De digitale reiziger (33)
Dorestad: bouwen op het puin van weleer

Dinsdag 13 mei 2008, de laatste dag van een aangenaam lange mei- en pinkstervakantie; tevens de vooravond van een 48-urige staking in het streekvervoer, met meer in het verschiet. Ik wilde graag nog een dagje van mijn onbekommerde bestaan profiteren en nam op Utrecht CS bus 241 voor de ruim 20 kilometer lange rit door de uiterwaarden naar Wijk bij Duurstede, v/h Dorestad. De stad ligt nabij het punt waar de Rijn zich splitst in de Lek en de Kromme Rijn.

Wat vond ik daar? Misschien een van de meest fotograferenswaardige stadskernen van Nederland, met een opvallende monumentendichtheid. Aan de voet van dit artikel vind je een fotoalbum met een stuk of 15 plaatjes. Maar ik had er ook 75 kunnen plaatsen, of 150. Waar je ook kijkt, je ziet iets oogstrelends op de hooguit 25 hectaren die het hart van Wijk bij Duurstede telt. Op een zonnige lentedag kun je er eigenlijk wel met je ogen dicht fotograferen.

Alvorens die foto’s te zien, moet je door een heel lang verhaal heen (tenzij je nu op Control-End drukt en mijn gezwets mijn gezwets laat). Dorestad kent een geschiedenis, en het is een heel gecompliceerde. Dorestad kent dichters, en die dichters kennen op hun beurt Dorestad. Dorestad kent inwoners, en die inwoners kennen iedere andere inwoner. Dorestad, tot slot, kent bussen, al blijven ze gelukkig buiten het historische centrum en al rijden ze morgen en overmorgen helemaal niet.

 

DORESTAD en zijn GESCHIEDENIS

 

Dorestad heeft een geschiedenis, schreef ik, maar eigenlijk heeft Dorestad er een stuk of vier, en heeft de stad evenzoveel reïncarnaties doorgemaakt. Hij bleef maar te gronde gaan en werd iedere keer op net een andere plek weer opgebouwd. Met een uurtje dwalen door Museum Dorestad krijg je een aardig overzicht. Dat museum is gevestigd in de Munststraat, in een fraai herenhuis, Huize Amstelwijk uit de 17e eeuw. Een mooie beeldentuin is er ook, trouwens.

De vroegste fasen van Dorestads historie, die van vóór het jaar 1000, zijn studiemateriaal voor archeologen. In de historische kern is nog veel aanwezig uit de late middeleeuwen en de Gouden Eeuw. Maar er is ook al heel erg veel weg, waaronder de molen van Ruysdael en een stuk van het kasteel.

In een stad als deze is het goed filosoferen over alles in deze wereld wat voorbij gaat (en dat doet álles, inclusief de wereld zelf; dat is een van de weinige dingen die ik geloof: dat alles tijdelijk is).

In de bronstijd was Duurstede al bewoond. De nederzetting lag op de plek van de huidige buitenwijken De Geer en De Horden, ten noordwesten van de stadskern. Dat was fase 1, en de restanten ervan zijn te zien in het museum.

Een paar eeuwen later bewaakten de Romeinen hier hun grens. Zij hadden zich verschanst in het fort Levefanum. Die naam klinkt on-Latijns en betekent ook niets in het Latijn. Hij is mogelijk in de geschiedenisboeken gekomen doordat iemand de echte naam van het fort met slordige hand op een kaart had gezet en een ander iemand die met kippige ogen had gelezen. ‘Levefanum’ lag op de zuidoever van de rivier, nabij het huidige Betuwse dorp Rijswijk.

 

Levefanum, 8 mijl.
'Romeinse' mijlpaal bij Fort Vechten.
Archieffoto uit 2007, toen ik de forten van Utrecht deed.

Toen de Romeinen hun hielen gelicht hadden, bouwden de autochtonen Dorestad. Zij deden dat met het puin van ‘Levefanum’; de opeenvolgende fasen van Dorestad zijn soms toch via dunne lijntjes met elkaar verbonden. Dorestad lag op de noordoever van de Lek, en dan ook weer niet precies op de plaats waar nu het centrum van Wijk bij Duurstede ligt.

