centraal) werd afgeschoten.
Onlangs is Pechtold (Draaikonten 66) omgezwaaid van zelfverklaard oppositieleider naar interim-gedoogpartner van een demissionair kabinet. Houd dit in gedachte in het stemhok, komende september: dit stuk onbenul mag nooit minister worden in een Kunduz-coalitie. D66 doet het altijd het best als ze in de oppositie zijn.
Dat ene raadslid, dat in 2002 tegen de tram in het centrum stemde, kreeg gelijk. En daarbij ik, die dat toen al zag aankomen.
2003: het genoemde boemeltje Alphen – Gouda wordt omgezet in een experimentele RGL-tramlijn. Dit zeer tot nadeel van de (weinige) reizigers, die geconfronteerd worden met gemiste aansluitingen, vertragingen, achteruitgaand comfort en uitgevallen treinen, sorry: trams, driewerf sorry: lightrailvoertuigen. Deze ellende is nog doorgegaan tot 2009; sindsdien rijden er gelukkig weer treinen.
Ik ging in 2003 twee keer kijken: HIER en HIER
Toen werd het stil, zowel op mijn site, als rond de RGL. Beide kwamen een paar jaar later sterk terug. In maart 2007 dan toch nog een referendum over de tramplannen. Aanvankelijk was ik van plan, actief te worden in de beweging van NEE-stemmers, maar na enkele buitengewoon smakeloze uitingen van NIMBY’s zag ik daarvan af; met zulke mensen wilde ik me niet aso-ciëren. Wel hield ik in de maanden voor het referendum een uitgebreid blog bij. NEE won ook zonder mijn inmenging: 69% tegen 31%.
Ondanks
de duidelijke uitslag van het referendum, kwam er geen eind aan het
tramgezever in en om Leiden. Er kwam een nieuwe tramvariant, de Hooigracht
– Langegrachtroute, met iets minder nadelen dan de
Breestraatroute. Ik liep hem in de zomer van 2008.
Gedeputeerde
van Dijk
trok van leer als een ouderwetse klassieke satraap of 17e-eeuwse
stedendwinger, en wilde Leiden, Noordwijk en Katwijk een tram door de
strot douwen waarop geen mens in die gemeentes meer zat te wachten. In
2009 wijdde ik het kortste stukje van deze reeks aan zijn persoon –
maar dat was feitelijk nog veel te veel eer; sla het maar over!
Intussen was het crisis geworden, en moest ook van Dijk wel erkennen, dat zijn plannen eenvoudigweg te duur waren. Na de provinciale verkiezingen van maart 2011 stierf de RGL een snelle dood, door mij geenszins betreurd in deze rubriek FHM’s. En daarmee zijn we weer aanbeland in het huidige tijdsgewricht.
En nu? Nog minstens tot 2019 heb ik stof voor de opvolgers van de RGL. Er past voorzichtig optimisme over, eerder dan euforie. Een aantal dingen moet ik nog maar zien. Wordt de lijn Gouda – Alphen straks gereden met Spurts of LINT’s, of dat soort spul, of gewoon weer met trams met vierkante wielen, zoals tussen 2003 en 2009? Loopt de spoorlijn Leiden – Woerden niet net zo vast als die andere deels enkelsporige lijn in onze provincie, de Paplandlijn? Gaat het plakken van R-net-labels op onze bussen echt wel gepaard met een kwaliteitssprong? Dat het laatste niet altijd het geval is, zagen we van de winter in de R-net-reeks.
In ieder geval zal ik de komende jaren niet zonder onderwerpen zitten!
FHM
28 mei 2012
De KNVB-beker: een
lelijk ding, en winnen ervan brengt soms
nadeel
Foto overgenomen van de site van de KNVB
We beleven deze maand de
slotapotheose (zoals voetballers
dat zo heerlijk dubbelop kunnen uitdrukken) van vele voetbalcompetities
op
prof- en amateurniveau. Dat betekent: aardige extraatjes voor spelers
en
publiek in de vorm van nacompetities, promotie-degradatiewedstrijden
en play-offs.
Dat kan aanleiding geven tot rare
situaties; rekenmeesterij
en misstanden die een hoop inkt kosten om ze alleen al uit te leggen.
