Skik in het leven
het onverwachte deel 3 van het Egmondse drieluik


‘Het was een lang verhaal, maar dit is echt het “slot”’, schreef ik in de vroege zomer onder deel 2 van het reeksje Bedevaart van de weeromstuit. Ik had twee wandelingen gemaakt door de regio boven mijn standplaats Castricum: Limmen, Heiloo en de drie Egmonden. Het was een anti-bedevaart, met ongeloof als thema.

Eind oktober kwam ik er terug, tijdens een afdelingsuitje dat bestond uit een verrassingstocht. We bezochten een bijzondere Egmondse, en die ontmoeting leverde me stof voor een vervolgje op deze reeks.


Onze uitgaansmiddag begint op de Adelbertusakker aan de rand van Egmond Binnen. Daar houden we een picknick, bij een zeer bleek zonnetje, een gure geestwind en een temperatuur van hooguit 6 graden. Toegegeven: de laatste dag van oktober is niet de meest voor de hand liggende dag voor een lunch in de open lucht. Maar de tocht stond aanvankelijk op de planning voor begin september. Om (re)organisatorische redenen werd hij uitgesteld en uitgesteld, en zo is het gekomen.

Alweer een heilige plek. Ik was er van de zomer wel langsgekomen, maar liep er hooghartig aan voorbij, omdat ik even genoeg had van genezende bronnen. Maar ook hier is er een, tezamen met een kapelletje, enkele beelden en wat er verder zoal bijhoort. Deze bron is voorzien van een handig pompje.

De bedevaartplaats, veel eenvoudiger dan die bij de Runxputtte in Heiloo, is gewijd aan Sint Adelbertus. Rond het jaar 750 heeft deze prediker de bewoners van de geest gekerstend. Een geslaagde missie; ze zijn hier altijd tofelemoon gebleven in de regio, ondanks al de bezoeken van de geuzen in de 16e eeuw, die met hun botte geweld uiteindelijk toch minder overtuigingskracht aan de dag legden.

Adelbertus werd op deze plek begraven. Anderhalve eeuw later, onder de Frankische koning Karel de Eenvoudige, hebben ze zijn gebeente echter weer opgedolven. Het werd overgebracht naar de inmiddels opgerichte Egmondse Abdij. Als gevolg van die graafwerkzaamheden welde plotseling duinwater op, waaraan nu al 11 eeuwen lang een genezende werking wordt toegeschreven.

Dat gebeente is in de loop van de eeuwen trouwens van hot naar haar gesleept, omdat men de doden blijkbaar niet met rust kon laten. Voor het laatst gebeurde dat in 1984, met een complete optocht. Nu rusten de relieken van Adelbertus, waaronder zijn schedeldak, opnieuw in de Egmondse Abdij, en hopelijk blijven ze daar nou eens een poosje.

We ontmoeten twee middelbare dames uit mijn regio (ik ben een van de weinigen op kantoor, die door de Velsertunnel moet om op mijn werk te komen). Ze doen een beschreven NS-bedevaart, en zullen de Runxputte ook nog aandoen, alvorens in Heiloo weer op de trein te stappen.

De dames laten een beetje in het midden of ze er echt wel in geloven. Maar ze vullen wel, tikje lacherig, tikje ernstig, een fles met het water uit de put – en zullen dat in Heiloo ongetwijfeld opnieuw doen; een wintervoorraad tegen wintertenen? De Consumentenbond moest maar eens een vergelijkend warenonderzoek doen: Egmonds water versus dat van Heiloo.


Niet lang houden we het hier uit. Snel naar het volgende onderdeel. Met een man of zeventien in vier auto’s (knus na die kou) rijden we een hobbelig karrenspoor op. De straten hebben hier geen namen meer; dit gebied staat niet op de gemeentelijke plattegronden, noch op de bestemmingsplannen. Waar komen we terecht, waar gaat dat heen? Dit is met recht een verrassingstocht!