Dorestad lag ook op een grens, en wel die van het rijk der Franken en dat van de Friezen. Het lag verder, op die driesprong van wateren, op een ideale plek voor de handel. In de 7e eeuw was Dorestad een Europoort avant la lettre. Van alles werd hier aangevoerd, bewerkt en weer doorverkocht. Fabriekjes maakten producten die hun weg vonden naar alle uithoeken van Europa. Geloof het of niet, maar deze nederzetting, met misschien ruim duizend inwoners, was de grootste en belangrijkste handelsstad van de lage landen bij de zee.

Tegen het jaar 900 ging hij ten onder. Op school heb ik geleerd dat dat kwam door invallen van de Noormannen. Maar er was ook altijd gedonderjaag tussen Franken en Friezen. En wat nog erger was: de Kromme Rijn verzandde goeddeels en de Lek werd de hoofdstroom; weg, driesprong!

In de tijd dat Van den vos Reynaerde en Karel ende Elegast in de bestsellerslijsten stonden, ontstond Wijk Bij Duurstede, net weer iets zuidelijker dan Dorestad, pal aan de Lek. We zullen het zo gaan bewandelen.

Er gebeurde van alles met de Rijn en de Lek. Zelfs die machtige rivieren zijn niet eeuwig onveranderlijk. Hele bochten verdwenen als sneeuw voor de zon. Mensenhanden groeven zandwinningsputten en het Amsterdam – Rijnkanaal, en legden sluizen aan. Elke eeuw veranderde de kaart van Dorestad en omgeving ingrijpend. Aan het eind van de vorige kreeg het stadje een halve ring van nieuwbouwwijken om zich heen.

Tegenwoordig is Wijk bij Duurstede een gemeente met 23.000 inwoners, inclusief een handjevol dorpen. Als een van de weinige gemeenten in Nederland heeft het een geheel links college. Letterlijk alles in Dorestad ademt geschiedenis, inderdaad.

Dat brengt ons bij de mensen.

 

DORESTAD en zijn MENSEN

Een klein wereldje, op die kwart vierkante kilometer, waar iedereen elkaar kent. Men ontmoet elkaar in de knusse winkelstraatjes en op de gezellige terrasjes; het is hier een waar horeca-paradijs, met etablissementen in alle prijsklassen en met alle aantallen sterren. Toeristen worden hier aangeduid met de term ‘badgasten’, maar ook mensen uit die ring van nieuwbouw zullen niet helemaal serieus genomen worden: import.

Een stadje van onderonsjes. Meisjes lopen en zitten hier altijd hand in hand. Tenminste: ik zie het drie keer binnen een kwartier, dus het zal altijd wel zo zijn: één keer is toeval, twee keer is een trend, drie keer is een wet: dat is met alles zo.

Ik strijk neer op een terrasje. Een schriel vrouwtje van tegen de 70 is aan het woord tegen de serveerster. Ze zit hier vast elke middag. Haar spraakwaterval is niet te stremmen.

‘Nee, heb je het niet gehóórd? Verdronken! Ja, verdronken! Eergisteren hebben ze haar uit de vaart gedregd. Vind je het niet ontzéttend? Ja, ze was al een hele tijd deparrassief. Maar d’r kinderen geven het nog het voordeel van de twijfel, hè. Ze houden het er maar op dat ze niet goed is geworden en over die reling gekukeld is. Anders moeten ze altijd verder leven met dat beeld van dat ze d’r eigen… je weet wel’.

Ze lijkt me de locale leedaanzegster, die zich als een ramptoerist voorbeweegt door dit stadje en aan de één de rottigheid van de ander doorvertelt en omgekeerd.

‘Ik heb mijn tanden laten bleken. Kijk maar!’ Ze grijnst als een kwaaie aap. ‘Dat doen ze tegenwoordig met een soort grijzerig spul dat ze erop spuiten of zo. Nieuw spul. Je krijgt er geen kanker meer van, tegenwoordig.