Zoals
laatst in de Eredivisie. Ajax had één wedstrijd voor het einde de
kampioensschaal al in handen, dus dat was geen probleem meer. Maar
achter de
club uit Amsterdam was er nog het gevecht om de tweede plaats, die
recht zou
geven op de voorronde voor het miljoenenbal, genaamd: ‘Champions
League’. Daar
weer achter heerste bittere strijd om de overige Europese tickets.
Feyenoord stond na 33 ronden tweede,
met één punt voorsprong
op PSV. Nu geviel het, dat Feyenoord de laatste ronde uit moest spelen
tegen
Heerenveen, dat met zijn vijfde plaats nog kans had op
zomeravondvoetbal om een
plek in de Europa League, voorheen de UEFA-cup, en nog voorder heender:
de Jaarbeursstedenbeker.
ik heug me de tijd nog, dat die Europese troostprijs de
Jaarbeursstedenbeker
heette. Er deden ook clubs aan mee, die alleen maar een huishoud-,
landbouw- of
postzegelbeurs in hun stad hadden, maar dit terzijde, want het is al
ingewikkeld genoeg.
Al snel kwamen de rekenaars erachter,
dat Heerenveen die
wedstrijd moest winnen om zich direct te plaatsen voor die voorronden,
óf
verliezen; in het laatste geval ging de tweede plaats in de Eredivisie
naar
Feyenoord, maar had Heereveen toch nog net voldoende punten voor de
voorronde-Europa
League.
Een gelijkspel zou echter funest zijn
voor de Friezen. Dan
zou Feyenoord namelijk hoogstwaarschijnlijk voorbijgestoken worden door
PSV,
dat de laatste wedstrijd moest spelen tegen degradatiekandidaat
Excelsior. En
het was verder zo, dat PSV de KNVB-beker had gewonnen, en zich daarmee
al had
geplaatst voor de voorronde van de Europa League. Zou PSV nu in plaats
daarvan
de tweede plek halen, en zich plaatsen voor de voorronde-Champions
League, dan
zou hun vacante plek in de Europa-League toekomen aan Heracles, dat
diep in het
rechterrijtje stond, maar op miraculeuze wijze wel de eindfinale van de
KNVB-beker had bereikt. En doordat deze toch zeer matige club dan
Europa in zou
mogen, zou Heerenveen met dat gelijkspel
net naast het potje pissen, en veroordeeld zijn tot een
slopende play-off
om de laatste Europese plek - en als dat bereikt zou zijn, de hele
julimaand
voorronden moeten spelen tegen Dnjepopetrovsk, Ventspils, Omonia,
Vaalerengen, Dudelange,
of dat soort buitenplaatsen; je houdt geen zomervakantie meer over.
Het wekte dan ook geen verbazing dat
Heerenveen, op
achterstand gekomen tegen Feyenoord, erg weinig moeite deed, de
gelijkmaker op
het scorebord te brengen. Ze gingen nog net niet zo ver, dat de keeper
opzichtig rollertjes doorliet, of de verdedigers de bal opzettelijk
onhoudbaar
terugspeelden op eigen doel. PSV werd door Heerenveens nederlaag
veroordeeld
tot de derde plek, die even sneu is als de vierde tijdens een
olympiade; je
grijpt ernaast. De Eindhovenaren protesteerden niet tegen dit stuk
competitievervalsing, en dat zou ook volkomen onterecht geweest zijn:
hadden ze
de beker maar niet moeten winnen!
Een vergelijkbare rare situatie in
het regionale amateurvoetbal
las ik in een huis-aan-huiskrantje; ik heb de namen van de betrokken
clubs niet
onthouden. Daarbij speelde het fenomeen: periodekampioenschap een
hoofdrol. Die
korte amateurcompetitietjes van 22 wedstrijden zijn ook nog eens
onderverdeeld in
drie perioden. Die heten de competitie aantrekkelijker te maken. Ook
als
middenmootclub kun je zo’n periodetitel binnenhalen. Als je toevallig
een
gemakkelijk programma hebt, een keer in vorm verkeert, een geringe
kaartenlast
hebt en een keertje extra mag thuisspelen, haal je gemakkelijk
bijvoorbeeld 17
punten uit 7 als uitschieter, en een periodetitel. Die geeft na afloop
recht op
een ingewikkelde nacompetitie met andere periodewinnaars, en die weer
op een
promotie-degradatiewedstrijd met de nummer voor-voorlaatste uit de
naasthogere
klasse.
