De digitale reiziger wandelt Brikkiaans (6)
In de natte moesson; Diever


 

De Drentse Hoofdvaart bij Dieverbrug

 

(Man in de zaal tegen spreker): ‘KLOOTZAK!!’
(Spreker tegen man in de zaal): Sympathiek, dat u zich even voorstelt. Míjn naam is Wiegel!

Vandaag alweer deel 6 van onze tocht door twaalf provinciën aan het handje van Ellie Brik, met haar 52 mooie dorpen. We zijn op de helft van een reeks waar ik eigenlijk al lang spijt van heb. Op deze herfstige zomerdag neem ik Arriva-bus 20 langs de 50 kilometer lange Drentsche of Drentse Hoofdvaart die Meppel verbindt met Assen, en onderweg vrijwel langs een liniaal naar het noordnoordoosten loopt. Diever is mijn bestemming, waar ik, naast een hunebed, een openluchttheater, een brink en een zelf-kaarsenmakerij, ook oog in oog kan komen te staan met een waar orakel.

Vandaag 1115 dagen geleden was ik ook in Meppel, voor het plaatjesloze Internetmagazine REFLEXXIONZZ!, dat een kort maar hevig bestaan kende, ongeveer even kort en hevig als het OV-bedrijf met de bespottelijk pretentieuze naam Millennium Transport International (MTI), dat indertijd het stadsvervoer verzorgde in dit bescheiden Drentse stadje. Ik schreef erover, zowel over de bus als Meppel, en ga nu even de stad in om alsnog de foto’s bij het verhaal te maken. Maar het zit meteen al tegen. Ik kan die op de muur geschilderde gemeentelijke verordening niet meer vinden, het regent behoorlijk door, en er is deze keer weliswaar geen kermis, maar wel Donderdag Meppeldag, die met nog veel meer lawijt gepaard gaat.

Het donderdagse festival bestaat uit een braderie-achtige toestand waarop alle kreupelen van ziel afgekomen zijn die wonen of verblijven binnen een straal van 75 kilometer rond Meppel. Het is onaangenaam druk, ondanks het barre weer; tot drie keer toe kan ik nog net opzij springen voor een invalidenscooter die het op mijn enkels voorzien heeft.

De straatzang is, zoals je in het Koninkrijk der Nederlanden mag verwachten, hard en vals; de repertoirekeuze getuigt van wansmaak. Rosenboom heeft gelijk. Schuilend in een schoenenhal hoor ik een Amsterdams gezelschap liederen ten gehore brengen van Froger, Jolink, Hazes en Slinger, benevens de evergreen ‘Baay oennns in die Jordoooaaan’. Maar ook tegen het provinciale werk zien deze hoofdstedelingen niet op: ‘En Adam slüüg Eva met de süükerbiet’n veur de kont’, balken ze; een onvergefelijke carnaval-shit uit 1974; onvergetelijke canavals-hit; mijn aantekeningen zijn doorgelopen (terwijl ik bleef staan). Een invalide in een rolstoel krijgt het lied toegebruld.

Even verderop, bij het kerkplein, staat er nog zo een. Een decibel of 115, tegen de pijngrens aan; de bassen dreunen na in je hartstreek. De zanger staat gemaakt uitgelaten te doen, met een misselijke smijl die zelfs niet van zijn gezicht wijkt als ik bij het passeren een kotsgebaar maak.

Rust, gelukkig, in de wijk rond het station. Meppel kwam tot bloei rond 1900, waarvan voorname straten met Jugendstil, en wat mindere straten met benepen arbeidershuisjes nog getuigen.

MTI is niet meer, maar hun kaasstolpen-op-wielen rijden nog wel rond, nu in Connexxion-groen; volgens mij zijn het dezelfde busjes. Ze waren knap oncomfortabel; ik vond ze voor zeer korte stadsritjes geschikter dan voor streeklijnen.

Ik reis verder met een echte bus. Arriva-lijn 20, Meppel – Assen, is een raar geval. Dat ligt aan de dorpen Diever en Dwingeloo, die circa 1500 meter bezijden de Drentse Hoofdvaart liggen, elk aan hun eigen kant. De kanaalgravers konden blijkbaar niet besluiten, welk dorp men zou aandoen, en gingen er dus maar midden tussendoor. Op die plek halverwege ontstond langs het kanaal het heel korte lintdorpje Dieverbrug, thans watersportpleisterplaats. Daar is een busstationnetje. Om 53’ kun je daar de bus nemen naar Diever en die naar Dwingeloo. Om 05’, 12 minuten later dus, keren beide bussen terug op het busstation en rijden vervolgens door naar Meppel en Assen.

