Grote Markt, Brussel
Vorige week deed ik verslag van een rit met de Maastricht Brussel Express, in omgekeerde volgorde (van Brussel naar Maastricht, dus). Deze keer een lange en ruimschoots met foto’s besprenkelde rapportage van wandelingen aan beide uiteinden van die lijn.
Brussel, een rare stad. Ik ga er prat op dat ik steden en dorpen door en door kan peilen tijdens een wandeling van hooguit een uur. Het is of ik alle inwoners dan op de divan der psychoanalisten heb gelegd, waarop zij al hun geheimen aan mij geopenbaard hebben. Dat is een vermogen dat iedere reisverhalenschrijver moet hebben, ongeacht of hij heinde reist of verre. Maar van Brussel snap ik na een ruim dozijn bezoeken nog steeds helemaal geen snars.
Feit is, dat je in de hoofdstad der Belgen altijd wel iets meemaakt, als je op de bonnefooi ergens een stuk gaat wandelen. Een ander feit is dat geplande bezoeken aan toeristische attracties vrijwel altijd tegenvallen, het Atomium, de Kunstberg die een dal bleek; Manneken Pis, waarvan ik ooit opmerkte dat hij in wezen niets opmerkelijks doet, want pissen doen wij allemaal dagelijks.
Brussel is al een vaag begrip. Wat wij zo noemen is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met 1,1 miljoen inwoners op 160 km2 een overvol stuk metropolis. Dat bestaat uit een conglomeraat van 19 gemeenten, waarvan er slechts één echt Brussel heet. In dat échte Brussel bevinden zich het koninklijke paleis, die Kunstberg, Manneken Pis, de Grote Markt en de stations Brussel Noord, Centraal en Zuid.
Op deze hete, vrije vrijdag plan ik een noord-zuidwandeling door het ware Brussel. Dat plannen doe ik onderweg in de trein aan de hand van een redelijk recente stadsplattegrond, in plaats van zo’n dag degelijk voor te bereiden op Internet, vanachter mijn bureau. Mijn oog is gevallen op de Nationale Plantentuin ofwel de Kruidtuin / Botanique in de buurt van station Noord. Dat is een snippertje groen ter grootte van een gazet, omringd door (spoor)wegen. Maar hij is ook weer niet veel kleiner dan de Hortus Botanicus in Leiden; het is de kwaliteit die telt, en niet de kwantiteit.
Daarna zal ik me via de Broekstraat / Rue de Pantalon naar het hart van het hart van Brussel begeven: de Grote Markt / Grande Place. Vervolgens zal ik het ware Brussel verlaten via de Hoogstraat / Rue Haute, en beschutting zoeken voor de middagzon in het bos van de gemeente Vorst / Forest. Daarvandaan is het weer niet zo ver naar Brussel Zuid / Bruxelles Midi, waar om 14:24 de trein naar Maastricht / Mèstrêque op me wacht.
Ik heb ooit geschreven dat je beslist niet op het door hoerenkasten en achterbuurten omgeven Brussel Noord moet uitstappen als je nog enige fiducie in Brussel wilt houden. Dat zal ik deze keer ook niet doen. Het lag wel in mijn bedoeling, maar Brussel Noord blijkt geschrapt te zijn uit de dienstregeling van de internationale trein Amsterdam – Brussel, alvast, een half jaar voordat de lijn zelf geschrapt wordt. Beteuterd toekijkend door het portierraam zie ik het station langsglijden.
Dan maar vanaf Brussel Centraal naar de Kruidtuin / Botanique, met de metro, een kort ritje met overstap op Kunst-Wet / Arts-Loi. Ik tref twee maal zo’n mooie, nieuwe, zoevende metro met bruin-wit-grijsblauwe kleurstelling en een beschaafd deurensluitsignaal in plaats van die krijsende toeter van die oude, oranje bakken. ‘Dit voertuig is er ook voor u’, vindt het MIVB; ‘respecteer het!’
Een enorm metrostation voor zo’n kleine kruidentuin. Ik moet ergens in die krochten verkeerd zijn afgeslagen, want ik beland niet bij een tuin, maar te midden van kantoorgiganten langs een verkeersgeul met diverse zijtunnels, die Kleine Ring heet. Dat ‘klein’ slaat zeker niet op het aantal automobielen per etmaal, maar op de omtrek (er is ook een grotere, helemaal rondom het Gewest).