Een groepje schamele optrekjes. Runentekens op een garagedeur - het logo van Opel, zegt iemand die verstand heeft van auto’s; er woont een Opel-fan. Hier staan vakantiehuizen voor vakantiegangers die hun vakantie niet uit glossy prospectussen halen; hier zijn woningen voor excentriekelingen die niet in een gewoon rijtjeshuis willen. Ik – van de andere kant van het kanaal – heb het geestvolkje altijd al een beetje apart gevonden, maar in deze nederzetting woont ongetwijfeld het puikje ervan.

We belanden bij het Nobelhuis, een Eftelinghuisje van koek; daar lijkt het op. Dit is het domicilie van Afie Valkering (19??; ongeveer 70 jaar jong); het is woonhuis, atelier en museum in één. Afie schildert, maakt beelden van kaarsenwas en vervaardigt fraaie, kleurige reliëfs in hout. Het merendeel van haar oeuvre is tentoongesteld in de tuin en in een paar schuurtjes.

Zij ontvangt ons in een gezellige huiskamer, waar wij aan een lange tafel worden gezet. De glazen staan gereed, maar eerst luisteren wij naar haar levensverhaal. Haar loopbaan begon in een ‘skeerwinkel’ (herenkapsalon), maar toen ze ontmoette ze de man van haar leven, die ze altijd ‘Mijn Theo’ noemt. Ze konden dit huisje kopen. De vorige eigenaar was een professor (‘Ik weet niet eens waarín, maar het was geloof ik iets met talen, dus ik heb er iets in het Frans bijgeskreven’).

Afie spreekt met de tongval van de geest, waarvan de ‘sk’ het meest opvallende kenmerk is. Je moet niet denken, dat ze hier geen ‘sch’ kunnen uitspreken. Als je aan een geboren Heemskerker vraagt waar hij geboren is, zal hij antwoorden: ‘Heemscherk’.

Afie kreeg twee dochters, die ook beeldend kunstenaar zijn geworden. Hieronder zie je haar met een portret dat een van haar dochters heeft geschilderd. Daarnaast een anti-abortusbeeld; Afie gruwt van abortus – zoals ze gruwt van alles wat met de dood te maken heeft.

1992 was een rampjaar. Theo overleed plotseling aan een hartaanval. Hij was even wat bloemen gaan plukken, en werd dood gevonden, met zeven narcissen in de hand. Afie gedenkt Theo met liefde en laat hem herleven in haar kunstwerken.

Ze troont ons mee naar buiten, waar ons, ondanks de herfstkou, een hartverwarmende rondleiding wacht van een dik uur. Afie leest voor uit eigen werk. Ze heeft een boek geschreven, maar dat verschijnt niet in druk. Haar boek is een kunstwerk, met geheel eigen spellingsregels; een van de vele odes aan Theo die in en om het Nobelhuis te zien zijn.

Een reliëf maken is niet zo’n kunst, zegt zij bescheiden. Gewoon wegsnijden wat te veel is, dan komt zo’n figuur er vanzelf wel uit naar voren. En verder maar een beetje ‘studderen’. Dat is Egmonds, en alleen Egmonders begrijpen wat het betekent. Met studeren heeft het in ieder geval niets te maken.

Afie opent luiken en opent deuren. Overal zitten voorstellingen achter. Geloof, vaderland en gezin, dat zijn haar voornaamste thema’s. Het koningshuis draagt zij een warm hart toe; vooral Claus, die een eigen kapelletje kreeg.

Maar ook bij de monniken van de Egmondse Abdij is zij kind aan huis. De geestelijken verschijnen vaak in haar reliëfs, waarvan de meeste een scène uit de bijbel uitbeelden. Die monniken staan dan tussen familieleden van Afie, bekende figuren uit het dorp en soms ook bekende wereldburgers; je kunt in zo’n tafereeltje bijvoorbeeld ineens Wim Kok aantreffen.