Zoveel is zeker, maar ik kom er niet achter, of je moet overstappen als je van Meppel naar Diever wilt, en / of van Diever naar Assen. De OVR meldde eerst, dat ik in beide gevallen moest overstappen. Maar toen ik de reisdetails bestudeerde, zag ik een opmerking waaruit bleek dat je gewoon kunt blijven zitten; ‘geen overstap’, stond er bij de overstap. De dienstregeling van Arriva op Internet vertelde een ander verhaal; daaruit maakte ik op dat de bus vanuit Meppel om en om doorrijdt naar Diever en Dwingeloo, of zoiets; eigenlijk stond het er niet al te duidelijk. Uit de haltevertrekstaat kan ik helemaal niet wijs. De buschauffeur ten slotte, vertelt dat de bus niet verder rijdt dan Dieverbrug, en je dus voor zowel Diever als Dwingeloo moet overstappen. Die Brik heeft helemaal geen weet van dit soort toestanden; die doet alles met de wagen.

Vanmiddag zal ik, afgezien van dat gedoe, nog een ander probleem ontmoeten. Bus 20 naar Assen rijdt in de vakantieperiode niet verder dan Smilde. Daar moet ik overstappen op lijn 16: Heerenveen - Assen. Vanavond ga ik met Wim eten in Assen. Ik heb onder voorbehoud van gemiste aansluitingen beloofd dat ik om 16:45 zal arriveren, en dat ik hem in de loop van de dag op de hoogte zal houden van mijn vorderingen. Ik heb hem er niet bijverteld, dat ik van plan ben, om het halfuur een SMS te sturen met mijn exacte positie en of het regent of niet.

Ik verlaat een stad waar Hein Heun het asbest opruimt en waar de inwoners, sinds 1957 al, zich voeden bij Jopies Bikbar.

De Drentse Hoofdvaart is gegraven in het tijdperk voor de uitvinding van de spoorwegen. Het was in de eerste plaats bedoeld voor een betere afwatering in deze provincie die enig reliëf kent. Ook bewees hij zijn nut bij het transport van turf. Het kanaal is te smal en ondiep voor de tegenwoordige binnenvaart; plezierjachten hebben er bezit van genomen. Die worden op hun tocht van Meppel naar Assen geconfronteerd met niet minder dan zes authentieke sluizen.

De plaatsen langs het kanaal heten Havelte, Uffelte en Wittelte. Alles waar ‘te-‘ voorstaat is niet goed, inclusief tevreden, maar wat er dan aan de hand is met zaken waar ‘–te’ achterstaat, is nog geen uitgemaakte zaak. Het landschap is dat wel. Het is niet bijster boeiend. Hier en daar staat een radiomast; straks in Smilde zal ik de TV-mast nog passeren die met zijn 300 meter het hoogste bouwsel van Noord-Nederland is.

Ik stap over in Dieverbrug, en sta vijf minuten later ergens in Diever. Diever, met ruim 2000 zielen, is een goed geconserveerd oud Drents brinkdorp, waar boerderijen het midden houden tussen woonhuizen. Het dorp, dat wordt onderbroken door een paardenweitje, moet bij zonnig weer arcadische, idyllische plaatjes opleveren.


 


Er is hier een openluchttheater waar al zestig jaar iedere zomer stukken van Shakespeare opgevoerd worden, vertaald en omgewerkt tot iets wat moderne mensen kan bekoren. Het theater behoort tot de slechts twee buiten Engeland die, evenals dat in Startford-upon-Avon, de Shakespeare-vlag mogen voeren.

Ik heb nooit iets van Shakespeare gelezen, en ga dat voorlopig ook niet doen. Een kenner heeft me eens gezegd dat vergeleken met Shakespeare, alle Nederlandse toneelschrijvers uit dat tijdperk maar flutschrijvers en onbekwame luldebehangers waren. Laat me a.u.b. niet verslingerd raken aan Shakespeaere; het is nu te laat om van studie te switchen.

Toch is het jammer dat je in Nederland bijvoorbeeld geen P.C. Hoofttheater hebt. Iedereen kan zomaar tientallen Shakespeare-citaten uit de mouw schudden, maar hoeveel mensen zullen het regeltje Hooft herkennen dat ik in dit verhaal verborgen heb? Het is uit een befaamd sonnet.