In de verte kijk ik heuvelop door de autozee naar de Koekelberg, waarop de Nationale Basiliek, waar ik in 2004 een keer geweest ben, en die me van binnen zwaar tegenviel. Ik schreef (en deed dat in een mail aan een vriend, want De digitale reiziger zat in een sabbatjaar), dat het ding zo donker en gezellig was als een varkensschuur. Ik werd er bovendien bedreigd met het Laatste Oordeel, en kon volgens een bordje beter bidden voor mijn zondige ziel dan hier zo maar wat rondlopen – waarna ik dan ook maar wegging; hoe ongastvrij kan een kerk zijn!
Na lang wachten op groen licht steek ik ergens die zoveelbaansweg over, en bereik toch nog de ingang van de Botanique. Van die tuin hebben ze zich met een Jantje van Leiden afgemaakt. Och, het is wel een aardig parkje, maar van een nationale kruidtuin verwacht je toch iets meer. En zijn hier wat zerken met blommekes. Maar waar zijn de bordjes met namen van zeldzame kruiden die hier eeuw na eeuw met zorg verzameld zijn door opeenvolgende hortulani?
De tuin bevat een paar lelijke, grove open plekken met fijn grind op de grond en zitbanken eromheen. Daar hebben zich de tortelaars verzameld, voor zover ze niet romantisch hand in hand lopen op de aardige lovers lanes onder de bomen. Een jonge moeder voert een dochtertje van twee aan de hand mee langs de vijver. Het kind draagt het schattige witte hoedje dat het later zo goed zal doen in het fotoalbum.
Dit lijkt mij een uitgelezen plaats en moment om nog eens op een rijtje te zetten waarom ik zelf altijd alleen gebleven ben, en hier, in deze rare fluthortus, nu de enige ben met twee handen vrij – wat ook wel nodig is, als ik tegelijkertijd wil fotograferen en aantekeningen maken voor dit verslag.
Ik wist al heel vroeg dat alleen blijven het beste zou zijn; al sinds ik de tophits Trouw niet voor je veertig bent van het Lowland Trio en Rozengeur van Herman van Veen noteerde in het schrift waar ik de koersen van de top-40 bijhield. Daarna, na je veertigste, moest je ook geen haast maken, vond ik als tienjarige al. Rozengeur van een paar jaar later gaat over hoe strontvervelend de routine van een huwelijk is; een opvallend zuur liedje van die doorgaans toch zo positieve bard.
Ook de pijlen van Cupido kun je ontwijken, laat niemand je iets anders wijsmaken. Vrouwen ben ik nooit uit de weg gegaan, maar bij elk dreigend gevaar van zoenen, vaste verkering en erger, ben ik hard doorgelopen. Of het anders veel soeps geworden was, betwijfel ik ook.
Bijvoorbeeld … (naam vergeten) van kantoor. Dat is ook alweer bijna een kwart eeuw geleden. Ze was niet onaantrekkelijk, dat ontging zelfs mij niet. Maar bij de koffie vertelde ze om de drie weken in geuren en kleuren hoe ze weer een vriendje gedumpt had. Daarmee beschouwde ze ook alle geldleningen van hem aan haar als kwijtgescholden. Maar ze had hem nog wel netjes bedankt voor bewezen diensten, bijvoorbeeld haar woning behangen als het een behanger betrof, of een leuk derdehands autootje voor haar kopen als een autohandelaar het slachtoffer was.
Een femme fatale. Met haar had het kortstondig best iets kunnen worden, als ik me emotioneel en ook financieel had willen ruïneren.
Fonteinwater waait me in het gezicht. In heel België is het vandaag windstil, behalve in de Kruidtuin, waar vanaf die hoge glazen kantoortoppen valwinden neerdalen als een kille mistral. Om de vijf minuten klinkt een hels geraas, nog bovenop het continue gedreun van de Kleine Ring. Er dendert dan een trein de tunnel in naar Brussel Centraal. De afzink van de tunnel ligt pal onder de Botanique. Ze hebben de tuin moeten opengraven voor de aanleg, en hem daarna nooit echt in ere hersteld. Wat een aanfluiting, zo’n Nationale Plantentuin! Snel wegwezen!
