De wijze hoveling: een voorbeeld van dapperheid, deugd en dienstbaarheid. Veel schrijvers waren Huygens vooraf gegaan bij het scheppen van een ideale hoveling op papier. De meest invloedrijke van deze ‘hovelingspiegels’ is Libro del Cortegiano (Het boek van de hoveling) van de Italiaanse schrijver, diplomaat en priester Baldassare Castiglione (1478-1529).
Het boek van de hoveling bevat een gefingeerde discussie tussen werkelijk bestaande personen. Het speelt aan het hof van Urbino, een klein hertogdom in de heuvels van Midden-Italië, met een vermaard, zeer verfijnd en rijk hofleven. Castiglione is daar in dienst van hertog Guidobaldo da Montefeltro.
In maart 1507 bivakkeert een gedeelte van de hofhouding van Paus Julius II in het hertogelijk paleis. De zwakke en zieke Guidobaldo zoekt iedere avond vroeg zijn slaapvertrek op. De overige aanwezigen discussiëren vier achtereenvolgende avonden tot diep in de nacht over de ideale hoveling.
De discussie staat onder leiding van hertogin Elisabetta, die wordt bijgestaan door haar vriendin en schoonzus, de scherpzinnige Emilia Pia. Een prominente aanwezige is de bekende schrijver Pietro Bembo. De felle vrouwenhater Gasparo Pallavicino mengt zich graag in discussies over de vrouwelijke hoveling en de liefde. Breed meet hij al zijn vooroordelen uit tegen het vrouwelijk geslacht. Ook de 17-jarige edelman Francesco della Rovere, die Guidobaldo in 1508 na diens dood zou opvolgen, weert zich als jongste aanwezige dapper.
Het levert een kleurrijke, pittige, vaak humoristische dialoog op, waarin iedereen zijn eigen rol speelt en iedereen praat in zijn eigen straatje. Alle kwesties worden daardoor van meerdere kanten belicht alvorens men tot een conclusie komt.
De grote afwezige is Castiglione zelf. Hij was op dienstreis in het buitenland – zo schrijft hij – en heeft pas later gehoord van de discussie. Hij geeft deze zo nauwkeurig mogelijk weer, zonder het verlossende laatste woord te spreken over de kwesties die in de twistgesprekken aan de orde gekomen zijn. Het boek van de hoveling is daardoor geen dogmatisch boek geworden; eerder een aanzet tot verdere discussie.
Al vroeg op de eerste avond worden de aanwezigen het erover eens dat de hoveling in de eerste plaats krijgsman is. Hij moet dan wel tot meer in staat zijn dan vechten alleen. De ridder uit de middeleeuwen heeft afgedaan; deze verfijnde tijden vragen ook om een meer verfijnde hoveling. Graaf Ludovico uit het pauselijk leger is aan het woord.
Wij willen ook weer niet dat hij zich zo dapper betoont dat hij altijd opsnijdt over zijn moed en zegt dat hij getrouwd is met zijn harnas en altijd dreigend en woest om zich heen kijkt (…). Tegen zulke mannen kunnen we terecht opmerken wat een achtenswaardige dame eens in een voornaam gezelschap voor de grap zei tegen iemand die ik niet wil noemen en aan wie zij de eer had bewezen hem ten dans te vragen, wat hij geweigerd had; hij wilde ook niet naar muziek luisteren of deelnemen aan andere vormen van tijdverdrijf die hem werden geboden en zei steeds dat dergelijke frivole bezigheden niet tot zijn vak behoorden, waarop de vrouw uiteindelijk vroeg: “Wat is uw vak dan?” en hij met een nors gezicht antwoordde: “Vechten”. Daarop reageerde de vrouw: “Ik zou denken dat u, nu er geen oorlog is en u ook niet op het punt staat te vechten, er het beste aan zou doen u goed te laten invetten en u met uw hele wapenusting in een kast te laten opbergen tot men u nodig heeft, anders raakt u nog erger vastgeroest dan u nu al bent”; en zo zette ze hem onder luid gelach van de omstanders op zijn nummer met zijn domme eigenwaan. |
Boek I, hoofdstuk
17. Vertaald uit het Italiaans door Anton Haakman.
Overgenomen uit: B. Castiglione, Het boek van de hoveling.
Vertaald en ingeleid door A. Haakman. Amsterdam 2000. p. 59.
Verfijnde omgangvormen, gratie. De hoveling moest nogal wat kunnen: paardrijden, schermen, vechten, maar ook musiceren en dansen. Verder hoorde hij zijn weetje te weten op het gebied van cultuur en wetenschap. Een goede hoveling kon overal over meepraten en deed dat met gevatheid en een kwinkslag op zijn tijd, als dat gepast was.
Hij moest zich veel inspanning getroosten om zich dat allemaal eigen te maken, maar al die intensieve oefening mocht je er niet aan afzien. Met een Italiaans woord: sprezzatura: gratie, flair, quasi-nonchalance.
Opnieuw graaf Ludovico:
Omdat ik al meer dan eens heb overdacht waar die innemendheid vandaan komt bij diegenen die haar niet van de sterren hebben meegekregen, heb ik een algemene regel gevonden, die naar mijn mening meer dan enige andere geldt bij alles wat mensen doen of zeggen, namelijk dat men één zeer steile en gevaarlijke klip, namelijk gekunsteldheid, zo goed mogelijk moet omzeilen en in alles een zekere achteloosheid of, om misschien een nieuw woord te gebruiken, een zekere sprezzatura aan de dag moet leggen, waarmee men verbergt hoe knap men is en de indruk wekt dat men wat men doet en zegt, zonder moeite en bijna achteloos doet en zegt. Ik ben van mening dat hiervan in hoge mate afhangt of iemand sympathie wekt; iedereen weet immers hoe moeilijk het is iets ongewoons goed te doen, zodat het gemak waarmee men het lijkt te verrichten grote bewondering wekt; geforceerdheid en alles op haren en snaren zetten, zoals men dat noemt, veroorzaakt daarentegen grote antipathie en maakt dat niets, hoe groots het ook is, waardering oogst. |
Boek I, hoofdstuk
26. Vertaald uit het Italiaans door Anton Haakman.
Overgenomen uit: B. Castiglione, Het boek van de hoveling.
Vertaald en ingeleid door A. Haakman. Amsterdam 2000. p. 68-69.
B. Castiglione, Het boek van de hoveling. Vertaald en ingeleid door A. Haakman. Amsterdam 2000.
S. Huigen, ‘Een wijs hoveling’: een nieuw elite-ideaal voor een nieuwe elite. In: Verrigtinge van die vyfde driejaarlikse neerlandistiekkongres, aangebied deur die Departement Afrikaans en Nederlands van die Universiteit van Stellenbosch op 25-27 Januarie 1989. p. 74-90.
L. Strengholt, ‘Terug naar de handschriften van Huygens’ Zede-printen’. In: H. Duits, A.M.Th. Leerintveld, T.L. ter Meer en A. van Strien (red.), Een lezer aan het woord. Studies van L. Strengholt over zeventiende-eeuwse Nederlandse letterkunde. Münster 1998. Stichting Neerlandistiek VU. p. 131-146.
N. Wijngaards, ‘‘Een Wijs hoveling’ van Constantijn Huygens, gezien in het licht van de Theophrastische traditie’. In: De Nieuwe Taalgids (59) 1966, p. 338-346.