Maar wat een narigheid nu weer met die busstaking! Ik moet donderdag naar Utrecht, voor controle voor mijn ogen. Maar ik weet niet of ze staken. Het kan best zijn, dat ze woensdag staken en donderdag toch weer rijden, dat er ineens toch een akkoord bereikt is. Dan heb ik net woensdag die afspraak afgebeld, terwijl ik gewoon had kunnen gaan. Dan kom ik weer onderop de wachtlijst. Dan sta ik weer een half jaar in de wacht, misschien. En fietsen doe ik niet, dat is me te ver en daar ben ik nu te oud voor. En ja, kijk, normaal zou ik het wel aan meneer Mulder vragen, hè, maar in deze omstandigheden... Mulder heeft hele sterke medicijnen voor die nieuwe ziekte die ze pas bij hem ontdekt hebben. Dat is, hij heeft… Hé, verrek, als je over de duivel… Daar heb je hem! Dag Mulder, we hadden het net over je!’
- ‘Zo, zitten jullie over me te roddelen, ha, ha, ha!’
- ‘Nee, dat komt, ik zeg net: ik moet donderdag naar Utrecht naar de oogarts voor controle. Maar nu staken morgen de bussen. En ik weet niet of ze overmorgen weer rijden, zeg ik. Ik zeg: als ik die afspraak afzeg, en ze rijden weer… Maar ik zeg: ik durf het niet aan Mulder te vragen, met die sterke nieuwe medicijnen, die de rijvaardigheid beïnvloeden…’
- ‘Oh, ik breng je wel even, hoor! Geen punt. Ik ben ook al twee keer naar het Academisch in Utrecht geweest. Toen is er ook niets gebeurd!’
- Zie je wel, dat zei ik net nog, ik zei: op meneer Mulder kun je altijd rekenen!’

Dat brengt ons bij de bussen.

 

DORESTAD en zijn BUSSEN

In Wijk bij Duurstede zit je slecht bij een busstaking. Het stadje ligt in een grote maas van het spoorwegnet; een Maas aan de Rijn en Lek; het klinkt raar. De dichtstbijzijnde stations zijn Bunnik, Driebergen-Zeist, Maarn, Culemborg, Geldermalsen en Tiel, maar die vergen allemaal toch wel een uur fietsen.

Vanuit Utrecht kom je in Dorestad met lijn 41, zeven dagen per week, en in de spits met de hoogfrequente lijn 241. De laatste is een sneldienst maar doet er even lang over als de stopbus. Hij volgt ook bijna dezelfde route; alleen in Bunnik rijdt hij via het station en langs de frisdrankflesjes, terwijl 41 de Provincialeweg blijft volgen.

‘Wilt u het even aangeven als we bij station Bunnik zijn’, vraagt een vrouw aan de chauffeur, als zij instapt bij Utrecht CS.
-‘Het station aangeven? Heeft het iets gestolen dan?’ Hij lacht om zijn eigen lulligheid met een gemekker als van een zieke geit.

Wat zal ik die chauffeurshumor missen, de komende twee dagen of langer! De meeste chauffeurs die de komende weken de krant zullen halen, gaan prat op het feit dat ze al meer dan 35 jaar achter het stuur zitten. Dat pleit al niet voor iemand, 35 jaar hetzelfde werk doen. Maar dan ook nog al die 35 jaar dezelfde ongein verkopen…

De rit naar Wijk bij Duurstede neem ik eigenlijk nauwelijks in mij op. Dat komt niet alleen door de naderende staking, maar ook door mijn ex-werkgever, de laaienlichter, vaak besproken in deze kolommen. Hij woont langs deze route. Nee, niet in WERKhoven, nee, daar komt hij niet vandaan.

Ik bedenk dat ik nog steeds een perforator in bruikleen heb uit de boedel van zijn teloorgegane bedrijf. Eigenlijk had ik die mee moeten nemen. En dan uitstappen bij Odijk, waar hij wél woont, en dat ding door zijn ruit keilen met een briefje eraan: ‘Met dank voor het vruchtgebruik’.