Later op de dag zijg ik in Vorst neer op een grasveld en bekijk de plattegrond nog iets nauwkeuriger. Ik heb de helft van de Kruidtuin gemist – maar ik ga dan niet meer terug; de trein wacht. Er loopt een stuk snelweg dwars door de tuin (de barbaren!) en hij gaat aan de andere kant gewoon verder. Maar ik heb geen verbindingspad gezien en had misschien een kilometer moeten omlopen om er te komen.
Nog weer later op de dag (thuis alweer, achter Internet) lees ik dat ik ook in dat andere stuk weinig te zoeken had, omdat in de oude Oranjerie tegenwoordig een cultureel centrum voor Franstaligen gevestigd is. Het park ligt verder niet eens in het ware Brussel, dat ik vandaag wilde verkennen, maar in de kleine, ertussengepropte gemeente Sint Joost ten Node. En als klap op de vuurpijl lees ik ook nog, dat de Nationale Plantentuin al 40 jaar geleden is verhuisd naar het dorp Meise, een kilometer of 5 ten noorden van Heizel. Een riante tuin van bijna een vierkante kilometer, die ik graag op mijn lijst zet voor een volgende afdaling naar België.
Op de site van die tuin in Meise staat de volgende BELANGRIJKE OPMERKING:
Mensen uit de streek, taxichauffeurs, hotelpersoneel, ... blijven de Nationale Plantentuin te MEISE verwarren met onze locatie van voor 1970: het cultureel centrum 'Le Botanique/Kruidtuin' in Brussel stad! Ook de wegwijzers met toeristeninformatie 'Le Botanique/Kruidtuin' in het centrum van Brussel en het gelijknamige metrostation, verwijzen naar onze OUDE locatie.
Het ligt dus niet aan mij, als stomme kaaskop, dat ik hier de bietenbrug ben opgegaan.
Brussel verkennen a l’improviste blijkt toch ook een vergissing. Ik heb bijvoorbeeld het Station Tour en Taxis links laten liggen op de plattegrond, omdat ik dat dacht dat het een standplaats was van touringcars en taxi’s; wat is daar nou aan te zien? Maar als ik het later na-google, blijkt het een oud complex van vemen te zijn dat nu een cultureel en culinair centrum is. Ook noteren voor de volgende keer.
De Broekstraat daarentegen, blijkt een even grote vergissing voor de toerist als de Hoogstraat. De eerste laat links moderne universitaire complexen zien en rechts kantoren waar een van mijn lezers eens de bank Fortis diende. De Hoogstraat is ooit een voorname winkelstraat geweest, maar nu niet veel boeiender en opmerkelijker dan pakweg de Burgemeester Mooijstraat in Castricum.
Waar je hier ook loopt, sirenes als een luchtalarm scheuren de lucht aan stukken met hun gehuil. De nooddiensten draaien op volle toeren; er is in een miljoenenstad altijd wel ergens brand, of iemand niet goed geworden. Een echt knus winkelgebied tref je toch in het hart van de stad aan, rond de Grote Markt en de Beurs (de laatste links onder het midden op de foto). Ik loop langs een ouderwets uitziende Fromagerie. ‘Stink maar op’, citeer ik. Maar ik heb me vanmorgen voorgenomen, deze keer niet meer over Elsschot te beginnen.
De Grote Markt staat vol met fotograferende toeristen uit alle delen van de wereld, op deze christelijke feestdag, waarop we herdenken dat Jezus gisteren is gearriveerd in de hemel. Zelfs op het bordes waarop ik plaatsgenomen heb, verdringen fotografen zich om het eclatante Stadhuis vast te leggen op de gevoelige plaat - die niet meer in digitale camera’s zit, maar clichés gaan nooit verloren. Door mijn camera ver boven het hoofd te houden, kan ik er nog iets van maken.
Het tegendeel geldt voor Manneken Pis in de Stoofstraat, waarvoor ik toch persé een omweg wil maken. Iedereen doet dat. Hij is beroemd omdat hij beroemd is, en daarom wil iedereen hem zien, zodat hij steeds beroemder wordt. Eigenlijk kun je je hier beter vergapen aan de Italianen, Japanners, etc. die zich eromheen verdringen, en bijna bereid zijn, elkaar onder een auto te douwen voor een goed fotoplekje.
Een museum in Brussel stelt deze maanden honderden kostuums tentoon die dit ‘elegantste ketje van de hoofdstad’ ooit gedragen heeft, of had kunnen dragen.