De eerste attractie die ik moet zien is de zelfkaarzende boer, de kaarsenboerderij De Polle. Echt zoiets waar Brik op kickt. Je kunt hier zelf kaarsen maken. Drie broertjes van 8 tot 11 jaar zijn ermee bezig. Het is simpel. Je begint met dat ding in het midden, de lont, of hoe heet dat. Die houd je in successievelijke ketels in elk waarvan een wasmengsel staat te pruttelen en te stinken. Dan even blussen met water, en klaar is de kaars. De jongens steken hun enthousiasme voor deze bezigheid kundig onder stoelen en banken. Liever waren ze vanmorgen naar het Noorderdierenpark afgereisd, dat is iets spannender.

Ik koop een paar kaarsen voor het geval van een stroomstoring. Buiten heerst nog een vage motregen. Desondanks sla ik de Groningerweg in, op weg naar het enige hunebed van Diever, even buiten de dorpskern. Er waren er meer, maar in de 18e eeuw zijn ze alle in stukjes gehakt, fijngemalen en gebruikt als wegverharding; een barbaarse daad in een verlichte eeuw.

Diever is, behalve wat je er nog meer over kunt zeggen, tevens de woonplaats van het orakel van Diever, eventueel het monster van Diever, waarmee Hans Wiegel bedoeld wordt. Wiegel, dit jaar pensioengerechtigd en nog meer een éminence grise dan ooit, zat in zijn jonge jaren in de landelijke politiek; hij was eerst jeune premier van de VVD, later fractievoorzitter, en vervolgens vice-premier in het kabinet Van Agt (1977-1981). Daarna ging hij andere dingen doen, maar kwam in 1999 als senator sterk terug in de nacht van Wiegel; ook hier schreef ik over, een stukje dat ik me totaal niet meer kan herinneren.

In deze eeuw ontpopte hij zich als een omgekeerde Heintje Davids. Waar de volkszangeres (1888-1975) furore maakte met haar luisterrijke afscheiden en haar niet minder luisterrijke terugkeren, bleef het in Wiegels geval bij dreigen. Iedere keer als het niet goed ging met het vaderland in het algemeen of de VVD in het bijzonder, deed hij het gerucht verspreiden dat hij vanuit de provincie zou terugkeren naar Den Haag. Maar dat gebeurde nooit echt. Nu hij 65 is, zal het wel afgelopen zijn met die fratsen. Hij woont hier in Diever, en ik kan dus op de Brink zo maar oog in oog met hem komen te staan.

Wiegel behoorde tot de ouderwetse kamerleden die je nu te weinig meer ziet. Hij was een scherpzinnig en gevat debater, een gedreven redenaar. Kom daar nu maar eens om; ze staan met een bek vol tanden als hun spin doctor ze niet influistert wat ze de microfoon in moeten boeren. En ze vertrekken trouwens tegenwoordig allemaal na een halve of hele zittingsperiode uit de kamer; je geeft je stem straks in november aan iemand die vermoedelijk begin 2008 wegloopt omdattie ergens anders nog meer kan verdienen met nog minder inspanningen. Tweede Kamerlid te zijn is al lang geen eer meer; hooguit een opstapje naar een lucratief baantje in het bedrijfsleven.

Je zou bijna terugverlangen naar een politicus als Wiegel, al heb ik nooit op hem gestemd. Ik ben zo liberaal als wat, en zou dus nooit op een liberale partij stemmen. Zo’n bon mot moet je dan natuurlijk ook onderbouwen. Welaan: de meeste VVD-adepten die ik in mijn leven ontmoet heb, waren graaiers en / of paarse superkrokodillen, en hoe liberaal zo’n houding is, kunnen ze me vast zelfs bij de Teldersstichting niet vertellen. Verder weet ik het ook niet. Moet ik dan altijd alles uitkauwen?

Oh ja, ik las iets aardigs onderweg in een treinkrantje; dat is wel illustratief. Het vrijheidsbeeld in New York, het Statue of Liberty, mag om onveiligheidsredenen nog steeds niet beklommen worden, helemaal naar omhoog, naar de fakkel. Maar je kunt, als je op de begane grond staat, nog wel door een glazen plafond naar boven kijken. Op een kerk in Meppel las ik vanmorgen ook iets: ‘Eenheid in het nodige; vrijheid in het onzekere’. Dat heeft er ook mee te maken, ergens, voel ik gewoon.

