Roddel in Den Haag: Huygens belasterd

Zedeprinten Startpagina <<< Een dwaze hoveling (Inleiding) <<< Een dwaze hoveling (vertaling) <<<


 

Huygens kreeg zelf ruimschoots zijn deel van de rivaliteit aan het hof, die hij hekelt in Een dwaze hoveling en Een wijze hoveling. Kort na zijn terugkeer uit Engeland in februari 1623 werd hij het voorwerp van roddel en spot door een grijze eminentie in politiek Den Haag. We kennen het incident alleen uit het gedicht Gedwongen onschuld (Pleidooi onder dwang) dat Huygens schreef om zich tegen de beledigingen te verweren.

Wat heeft zijn criticaster over hem gezegd? We weten het natuurlijk niet woordelijk, maar het zou ongeveer het volgende geweest kunnen zijn:

Die Constantijn Huygens hè, die heeft het ook knap hoog in zijn bol, tegenwoordig! Ik kwam hem laatst tegen op het Binnenhof, hij liep rakelings lang me heen. Maar denk je, dat hij mij groette en zijn hoed afnam? Vergeet het maar; met zijn neus in de wind liep hij door, zonder een woord, terwijl hij mij toch als eerste behoort te groeten.

En dan die idiote bril die die aansteller tegenwoordig draagt! Heb je die al gezien? Die heeft hij speciaal in Engeland laten maken. Zeker om nog beter te kunnen zien wat er mankeert aan iedereen hier in de stad. Zodat hij daarover dan weer van die gedichtjes kan schrijven. Gewoonweg onbehoorlijk, zoals hij zijn neus altijd in iedereens zaken steekt!

Maar met zulke arrogante lui loopt het meestal verkeerd af. Ja, ambitie genoeg! Een hoge positie in het landsbestuur, net als zijn pa en zijn broer; voor minder doet hij het niet. Maar voorlopig is hij werkloos en zit meneer bij moeders pappot. Nee, van die knaap zal niet veel terecht komen, als dat zo doorgaat!


In mei 1623 voltooide Huygens Pleidooi onder dwang, een lang gedicht van bijna 200 versregels over deze kwestie, die hem erg aangegrepen lijkt te hebben. Vooral de voorspelling van een mislukte carrière griefde de ambitieuze, doch hypergevoelige jongeman. Wellicht was zijn tegenstander een voormalige beschermheer van hem, of een belangrijke schakel in zijn netwerk.

De teneur van Pleidooi onder dwang: de schrijver is niet boos, maar wel heel erg verdrietig. Toch proef je overal in Pleidooi onder dwang een onderhuidse woede, die het gedicht een grote lading en spanning geeft. Huygens sublimeert zijn boosheid echter tot een beheerste, waardige verdedigingsrede, waarin hij zijn aanvaller danig op het gemoed werkt.

De inkt waarmee hij het gedicht heeft geschreven, is verdund door de tranen die hij gestort heeft, zo schrijft hij in het openingsfragment. Hij kan nauwelijks geloven dat die gemene laster aan zijn adres is gericht; is er wellicht een persoonsverwisseling in het spel? Huygens heeft zich altijd heel oppassend gedragen zoals een goed (aankomend) diplomaat of hoveling betaamt.

De kwestie van het niet-groeten verklaart hij door zijn gezichtsproblemen. Vandaar ook die bril (mogelijk de speciale bril die hij in Engeland had laten maken door de hofuitvinder Cornelis Drebbel; zie de pagina over Drebbel) Hij had zijn opponent in de schemering niet gezien, en heeft die bril nodig om überhaupt nog iets te kunnen onderscheiden.

(r. 66) Het schijnt dat ik u in de laatste zonnestralen, bij het grauwen van de avond, ongemerkt ontmoet heb, en niet of te laat mijn hoofddeksel van mijn kruin naar de grond heb gezwaaid. Zo zou ik u voorbij zijn gelopen, heel onbeschoft, met bedekt hoofd en zonder iets te zeggen. Och vriend, hoe rijmt u dit verwijt met het andere, dat van die bril, waarover u zich zo schamper heeft uitgelaten? Ik zou daarmee ieders geheimen, ieders gaan en staan, ieders doen en laten, ieders slechte kanten en ieders noodlot op onbehoorlijke wijze trachten te doorgronden, ontevreden met wat een mens kan zien en horen.

(r. 77) Och, in plaats van zo over me te roddelen, had u beter medelijden en sympathie kunnen betuigen met mij, uw broeder! Mijn twee wijde ogen, die als wachters in mijn gezicht staan geplant, vervullen hun plichten niet. Een ingegroeide zandkorrel verhindert dat de stralen uit mijn ogen het licht van de voorwerpen stelen, en die in een oogwenk terugbezorgen bij mijn geest. Daardoor moet ik zaken óf van heel dichtbij bekijken óf ze een tijdlang fixeren.

(r. 85) Mag iemand me nu met recht en reden bespotten, als ik soms een vriend niet de eer bewezen heb die ik verschuldigd ben? En mag ik misschien een bril dragen om de dikke rook te doorboren die om mij heen hangt, zonder uit angst voor laster mijn toevlucht te moeten nemen tot de tastzin? (r. 90)

De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden).
NB: in het handschrift heeft het gedicht de titel: Myn vyand vreucht, myn hater vrede. In bundels (Otia, Korenbloemen) is het gedicht opgenomen onder de titel Gedwongen onschuld.



Kwalen vormen een door God gegeven beproeving, zegt Huygens. Ieder mens heeft ze maar te accepteren. Spotten met andermans gebreken en ziekten is onsympathiek en bovendien zeer onverstandig, immers: iemand die dat doet, kan zelf het volgende slachtoffer worden.

Vervolgens komt Huygens’ loopbaan aan de orde, die volgens de roddelaar wel zal mislukken. Niet iedere jongeman leert even snel, houdt hij zijn opponent met veel bescheidenheid voor. Maar hij heeft inmiddels drie maal het vaderland gediend als secretaris van een diplomatieke delegatie, en dat tot volle tevredenheid van zijn superieuren. Mocht zijn carrière toch in het slop raken, dan zal het niet gelegen hebben aan zijn inzet. De goede wil telt, de poging, en niet het resultaat.

(r. 157) Misschien komt mij de eer toe van een indrukwekkende loopbaan. Misschien wordt die mij ook wel ontstolen, benijd of me eenvoudigweg onthouden door anderen die meer in hun mars hebben dan ik. Dan zal het mij niet spijten, me in de kracht van mijn leven, in mijn jongelingsjaren en in mijn kindertijd te hebben ingespannen om te doen wat juist was. Wie het doel van zijn reis uiteindelijk misloopt, doordat hij onderweg van de juiste koers is geraakt, heeft altijd nog de vreugde van het reizen gehad. Onderweg zijn, dat is waar het om draait. (r. 164)

De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden).
NB: in het handschrift heeft het gedicht de titel: Myn vyand vreucht, myn hater vrede. In bundels (Otia, Korenbloemen) is het gedicht opgenomen onder de titel Gedwongen onschuld.


Huygens blijft zijn rivaal ‘vriend’ noemen en schrijft dat hij diens naam zal verzwijgen. Dat is heel spijtig, want daardoor weten we tot de dag van heden niet aan wie het gedicht geadresseerd is.


Gebruikte annotaties:

F.L. Zwaan, Tien gedichten van Constantijn Huygens. Assen / Amsterdam 1976. p. 56-79.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.