De FC Bal in de Sloot, zal ik maar
zeggen, stond tegen het
einde van de competitie in kwestie aan de kop van de ranglijst, en had
ook de
tweede periodetitel gewonnen. De eerste plek in de competitie geeft
zonder meer
recht op promotie naar de hogere klasse. FC Runners Up waren goede
tweede in de
totaalstand, maar hadden geen enkele periodetitel weten te behalen. FC
Bal in
de Sloot moest de laatste wedstrijd uit tegen de middenmoter Krukkitas
(Krukkitas,
zo noemden wij in onze kinderjaren clubs van povere reputatie, naar
analogie
van clubnamen als Velocitas, Celeritas en Unitas). FC Bal in de Sloot
moest die
wedstrijd winnen om zeker te zijn van de titel en de promotie.
Er werd al dagen van te voren
gesproken over Krukkitas – FC
Bal in de Sloot, want wat was het geval? Krukkitas was de nummer twee
van de
periode die FC Bal in de Sloot gewonnen had. En Krukkitas zou, als FC
Bal in de
Sloot kampioen zou worden, hun daardoor overbodig
geworden periodetitel als het ware ‘erven’,
en dus toch nog kans maken op promotie. Dus de beschuldigingen, dat
Krukkitas
de wedstrijd tegen FC Bal in de Sloot wel opzettelijk zou verliezen,
ten
detrimente van FC Runners Up, waren niet van de lucht.
Hoe dat is afgelopen, weet ik niet;
ik volg het voetbal op zo’n
bescheiden niveau niet op de voet. Maar wat ik wel weet: dit
onsportieve gecalculeer,
opzettelijk verliezen in plaats van je stinkende best doen om te
winnen, komt
door al die flauwekul met periodekampioenen, met plaatsvervangende
periodekampioenen, met play-offs voor de nummers 6 tot en met 9, met
zwakke clubs
die een bekerfinale verliezen en daaraan toch nog rechten kunnen
ontlenen.
Als ze daar eens mee zouden kappen,
en simpelweg de rechten
op promotie en Europees voetbal verlenen aan de clubs met de meeste
punten:
probleem opgelost.
FHM
19 mei 2012
Afgezien van de laatste week van december, vind ik de ‘meidagen’ altijd de meest slopende periode van het jaar. Hij zit vol herdenkingen van leed dat geen keer neemt, en vol opgeklopte feesten die niet echt gezellig willen worden.
‘Meidagen’ tussen aanhalingstekens, want de narigheid begint eind april al, maar dooft na de eerste decade van mei gelukkig snel uit. Een kort dagboek.
Maandag 30/4: Koninginnedag
Aan de majesteit vragen ze nooit of ze er wel zin in heeft, gezien droeve familieomstandigheden: in een dagje koekhappen, closetpotwerpen en wat er verder aan oubollige lol bedacht is door de Oranjecomités van de plaatsen die zij bezoekt. Ze moet ook maar net doen of ze het leuk vindt.
Haar onderdanen hebben de vrije keuze of ze zich al dan niet in het feestgewoel storten. Ik ga ‘s middags de stad even in. Er is een vrijmarkt bij het Stadhuis, een treurige uitstalling van rotzooi die er om halfvijf bijna allemaal nog ligt. Had ik een collectie Suske en Wiskeboeken, dan had ik de gaten daarin vanmiddag kunnen dichten. Kinderen staan zich dood te vervelen achter hun kramen. En het leek ze nog wel zo leuk, vrijmarkt.
Beatrix’ volk is vandaag gekleed in oranje, is stomdronken, vervelend, luidruchtig en te massaal aanwezig. Een hol, leeg ‘feest’, feest?, wat vieren we eigenlijk? Snel naar huis, voordat Armin van Buuren losbarst op de Garenmarkt.