Maar waar is nou dat hunebed? Ik heb al kilometers gelopen, en niets te zien. Er zijn hier mountainbike- en huifkarroutes. Maar ook een rondwandeling met roodgekopte paaltjes. Die wandelroute loopt vast langs het hunebed. Ik volg de paaltjes en beland in een donker woud waar de paden bestaan uit een slechts met lieslaarzen doorploegbare zwaddermassa. Hier heb ik geen zin in. Hier is dat hunebed natuurlijk ook niet. Ik heb de schaal van het plattegrondje in de dikke Brik schromelijk onderschat, en ben al mijlenver buiten de rand van de kaart.

Ik loop terug langs een camping. Een vrouw probeert haar hond voort te trekken die zijn hakken in het zand heeft gezet, of nauwkeuriger: zijn nagels in de straatstenen.
‘Wil hij niet?’, vraag ik.
‘Hij is eigenwijs. Ik loop altijd linksaf als ik hem uitlaat, maar nu wou ik ‘ns rechts.’

De treurigheid van een campingvakantie in de natte moesson. Ik nader Diever langs het tolhuis, waar ik op de heenweg een bedje over het hoofd heb gezien voor een heel klein huuntje. Is dit het dan? Plotseling zie ik een nieuwe wandelroute, die aangegeven is met gele hardplastic pijltjes op onoverzichtelijke plekken, laag bij de grond. Ik volg ze, het is even droog, en kom terecht op een zijpad dat langs akkerland voert.

‘Bent u de plaatselijke fotograaf?’, vraagt een seniore wandelaar met een dauwtrappersvoorkomen, als ik mijn toestel te voorschijn haal.
‘Nee, de landelijke’, antwoord ik. ‘ik keer binnenkort terug naar Den Haag’.
De man begrijpt me niet, maar laat een geitengemekker horen dat voor een lachje moet doorgaan. Ook hij blijkt niet te weten waar dat hunebed is. Hij verdwijnt om de bocht, nee, Wiegel was het niet; die zou het beneden zijn waardigheid vinden, dommepraat uit te slaan tegen toeristen.

Alweer keer ik terug in het dorp. Ik begin nu maar helemaal overnieuw met mijn wandeling, tot verbazing van een bejaarde rentenier, die hooggezeten is op een ingewikkeld grasmaaiapparaat en mij nu al voor de vijfde keer ziet passeren. De man zit elke dag uren op dat ding om zijn reeds gemillimeterde gras te maaien, gewoon omdat hij het zo’n mooi machien vindt, en hij de dagen tot zijn verscheiden toch door moet zien te komen. Nee, ook dit is niet Wiegel.

Het hunebed ligt nabij de kruising Groningerweg / Steenakkerweg, dat moet toch te vinden zijn? Een straatnaambordje, dat ik daarnet ook niet gezien heb. Ik kijk erop met een angstig voorgevoel. Het wordt bewaarheid. Dit ís helemaal de Groningerweg niet, die begint heel ergens anders in het dorp. Nou ja, alle hunebedden lijken wel een beetje op elkaar, en heb ik vorig jaar in Borger al niet het grootste hunebed van Nederland gezien?

Een slagregen drijft me de door Brik aanbevolen lunchgelegenheid binnen. Het is Bri(n)kzicht, een degelijk dorpsrestaurant met een interieur waarin de gifgroene ‘Grolsch’-neonreclame en het moderne kasregister de enige elementen zijn die niet uit de era rond 1900 stammen. Hier hangen nog de vergeelde foto’s van de gasten van weleer, en staat nog altijd de potkachel waaraan zij zich warmden. Het interieur is niet ‘retro’; het is gewoonweg nooit aangepast.

‘Die mensen zijn zo van een laag niveau daar’, zegt aan een ander tafeltje een twen tegen iemand die misschien haar oom is. ‘Poep- en piesluiers verschonen, dat is het enige wat ik deed. Maar nu werk ik op een andere locatie, in een bungalow in Dwingeloo’. Een twen, een in onbruik geraakt woord. Iemand die thans een twen is, weet niet meer wat een twen is.

Ik SMS weer naar Wim waar ik zit en wat ik doe, en krijg er deze keer een terug, waarin hij mij smakelijk eten toewenst. Voor ‘hou nou eens op met dat stomme geSMS’ had ik ook wel begrip gehad. Irritante bezigheid eigenlijk, SMS’en. Je moet soms drie keer of meer drukken voor één letter; kan dat niet anders? Het gewoon niet doen, dat is het beste. Bellen en praten gaat sneller. Maar ik heb 120 keer SMS’en per maand in mijn bundel en maak dat bij lange na niet op. Ze blijven staan; ik kan er nog 1712 gratis versturen vóór 31 augustus.