Een van haar reliëfs laat de begrafenisstoet zien van een monnik. Met open kist wordt hij naar de dodenakker gedragen, zoals de gewoonte is. Afie heeft er een Egmondse monnik voor laten poseren. Hij moest urenlang voor dood in een kist liggen. Het werd zonder morren uitgevoerd, want de kunstenares geniet onbeperkt krediet in de Abdij en trouwens in heel Egmond. Een paar klusjesmannen uit het dorp helpen haar met het in stand houden van het museum.

Ook frater Verburg heeft zij geportretteerd. Die is in 2004 overleden. De ontslapenen, spijt over de mensen die er niet meer zijn; dat thema keert steeds terug in haar verhalen. ‘Maar de dood is niet het einde’, profeteert zij met stelligheid. In mijn ogen is dood natuurlijk dood, maar aan de andere kant…. Afie heeft in zekere zin gelijk: het leven duurt kort, maar de kunst lang.

Honderden en honderden werken zijn hier te zien, en alles tussen kunst en …, Nee, dat is een rotwoord. Dit is emotiekunst, dat is de juiste term. Het is geen kunst met een grote K, geen kunst met voorbedachten rade, geen kunst met een vette subsidie, geen kunst waar galeriehouders schatrijk van worden, en geen kunst waarvoor je een kunsthistoricus nodig hebt om het uit te leggen. Niets van dit alles, dit komt rechtstreeks uit het hart. Je moet er gewoon ‘skik’ in hebben om het te maken. Afie blijft het benadrukken; skik in het leven, dat is het belangrijkste.

Afie is niet meer te stuiten. Ze vindt veel dingen ‘pittig’: het is haar stopwoordje en het kan van alles betekenen, maar altijd iets positiefs. Zelf is ze beslist ook een pittige tante, een pronte verschijning, zoals ze in rode outfit door haar heiligdom beent.

Als ze ziet dat we blauw aanlopen van de kou, wordt het verhaal binnen voortgezet. Ze schenkt rode wijn aan wijnliefhebbers en oranje ranja aan BOB’s en geheelonthouders. Haar museum is het enige in Nederland waar je mag roken, denk ik. Zelf steekt ze een flinke sigaar op.

Er liggen hier ook geen zaken te koop waarmee je in andere musea wordt doodgegooid: kunstboeken van € 89,95 of grote DVD-boxen. Hopelijk zal Afie nooit in handen vallen van een of andere marketing-pik. Maar diens adviezen zouden toch afstuiten op haar nuchterheid.

‘Het lijkt wel iets uit Man bijt hond of Showroom’, merkt een collega op. Over dat soort programma´s gesproken: een jaar of wat geleden was Afie te gast in De Stoel, dat programma van Felderhof. Daar is ze toch stiekem best een beetje trots op. Een krantenartikel erover hangt in het museum.

Ze heeft over alles uitgesproken meningen. ‘Jullie komen toch uit Castricum? Laatst vroegen ze me in Castricum een lezing te komen geven in de bibliotheek. Ik zeg: “Oh nee geen lezing, s.v.p., dat kan ik niet”. Oh, ik wilde best wel wat komen vertellen, hoor! Maar een ‘lezing’, ík, stel je voor! Ik kan alleen praten met mijn spullen om me heen. Toen hebben ze met een of ander apparaat foto’s van mijn skilderijen en zo boven m’n hoofd op een skerm geprojecteerd, en daar heb ik wat bij verteld.’

‘Een beamer?’, vraag ik, maar Afie wil het beamen, noch ontkennen. Het hoeft allemaal niet van Afie, dat moderne gedoe. Dat ‘verskrikkelijke geskreeuw’ bijvoorbeeld door die mobiele telefoons, dat je overal hoort, tegenwoordig.
- ‘Heeft het Nobelhuis wel een website?’, vraagt een collega van Automatisering. Dat idee vindt Afie zo absurd dat ze de vraag niet eens beantwoordt.

Ik vraag haar dan ook maar geen toestemming om haar op Internet te zetten. Ik dóé het gewoon. Ze ziet het toch niet; wat niet weet, dat niet deert. Ze stond er trouwens al op, ook voordat ik dit stukje skreef. Zo gaat dat met Internet. Ook als je het web niet wilt kennen, kent het jou soms wel.