Vrijdag 4/5: Dodenherdenking
Het leed van goede mensen is erger dan dat van foute; dat is het thema van de 67ste dodenherdenking. Een prijswinnend gedicht van een scholier mag niet voorgedragen worden op de Dam, omdat het handelt over de foute keuze van zijn oudoom, die bij de Waffen-SS ging.
Dichters de mond snoeren, dat doen ze juist in het soort landen waar wij ons boven verheven voelen. Ik kijk niet meer naar die poppenkast op de Dam. In plaats daarvan stem ik af op de commerciëlen, die die stemmige klok op de Waalsdorpervlakte uitzenden. Klokgelui heeft als voordeel boven menselijke woorden, dat het niets betekent, en dus ook niet goed of fout kan zijn.
Meer gepalaver op deze dag. In het Achterhoekse Vorden mogen graven van omgekomen Duitse militairen niet bezocht worden, alsof die soldaten allemaal voor hun lol naar Nederland gekomen zijn om hier te sneuvelen. En alsof bepaalde groeperingen het alleenvertoningsrecht hebben op oorlogsleed. En alsof Goed en Fout geen etiketten zijn die pas ná een oorlog op mensen geplakt worden.
Een reclamevliegtuigje in de grijze lucht: ‘VORDEN IS FOUT’. Het kinderadagium ‘Wat je zegt ben je zelf’ is hier volop van toepassing.
Zaterdag 5 mei 2012
Opnieuw vrijmarkt, nu op het Vijf Meiplein(!); alles te koop wat ze 5 dagen geleden niet kwijt zijn geraakt. Verder bungeejumpen op de Herenstraat aan een slechts 5 meter lang koord, en een soort verdwaalde kerststal op de Doezastraat. In deze hoek van Leiden gebeurt het, vandaag. Stadsbussen voeren de feestgangers bij drommen aan. Maar het blijft een matte vertoning. Er heerst hier een algemene feestvreugde die door niemand gedeeld wordt. De vorige zin heb ik dan nog niet eens van mezelf, ook.
Zondag 6 mei 2012
Het is vandaag alweer 10 jaar geleden dat Pim Fortuyn vermoord werd. Zijn verdienste was dat hij in 100 dagen tijd het krakkemikkige bouwwerk van Paars geslecht heeft. Beelden van toen herhaald op tv, met een zure Melkert (PvdA) en een uitgebluste Dijkstal (VVD), die steeds meer ging lijken op een vale regenjas waar de mot in zat; je had toch niet moeten denken aan Paars III.
Verder had ik weinig op met Fortuyns gedachtegoed, noch met zijn narcistische ijdeltuiterij. Ik vond hem bovendien een gevaarlijke volksmenner, bij wie de machtsgeilheid zo ongeveer van de kop droop.
Desondanks hoopte ik dat hij premier zou worden, dan hadden we eens kunnen zien wat hij werkelijk waard was. Premier had achteraf nog niet eens gehoeven; anderhalf jaar gedogen is ook wel toereikend om een populist te ontmaskeren, zoals we sinds kort weten.
Maar Fortuin is nooit van plan geweest om premier te worden, zo kwam onlangs aan het licht. Hij wilde VVD-er Wiegel als zodanig naar voren schuiven en zelf in de luwte in de Kamer gaan zitten. Een rare, onverwachte zet van iemand die zichzelf al voorstelde als ‘Uw nieuwe premier’. Wiegel had vast geen nee gezegd tegen het aanbod. Maar het mocht niet zo wezen.
Zondag 13 mei 2012
Die dag moet nog komen, maar ik durf te wedden dat niemand herdenkt waar ik die dag altijd even aan denk: het onthoofden van Johan van Oldenbarnevelt in 1619 (‘Beul, maak het kort!’; dat heeft hij vermoedelijk evenmin gezegd als Willem de Zwijger die Franse volzin).
Wonderlijk, dat dat geen nationale herdenkdag is geworden, want hij past toch naadloos in het rijtje. En hij had al dat oranje nationalisme van de weken daarvoor wat kunnen relativeren, want de kwade genius in dit verhaal was een Oranje, stadhouder Maurits (1567-1625), die er zelf uiteindelijk ook niets mee opschoot.