Een pannenkoek met appel smaakt hier naar pitabrood. Door de wandelhonger neem ik het maar voor lief. Wat een treurige middag, eigenlijk, al met al. Zit ik op kantoor, dan haak ik naar een snipperdag, en tob de lange dagen met arbeid avondwaarts. Maar als mijn reisdag dan eindelijk aanbreekt…

Wat moet ik in Diever verder nog mooi vinden van Brik? Onder andere het Schultehuis (midden op de foto), waar sinds circa 1600 de schulte woonde. De eerste heette Berend Ketel, en was politieagent, rechter, nog zo een paar dingen, vast ook nog ouderling in de kerk, en in het dagelijks leven boer. In Drenthe had je het als wetsdienaar niet druk; er waren zo weinig mensen. In wat voor Holland de Gouden Eeuw was, telde heel Drenthe slechts 20.000 inwoners, waarvan de helft woonde in de enige stad van betekenis: Coevorden. De andere helft woonde in dorpjes als dit, en in plaggenhutten in het veen.

Drenthe was nog geeneens een provincie, maar slechts een ‘gewest’. Een wingewest, al zal de winst karig geweest zijn. Voor de reformatie werd het bestuurd door de bisschop van Utrecht. Maar de Drenten kwamen tegen zijn gezag in opstand. In 1227 kwam de bisschop helemaal uit Utrecht hierheen om orde op zaken te stellen. Die ligt nu al bijna 800 jaar een veenlijk te wezen; ze hebben hem genekt.

Ook mooi is een boerderijtje dat helaas ontsierd wordt door twee trossen wegwijzers er vlak voor. Tien minuten later zie ik een ander pandje dat er wel wat op lijkt, ook alweer met van die ellendige wegwijzers ervoor. Als ik thuis de foto’s vergelijk, moet ik toegeven dat ik, zonder het door te hebben, twee keer hetzelfde pand heb staan fotograferen.

Behalve de zogeheten ‘Bosbus’ langs de campings en Arriva-bus 20, kun je op de Brink van Diever ook Connexxion nemen. Lijn 235 rijdt van Steenwijk via Diever en Beilen naar Borger, en heeft een simpelere dienstregeling dan lijn 20: uurdienst van maandag tot vrijdag overdag.

Het blijkt een achterpersoons taxibusje, waarin ik de enige passagier ben. Volgens de chauffeuse is mijn OV-dagkaart hier niet geldig, maar omdat ik maar tot Dieverbrug moet, ziet zij het door de vingers. ‘Dat is zo’n kaert uit het West’n. Die zijn op dit soort buss’n…’ De zin eindigt in onverstaanbaar gepruttel. ‘Is dit dan een buurtbus’, vraag ik, want die hebben een apart tariefsysteem. Nee, geen buurtbus, maar wat het wel is, wordt niet duidelijk; ik vind het wel best.

In Dieverbrug stap ik over, en in Geeuwenbrug begin ik te geeuwen; het was weer laat, gisterenavond, tot drie glazen in de hondenwacht zat ik achter mijn secretaire (tot halftwee, bedoel ik).

Verder snellen we, langs de Hoofdvaart. De bus raast langs dat rechte kanaal; hij hoopt nog op tijd in Smilde te zijn voor de overstap. De vaart is indertijd gegraven in een verlaten veenstreek. Pas toen hij er al lag, zijn de dorpen ontstaan die je nu ziet vanuit het busraam; zielloze nederzettingen die niet inviteren tot een wandelingetje. De haltes heten Hendrik Oostdraai en Koop Bakkersdraai; een draai is hier een brug.

We halen de overstap nog; wij, de drie passagiers die vanmiddag langs de Drentse Hoofdvaart vervoerd willen worden. Kilometers verderop verlaten wij het kanaal om Assen binnen te rijden. Even later komen we aan op het stationsplein.

‘Kom ik nou ook nog voor in het verhaal?’, vraagt Wim me enkele uren later, als we dineren in De Vlezige Vaars (of hoe heette het ook alweer), het enige ordentelijke restaurant in de Drentse hoofdstad. ‘Nee’, antwoord ik, ‘sorry, het is al uit.’

Frans Mensonides
16 augustus 2006
Er geweest: donderdag Meppeldag 10 augustus 2006

 

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2006


In deze reeks zijn verschenen, ofwel zullen nog verschijnen:

Akersloot / De Woude - Beesd - Borne - Diever – Emmeloord - Heeg – Oisterwijk - Oud-Beijerland – Retranchement – Slochteren - Spakenburg / BunschotenSteyl / Baarlo.

<< naar thuispagina Frans Mensonides