We nemen afscheid. We waren de laatsten van 2008. Het museum gaat dicht voor de winter. Vanaf volgend voorjaar ontvangt Afie weer museumgasten; alleen op afspraak. Haar nummer weet ik niet, en haar adres al evenmin. Een website heeft ze ook volgend jaar nog niet. Vraag maar naar haar in het dorp, daar kennen ze haar wel.


Geen personeelsuitje zonder bowling. We doen het in Heiloo, waarmee voor mij de cirkel van deze reeks weer rond is. Ik heb het een jaar of 25 niet gedaan. De laatste keer was nog in Rijswijk, onder Piet van de Nacalculatie, die de personeelspot beheerde en elk jaar een aanzienlijk deel ervan in zijn eigen portemonnee nacalculeerde. Heb ik dat nooit verteld?

Een lastig spel, bowling. Bij mij belandt de bal meestal in dezelfde goot die het einde was van de meeste dingen die ik de afgelopen halve eeuw heb aangevat. Toch gooi ik ook een keer per ongeluk alle pins om (in twee worpen, weliswaar), wat het doel schijnt te zijn van dit spel.

Mijn aandacht verwijlt eigenlijk veel vaker bij de baan naast ons dan bij mijn eigen wedstrijd. Er is een kinderpartijtje aan de gang met meisjes van een jaar of zeven - waarvan de meerderheid Lisanne heet, wat wel heel erg verwarrend moet zijn. Die schapen, allen in feestjurk, moeten gooien met dezelfde ballen van ongeveer tien kilogram, die bij mij al als lood aan de arm hangen.

De allersterkste meisjes werpen hem met een sierlijke boog de lucht in, zodat hij met een donderende dreun neerkomt op de baan, die na dit feestje vermoedelijk opnieuw aangelegd zal moeten worden. Maar de meest frêle Lisanne draagt de bal steunend en kreunend met twee handen naar de baan, en rolt hem tussen haar benen door naar de kegels. Dit is bumper-bowling; de goot is uitgeschakeld. Na wat zigzaggen kegelt de door Lisanne zo moeizaam gelanceerde bal bijna alle tien de pins om. Applaus en gejuich!

Deze bowlingbaan is ideaal voor het vieren van verjaardag, evenement of aangelegenheid, zegt de site (zij hebben wél een site). Aan kinderen beloven ze nota bene speciale, lichte ballen!

Voor alle leeftijdscategorieën is na afloop van het gooien gelegenheid tot een uur lang eten: patat, hamburger, kroket, soufflé, ijs met slagroom, wat niet. Maar ook tijdens het ballen kun je je te goed doen aan vette hapjes. Per baan kan er maar één tegelijk gooien; de rest eet. Mijn diëtiste vraagt elk kwartaal of ik al lid ben geworden van een sportvereniging. Ik zal de volgende keer eens een bowlingballetje opgooien; misschien is dat iets voor mij.


Wat een raar einde is dit van dit verhaal en deze reeks! Tenminste dat vind ik nu, maar als ik hem over een paar maanden overlees, zal ik ongetwijfeld vinden dat ik geen beter slot had kunnen schrijven. Vaak snap ik dan pas, wat ik wilde zeggen.

Weet je, zo’n verhaal schrijven komt eigenlijk op hetzelfde neer als het maken van een reliëf in hout: gewoon alles weglaten wat je niet kunt gebruiken. Wat overblijft is soms mooi, soms leuk, soms treurig en soms nix, maar altijd een verháál; die zekerheid heb je.

Frans Mensonides
29 november 2008
Geweest op de geest: 31 oktober 2008

 

Meer wandelingen in en om Castricum:
Nunc est bulborum; De geestlijn Den Haag – Hoorn (met o.a. de Hortus Bulborum in Limmen) (2003)
St(r)andplaats Castricum (2005)
In een kombof, ofwel: ´Laat mij mijn onderbroek´ ; Wandelen naar Akersloot en De Woude (2007)

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2008.

<< naar thuispagina Frans Mensonides