Een opmerkelijke man. Ik heb vijf jaar voor hem mogen werken, maar heb hem in al die tijd nooit kunnen betrappen op het spreken van de waarheid. Die grap heb ik ook eerder gemaakt. Met zulke werkgevers haal je geen 35 jaar bij één bedrijf. Maar dat hoeft ook niet. Niet in staking gaan, maar gewoon wegwezen, als het je niet meer bevalt om bedrogen te worden.

Wijk bij Duurstede schijnt ergens een busstation te hebben, maar ik ben er niet geweest. Het lag vroeger aan de rand van het centrum, maar nu in de krochten van die woonervenwijken. Eigenlijk wil ik me aan de vooravond van een staking helemaal niet met bussen bezighouden. Zo’n ding is een noodzakelijk kwaad, om ergens te komen. Ik stap uit bij het centrum en wil niet verder mee. Op de terugweg zal ik lijn 56 nemen (Wijk bij Duurstede – Doorn – Driebergen-Zeist en verder); alleen om niet opnieuw langs Odijk te hoeven.

Wijk bij Duurstede, halte Centrum

Dat brengt ons bij de gedichten. Nergens om: die zijn nu eenmaal aan de beurt. Dit stuk vertoont even weinig samenhang als de historie van Dorestad.

 

DORESTAD en zijn GEDICHTEN

 

Hier koos een bisschop ooit zijn heilig domicilie
echt een bourgondier - het leek wel sinterklaas
en alles woonde hier - maitresses en familie
het heeft niet lang geduurd, het geld ging op, helaas
hij wilde ver boven zijn stand
de hoogste toren van het land
’n gouwe mijter, gulden vlies
en nog tien ringen aan zijn hand
dat ging niet goed, dat was teveel
en na zijn dood bleef weinig heel
Wijk bouwde jaren lang met puin van z’n kasteel

André van Zwieten

Overal in Wijk bij Duurstede zie je gedichten op muren en ramen. Locale dichters vertellen er iets over het verleden van zo’n pand, of – op nieuwe huizen – over de huidige bewoners. De gedichten zijn aangebracht ter gelegenheid van Open Monumentendag 2007.

Deze hierboven, aan de gevel van de in restauratie verkerende Grote (N.H.) Kerk op de markt, verwijst naar bisschop David van Bourgondië. Die zwaaide hier ruim 500 jaar geleden een flinke scepter en woonde op het kasteel. Een man met een lichte vorm van grootheidswaanzin. Hij wilde op deze kerk een toren die hoger was dan die van de Utrechtse Dom. Door geldgebrek moest hij genoegen nemen met het bouwsel dat er nu staat. Dat zie je trouwens ook moeilijk over het hoofd, al is de toren momenteel krakkemikkig en vallen er wel eens stenen uit omlaag.

André van Zwieten komen we straks nog eens tegen. Een gedicht van een veel bekendere auteur staat ergens bij de Markt in steen gebeiteld:

Vereerd, doch verbaasd

Na bitt’re smaad de diepst gevoelde hulde,
milde waardeering na de felste strijd:
Nooit was er iets wat heel mijn hart vervulde
Met zooveel achterdocht en dankbaarheid.

Simon Vestdijk

 

Dat brengt ons bij de rondwandeling, die bij de kerk begint.

 

DORESTAD en zijn MONUMENTEN: FOTOPLAKBOEK

 

 

De routebeschrijving voor de rondwandeling heb ik gehaald in dit pand, het 17e-eeuwse Stadhuis, thans het Oude Stadhuis en in gebruik door o.a. de VVV. Een zeer uitgebreide routebeschrijving, waaruit ik de nodige gegevens geput heb voor dit verhaal.

 


Wat deed de prins
Moritz August van Oranje Nassau
Zoon van De Zwijger
in dit huis
Dat ooit een kanunnik van St. Jan
toebehoorde – Vuyle Paep!
Terwijl Wijk, een vrijstad,
Bescherming bood.
Wat deed de prins?
Hij sliep.

, zo staat te lezen op de zijgevel van deze oude herberg aan de Markt. Raar, een paar maanden geleden schreef ik een paar serieuze pagina’s over stadhouder Maurits (deel 1, 2 en 3) en sedertdien kan ik geen stukje meer wandelen of ik kom hem tegen. Hij kwam overal, net als ik.