Een grote, donkerblauwe sloep rijdt bijna een paar toeristen overhoop; hij wil geen vaart minderen en rijdt luid claxonnerend door. Hij heeft een nummerplaat met AAA, voorbehouden aan het koninklijk huis en hoge regeringsfunctionarissen, denk ik. Zou dat soms die vadsige prins zijn, of misschien de formateur?
Ik las ergens dat de laatste een week lang zijn werk niet kan doen omdat hij een stembandoperatie heeft ondergaan; hij kan niet praten. Symbolisch! Die formatie is toch al de langste uit de wereldgeschiedenis, en nadert onafwendbaar zijn eerste verjaardag. Ik probeer er maar niets van te begrijpen, zoals ook weinig Belgen iets zullen snappen van onze Eerste Kamerverkiezingen.
Wat ik wel snap, is dat dit land toch echt beter gesplitst kan worden in een Vlaams en Waals deel. Brussel kunnen ze dan simpelweg onder brengen bij Wallonië. Gedurende de laatste 500 jaar is het Nederlands gestadig teruggedrongen. Ik las dat in een ongeveer 25 A-viertjes tellend artikel in de Wikipedia, geschreven door iemand die het overduidelijk betreurt.
Ik schatte ooit, dat in Brussel 20% van de mensen Vlaams spreekt. Maar dat is nog veel minder, en bovendien zitten daar vast veel bezoekers tussen die uit het Vlaams Gewest komen, en een dagje hoofdstad doen, of hier werken. Ook allochtonen spreken in het openbaar vaak Nederlands; uit een begrijpelijke afkeer van de Franse Taal. En niet te vergeten een verdwaalde Hollander.
Maar slechts 7% van de bevolking van het Gewest Brussel behoort tot de Vlaams sprekende autochtonen. Brussel is dan ook slechts in naam tweetalig. Het Nederlands dat je hier leest, is doorgaans kloterig vertaald Frans. De verkeersregels heten hier: de ‘wegcode’, een kluis een ‘beveiligde koffer’, levensgevaar ‘doodsgevaar’. Wat ik dan wel weer een aardig purisme vind: ‘wegenis’ voor wat bij ons al gauw infrastructuur heet.
Verder heeft 80% van de winkels die ik passeer, geen enkele Nederlandse tekst te lezen in de etalage – waarbij het Frans zelf ook langzamerhand verdrongen lijkt te worden door Engels. Binnen spreekt geen hond Nederlands, al kunnen ze je wel met enige moeite verstaan, als ze denken dat je er iets komt kopen.
Laat ze die zogenaamde tweetaligheid maar laten varen, en laat Brussel voortbestaan als Waalse enclave in Vlaanderen; dat lijkt mij de simpelste oplossing. Maar als ik het mis heb, dan zal niemand me corrigeren; ik wordt aan beide zijden van de taalgrens niet gelezen in België. Maar 6% van mijn lezers komt uit dat land, en dat zijn dan voornamelijk Nederlandse belastingvluchtelingen, denk ik.
Brussel is over het algemeen best een knappe stad, maar hier en daar zie je ineens een krot of een rijtje half gesloopte en vervolgens in de steek gelaten huizen tussen de welvaart die de rest van de omgeving staat uit te stralen. De wegenis rond een pleintje met afbraak wacht al sinds 1999 op voltooiing. Ik beloof dat ik in Nederland nooit meer zal klagen over vertraging bij infraprojecten.
De Hoogstraat wordt zelfs in drie talen aangekondigd, Frans, Nederlands en Brussels. In de laatste taal heet de straat: ‘Op d’ Huugstroet’. We zitten hier in de wijk van de Marollen, die Nederlands spreken dat er nauwelijks op lijkt. Zijstegen, sterk uiteenlopend in voornaamheid of staat van verval, lopen steil naar boven. Als je flink klimt, zie je er vast wel een lijmbare winkel – maar ik zou niet meer beginnen over Elsschot.
Ik maak op gezag van een richtingbordje een kleine excursie naar een 12e-eeuws vestingwerk dat ik op de kaart niet meer kan terugvinden. Toevallig kom ik de fraaie middeleeuwse Hallepoort tegen, die hier ook alweer tussen de verkeerswegen staat te staan.