Alleen verliezers dus; er valt niets te vieren op 13/5. Maar de honger naar kennis over deze doodgezwegen episode in onze geschiedenis is onblusbaar; de pagina’s (deze, deze en deze) erover op mijn (literatuur)historische site over de Gouden Eeuw worden vaak bezocht.
Nu iedereen weer bezig is met de daden van Jan Pieterszoon Coen in dezelfde periode (zie hieronder), zou ook over van Oldenbarnevelts executie eens een nationale discussie moeten losbreken. De 400ste verjaardag van deze gebeurtenis is over 7 jaar. Kunnen we dat omstreden proces uit 1619 dan niet overdoen, ter lering en vermaak, met moderne acteurs? Eén maal maar, het hoeft echt niet elk jaar. Is er al een herdenkingscomité aan wie ik deze tip kan doorgeven?
FHM
10 mei 2012
Jan Pieterszoon Coen naast De Waag op
het Roode Steen. Op de sokkel de verklarende tekst.
Weinig figuren uit de Canon van
Nederland zijn zo omstreden
als Jan Pieterszoon Coen (1587-1629). Hij kwam uit Hoorn, maar vele van
zijn
huidige plaatsgenoten zouden zijn standbeeld, pontificaal midden op het
mooiste
plein van de stad, liever vandaag dan morgen zien verdwijnen. De sokkel
was al voorzien
van een tekst over zijn euveldaden, en zijn rotkarakter is al vier
eeuwen
berucht.
Op 16 augustus 2011 ging het beeld
daadwerkelijk omver, maar
dat was per ongeluk: een onhandig manoeuvrerende kraanwagenchauffeur
was de
oorzaak van dit iconoclasme, en niet het Hoorne
burgerinitiatief dat tegen de historische
figuur te hoop loopt.
Het beeld werd hersteld, en kwam tot
verdriet van velen weer
op zijn plek te staan op het Roode Steen. Het Westfries
Museum, dat uitkijkt
over dat plein, houdt dit voorjaar een tentoonstelling over Coen in de
vorm van
een rechtszaak, waarbij het publiek de jury vormt. Vier deskundigen,
ondervraagd door opperrechter Maarten van Rossem, laten hun licht
schijnen over
de vraag of Coen nog wel standbeeldwaardig is.
Jan Pieterszoon Coen; wie
hij was en wat hij deed staat op
de site van de VOC, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de eerste
multinational uit de historie. In hun dienst reisde hij als koopman
naar Indië,
schopte het daar tot Gouverneur-Generaal (zeg maar: onderkoning) en
stichtte de
stad Batavia, tegenwoordig Jakarta, de huidige hoofdstad van Indonesië.
In 1621 trad hij keihard op tegen de
bewoners van het eiland
Banda, die het handelsmonopolie voor nootmuskaat en foelie hadden
geschonden.
Coen roeide vrijwel de gehele bevolking van het eiland uit.
Vooral de kwestie-Banda wordt hem
tegenwoordig aangerekend.
Maar hij stond verder ook bekend als een hardvochtig, nietsontziend,
schier onmenselijk
man. Zo ziet hij er ook uit, op portretten en zoals hij nu uitkijkt
over het Roode
Steen.
Ook in huiselijke kring hield hij
huis. Toen hij een door
zijn vrouw opgevoed 12-jarig meisje, Sara Specx, in bed aantrof met een
jonge
militair, wilde hij Sara laten verdrinken en de militair onthoofden;
geen halve
maatregelen voor een wipje. De straf van het meisje werd omgezet in
geseling,
maar de militair kreeg geen gratie.
Ik bezoek de tentoonstelling in Hoorn
op een herfstige
lentemiddag, terwijl regen- en stormvlagen Coen teisteren. Bij de
entree ontvangt
iedere bezoeker een sticker waarmee hij kan stemmen, en zelfs een korte
stemverklaring kan achterlaten op een wand aan het eind van de
expositie.