Links op de foto kijk je de Maleborduurstraat in, het horecastraatje. ‘Maleborduurstraat’ hoort tot mijn favoriete straatnamen in Nederland. En het mooiste is dat niemand weet waarom die straat zo heet.

 

 

De ‘Kasteelse tuin’ (in de volksmond) is medio de 19e eeuw aangelegd door één van de Zochers. In dit park vinden we, in velden van fluitekruid, de ruïne van kasteel Duurstede. Wat er met de rest van het kasteel gebeurd is, staat te lezen in dat gedicht op de toren, die zelf hetzelfde lot zou delen als er geen restauratiesubsidie bestond.

De neergang van het kasteel begon in het rampjaar, waarin het zwaar te lijden heeft gehad. Achterstallig onderhoud deed de rest, zodat Claas Bruin al in 1716 moest dichten:

“Duurstede - 1716”

Deze afgebroken muren
En torens, oprecht
Om eeuwen te verduren
zijn nu allengs geslecht,
En staan gereed te dalen;
Hoe blonk hun pracht weleer,
En wat is nu hun pralen?
Een ruïne en niet meer.

Claas Bruin

Maar die ruïne staat er nu ook al 300 jaar. Ik zou het kasteel best willen bezichtigen. Maar het is dicht; ik bekijk het door de vuistdikke spijlen van een hek. Tien jaar geleden, toen ik hier ook al eens was, was het ook al dicht. Twintig jaar geleden, idem, dito. Je kunt er wel trouwen, maar dat heb ik er nooit voor overgehad.

Tien tegen een, trouwens, dat ze dat gedicht verkeerd hebben overgenomen. In r. 2 moet volgens mij 'opgerecht' staan. 'Oprecht' slaat nergens op in dit verband en past bovendien niet in het metrum.

 

Wijk bij Duurstede is rijk aan dit soort verstilde straatjes.

 

In de Muntstraat zijn de meeste huizen wit

 

De Volderstraat, een winkelstraat. Daar lopen die twee meisjes weer, hand in hand

 

V/m slagerswinkel, met dit gedicht op de gevel:

Às keu gink hier noar binne, às karbonoat d’r ùt
En hier às àch poar sgoene – ùn bees hét zo zun nut.

André van Zwieten

 

 

De Mazyk, genoemd naar de familie Maaseyk die hier eens woonde, was ooit een zijtak van de Kromme Rijn. Hij werd drooggelegd en vormt nu een groene bomenlaan…

 

… met natuurlijk weer een mooi doorkijkje op die toren, die je overal ziet, en dus blijkbaar toch hoog genoeg is.

 

De molen Rijn en Lek werd in 1659 gebouwd op de fundamenten van een oude stadspoort in de dikke stadsmuur langs de Lek. Het was een runmolen, d.w.z. hij werd gebruikt voor het malen van eek tot run, twee typische puzzelwoorden. Tegenwoordig houden vrijwilligers hem draaiende.

 

Tsja, en nou denken veel mensen dat dit de molen is die Jacob van Ruisdael (1628-1682) schilderde (het plaatje heb ik gepikt van Rijksmuseum Amsterdam). Maar dat is niet het geval. Die molen is ook alweer vergane glorie, en daarvan resteert alleen nog de voet, ook alweer een ruïne, waar dan weer een huis overheen is gebouwd. De gewoonte om te bouwen op het oude is hier blijkbaar door de eeuwen blijven bestaan.

Maar soms moet je helemaal opnieuw beginnen:

Als ’s morgens het licht
door de gordijnen dringt
smelten je laatste dromen.

Er klinken geluiden
uit de achtertuinen
een buurman stapelt stenen
een rammelende kettingkast.

Het is vandaag de eerste dag
Om met iets te beginnen
Waar niemand aan begon.

Fetze Pijlman

Een treffend gedicht achter een raam van een nieuwbouwhuis. Het staat tegenover die molenruïne van Ruisdael. Met dit nieuwe begin is dit verhaal uit.

Frans Mensonides
12 juni 2008
Er geweest 13 mei 2008


De Lek bij Wijk bij Duurstede

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2008.


<< naar thuispagina Frans Mensonides