Ter hoogte van die poort vraagt een gebrekkig Duits sprekende toerist me twee euro te wisselen voor de parkeermeter. Ik trek mijn beurs en constateer dat ik te weinig kleingeld heb. De Oosterbuur strekt nu zijn hand uit naar het dierbaarste bezit van een Nederlander, en biedt vriendelijk aan, zelf nog even goed te zoeken achter de stapel bankbiljetten die hij daarin ontwaart. Ik steek het voorwerp van zijn begeerte schielijk in mijn zak en been ervandoor. Ben ik eens een keer behulpzaam, tegen mijn gewoonte in…
Op mijn weg naar Vorst worden de straten luxueuzer naarmate ik Brussel verder achter me heb. Ik loop ook nog een poosje door de gemeente St. Gillis. Brussel bestaat uit 19 dorpen die ooit een keer op elkaar gebotst zijn en elkaars expansiedrift sedertdien frustreren. Het gaat hier heel anders dan in Nederland, waar de steden en dorpen eeuw na eeuw de polder veroveren, in keurige rechthoekige blokken. Dat maakt de gemeenten van Brussel wel boeiender, soms, als wandelgebied dan de Nederlandse voorsteden.
Forest is Frans voor woud, maar de plaats heet in het Nederlands Vorst en geen Woud. Er is ook geen woud, maar wel een uitgestrekt park met licht golvende weiden waarop Brusselaars liggen te zonnen – ook weer twee-aan-twee.
Ik heb geen zin meer om terug te lopen naar Brussel Zuid, en pak bus 48 naar Anneessens, die ik vanmiddag al een paar keer heb zien rijden. ‘Goedemiddag’ verstaat de chauffeur niet, hoewel dat woord toch wel tot les één zal behoren bij het meest gehate schoolvak hier.
Bij de Hallepoort stap ik over op de tram-door-een-tunnel. Na één halte arriveer ik op Brussel Zuid, waar ik de trein naar Mèstrêque neem die vorige keer al beschreven is.
Tegen vieren kom ik aan in Maastricht. Altijd een gevaarlijk tijdstip op een reisdag. Tegen dat uur word ik meestal moe van al die tientallen indrukken die ik wil bewaren om ze op te schrijven, en vooral van die duizenden die ik wil vergeten omdat ik ze niet kan gebruiken, of omdat je een verhaal niet oneindig lang kunt maken. Een gevel met rode rozen boven de deurlijsten en blauwe bloempjes onder de vensters, moet dat me nu opvallen bij het passeren of juist niet?
Ik wilde in Maastricht niet meer langs de Markt en Sappi (de tramvarianten van vorige keer) of de Céramique. Zo stippelde ik, alweer op de plattegrond, een route uit door het Stokstraatkwartier, door het park langs het riviertje de Jeker en door het Kommelkwartier. Maar ik loop wat verdwaasd rond, koop bij een kraampje een fles bronwater en laat hem achter op de toonbank (waarna de eigenaar me ermee achterna komt rennen; er zijn ook nog aardige mensen op de wereld), fotografeer in het wilde weg, waaronder muurbloempjes in de middeleeuwse stadsmuur, en hervind me pas weer binnen de ommuringen van Vivre, locatie Klevarie.
Klevarie is een parkachtig complex van aaneengesloten binnenplaatsen tussen monumentale gebouwen. Ze doen nu dienst als levensgroot bejaardencentrum voor een vergrijzende bevolking in een twee millennia oude stad. Daarnaast is het ook revalidatiekliniek.
Traag, traag draaien de rollatorwielen van de bejaarden die er een uurtje uit mogen. Andere slechten-ter-been zoeven langs me heen op een scooter; weer anderen worden geduwd door behulpzaam personeel of proberen het zelf maar weer eens op hun eigen benen, na een gelukkig nog niet noodlottig ongeluk.
De toegang is mij, hoewel gezond van leden, niet ontzegd; het is openbaar terrein. Maar ik kom er ook niet meer af, hoewel ik er toch ook op gekomen moet zijn. Pas na een kwartier dwalen vind ik de uitgang, bij een parkeerterrein; daar moet je er in ieder geval eruit kunnen, ook als voetganger.
