In ‘tCostelijck mal (Duurbetaalde dwaasheid) uit 1622 beschrijft Huygens de kleding van de modebewuste man en vrouw uit zijn tijd. Op de afbeelding hierboven kun je bij de man de meeste door Huygens genoemde kledingstukken wel herkennen. Bij de vrouw valt vooral de enorme hoepelrok op en is de wespentaille te zien die het gevolg is van het strakke keurslijf dat zij onder de bovenkleren draagt.
HIJ:(r. 1) Een afgeknipte broek. Stroken die van de schouders omlaag hangen. Een wambuis, hol als een harnas en uitlopend in een punt. Een paar doormidden gesneden schoenen. Een omgekeerde pan; de luizen hebben nu tenminste een dak boven het hoofd. Een kraag met krullen, als een nest vol ratten. Een hemd met kanten mouwen, waarmee je niet onderdoet voor een wasvrouw met blote armen. Kousen die de kuiten wurgen; het lijken wel volgepropte worsten! Lintjes over de voet; de poten van een duif zijn er niets bij. Hakken zo hoog als stelten; bokkenpoten zinken erbij in het niet. Een wapperende cape, eerder hinderlijk dan nuttig, eerder een vlag dan een kledingstuk, eerder ballast dan beschutting. (r. 10).
ZIJ:(r. 30b) Twee gekrulde haarlokken. Een wit bepoederde kruin, alsof ze een molenaarsvrouw was. Op het gezicht een laag schmink die je ogen erger doet tranen dan de lucht van uien. Twee uitgetrokken wenkbrauwen, nauwelijks zichtbaar maar daardoor des te opwindender; geschilderd met de hand van Apelles die – als we de oude Grieken mogen geloven – de dunste verfstreep nog wist te klieven. Oren, rijk beladen met edelstenen, van ver gehaald, opgegraven uit de diepten van moeder Aarde en daardoor erg kostbaar. Een ketting om de hals, een sterkere dan in een span jachthonden. Een scheve rimpelkraag, groter dan de grootste molensteen. Een arm van staal; een militair zou zo’n stuk wapenrusting niet kunnen bedenken. Een laag uitgesneden decolleté, alle winden en winterse ongemakken ten spijt (ik heb iemand over zulke onbeschaamde schoonheden eens zeer treffend horen opmerken: ‘Als de kippen niet te koop zijn, wat doen ze dan uit hun hok?’) Een stijf keurslijf met baleinen, van achter plat en van voren spits toelopend. Een hoepelrok waarbij een karnton nog magertjes afsteekt, die omgeslagen is op kniehoogte, en daardoor wel wat lijkt op de kroonlijst van een kerktoren. Een… ik weet niet hoe en ik weet niet wat. (r. 48) |
De originele tekst van 'tCostelijk Mal , uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)
Meer
over 'tCostelick Mal > > >
C. Huygens, Voorhout, Kostelick mal en Oogentroost. (…). Herzien door Dr. J. Karsemeijer. 2e dr. Zutphen 1966. Klassiek Letterkundig Pantheon 9.