De getuigen-deskundigen spreken tot
ons via een
videopresentatie en hoofdtelefoons. Helaas kwijten veel van de
juryleden zich
wel erg gemakkelijk van hun taak. Ze beperken zich tot het bekijken van
de
tentoonstelling, en luisteren de lange verhalen van de getuigen à
charge en
decharge niet helemaal af.
Nu zijn hun argumenten ook wel
redelijk voorspelbaar. Coens
biograaf, Jurriaan van Goor, vindt dat in andere tijden andere normen
gelden.
We zaten in een oorlog verwikkeld met Spanje. De handel in de Oost was
hard
nodig om in Den Haag de krijgskas te spekken. Daarbij moesten we ons in
Indië
ook andere Europese landen van het lijf houden, die ook een stuk van de
cake
wilden. En waar gehakt wordt, vallen spaanders. In
J.P.C.’s eigen tijd zat niemand daarmee.
Sommige biografen zitten ook nergens
mee, en vereenzelven
zich naar mijn smaak teveel met hun onderwerp. Lijnrecht tegenover van
Goor staat
de Hoornse gepensioneerde geschiedenisleraar Bob Entius. Banda was een
staaltje
van genocide, vindt hij, waarvoor Coen tegenwoordig in de kerkers van
het Internationaal
Strafhof in Den Haag beland zou zijn. Maar ook in zijn eigen tijd
riepen de
Heren XVII, de bestuurders van de VOC, Coen al tot de orde wegens zijn
hardvochtigheid. Kortom: weg met het standbeeld van die schurk!
Maar hoeveel standbeelden blijven er
dan nog staan in dit
land? Hoeveel helden hebben helemaal schone handen? Hoeveel
geschiedenisboeken
tellen geen enkele zwarte bladzijde? Ik heb wel eens een biografie
gelezen van onze
nationale superheld nummer 1, Willem van Oranje. Die heeft ook dingen
gedaan
waarbij je grote vraagtekens kunt plaatsen. Maar je hoort er niemand
over.
Iedereen is bezig met de weinig belangwekkende vraag wat de laatste
woorden
waren van een Zwijger.
Genuanceerdere getuigenverklaringen
zijn er ook.
Geschiedschrijver Ewald Vanvugt behoort beslist niet
tot de holocaust-ontkenners die Coens daden op Banda vergoelijken.
Maar hij vindt dat het standbeeld toch moet blijven staan, al was het
alleen
maar om deze wandaden te kunnen blijven herdenken.
Historica Emmie Snijders, die
afstudeerde op het standbeeld
in kwestie, wijst erop dat het beeld, geplaatst in 1893, zelf ook al
tot de
historie behoort. Wij, 21ste-eeuwers, mogen terechte bezwaren opwerpen
tegen
Coens genocide en kolonialisme. Maar in de 19e eeuw was hij een held,
en het 19e-eeuwse
nationalisme is nu net zo goed een historisch feit. Waaraan dat
standbeeld nu
herinnert.
Ik vind de argumenten van Vanvugt en
Snijders het meeste
hout snijden. ‘Wie standbeelden omver haalt, kan de sokkels beter laten
staan’,
zei eens een even wijs als cynisch man. Natuurlijk kun je een ander
persoon op
dat voetstuk zetten. Maar dan moet je de tekst die Coens daden laakt,
ook
verwijderen. En daarmee maak je ze niet ongedaan. Ik zou zeggen: laat
ze
allebei staan.
Mijn stemsticker plak ik dan ook
links van de rode lijn die
loopt tussen JA en NEE. Ik sluit me daarbij aan bij een meerderheid.
Ongeveer
tweederde van de bezoekers tot nu toe vinden dat het beeld moet blijven
staan.
Een paar twijfelkonten hebben hun stembiljet precies op de lijn
geplakt; ik vat
dat maar op als een onthouding.
Deze bijzondere tentoonstelling duurt
nog tot 1 juli 2012.
Ik ben benieuwd naar de einduitslag!
FHM
3 mei 2012
Er geweest: vrijdag 20 april 2012
En die einduitslag luidt dat volgens 60%
van de bezoekers het standbeeld mag blijven.
Aangevuld op 7 juli 2012.
© Frans Mensonides, Leiden, 2012