Ik neem een straatje waar kinderen met stoepkrijt een beverige wegenis getekend hebben, een smalle, vervaarlijke kronkelende snelweg met rijstroken en bermen. Dan loop ik het Kommelkwartier binnen. Daar bewonder ik een etalage waarin bouwwerken van suikerklontjes zijn uitgestald. Uit de toelichting blijkt dat dit een oefening was voor aankomende architecten. Nederland zal dus nog wel een generatie lang een blokkig aanzien blijven houden.
In de etalage van een streekkrant in hetzelfde straatje zie ik toevallig een lang artikel over de tram van Hasselt naar Alhier, waar ik vandaag juist niet aan wilde denken. Verstandigerwijze heeft men niet gekozen voor de variant van ROVER over de Markt. Het wordt nu toch Sappi, het Bassin en winkelcentrum Quo Vadis, of hoe heette het ook alweer.
Dat ene trammetje naar België per kwartier gaat de gemeente nog een aardige slok kosten van de totale aanlegkosten van 45 miljoen van het Nederlands traject; het rijk en de provincie betalen lang niet alles. Begrijpelijk dat het project veel tegenstanders kent. In 2012 valt de definitieve beslissing. De hele tram kan ook nog gecanceld worden. Maar dan krijgen ze problemen met de Belgische provincie Limburg die die tramverbinding heeft bedacht.
Ik verwacht geen tienduizenden passagiers binnen Maastricht, hoe je die route ook laat lopen. Als ik mediator was in het dreigende conflict, zou ik voorstellen wat me meteen al het beste leek: die trein via bestaand spoor naar Maastricht NS te laten rijden, waar je aansluitingen hebt naar heel Maastricht, Limburg en Nederland. Daar de Maastrichtenaren dan zelf niets aan die tram hebben, hoeft de gemeente er dan ook niet aan mee te betalen en kunnen ze het geld gewoon steken in verbetering van het uitgebreide busnet. Maar ik zie hier uiteindelijk helemaal nooit een tram rijden, eerlijk gezegd.
‘Mea Culpa daagt Franciscanen’, kopt de krant op een andere pagina. Dat gaat maar wees eens over misbruik in de RK Kerk, en de pogingen, met geld recht te maken wat krom was – of krom te maken wat niet rechtovereind had mogen staan.
Ik heb, ook alweer in 2004, als student Nederlandse Cultuur (v/h Literatuur) een heel serieus werkstuk geschreven naar aanleiding van een kritisch middeleeuws pamflet over misstanden in de kerk. Van zulke geschriften waren er meer, maar niet al te veel, want men was in die dagen niet zo kritisch, en bovendien stonden zulke schrijvers met één been op de brandstapel en anderhalf been in de hel.
In dat bescheiden tekstcorpus ging het altijd over de ongebreidelde hebberigheid van kerkelijke autoriteiten, en over geflikflooi met aantrekkelijke (‘behagele’) jonge vrouwen. Maar nooit, nooit heb ik iets gelezen, zelfs niet met de kortste of vaagste toespeling, over seksueel gedonderjaag met jongetjes. Maar van mijn professor mocht ik dan niet voor waar aannemen dat het niet gebeurde; dat was een onwetenschappelijke conclusie. Het zal dus WEL gebeurd zijn, ook toen al, al kan ik ook dat niet bewijzen. Dat rijke, Bourgondische, Roomse leven…
Bij het station, dat met zijn gebrandschilderde ramen iets weg heeft van de zoveelste Maastrichter kathedraal, laad ik mijn chipkaart op. Een vrouw met slonzig uiterlijk en zwart brokkelgebit volgt mijn financiële handelingen met meer dan gewone aandacht en van te dichtbij. Ook het pinnen lijkt haar belangstelling te hebben. ‘Mag ik u een brutale vraag stellen?’ zegt zij, zo een ongetwijfeld zielig verhaal inleidend. ‘Je mag een eind oprotten’, antwoord ik; mijn vlaag van behulpzaamheid van daarnet in Brussel is over en voor medelijden ben ik niet meer gevoelig.
Weet ik nou geen betere en on-Hollandsere conclusie dat ze, overal waar je komt, uit zijn op je portemonnee? Er zijn maar twee serieuze aanslagen op gepleegd, en ik breng hem veilig thuis, ook nog.
Frans Mensonides
22 juni 2011
Er geweest op vrijdag 3 juni 2011
Laatste aanvulling: 28 juni 2011
x
© Frans Mensonides, Leiden, 2011.