De digitale reiziger's vakantieplakboek 2005
Deel 10: St(r)andplaats Castricum


 

Van de weg geraakt, carrière gemaakt
Heel die pannenkoekensmaak vergeten

Uit een nostalgisch liedje van Kees van Kooten

 

Deze unieke steen geeft u de juiste weersgesteldheid aan.
Bovenkant nat: regen
Bovenkant wit: sneeuw
Schaduw onder steen: zonneschijn
Horizontale beweging: storm
Verticale beweging: aardbeving

Uitleg bij de ‘weersteen’ op het terrein van Duin en Bosch

 

Het Noord-Hollandse forensendorp Castricum staat hoog op de lijst van plaatsen waaraan je niet in de eerste plaats denkt als men je vraagt, een lijst samen te stellen van bekende Nederlandse badplaatsen. Volgens de zelf ook niet zo bekende site Holland Beach is Castricum zelfs het best bewaarde geheim van de hele Nederlandse kust.

Toch ligt Castricum wel degelijk aan zee. Het kost je alleen wat moeite om vanuit het dorp op het strand te komen; een uur lopen, 20 minuten fietsen, of op een tropische dag anderhalf uur met je auto in de file staan (hoezo, een onbekende badplaats?). Dan rijdt er in het zomerseizoen ook nog een bus, maar die zal ongetwijfeld in dezelfde file staan. ‘In de somer kom ik er nooit’, zoals elke rechtgeaarde Castricummer zegt; ‘dan sit ‘t er fol met fân die Amsterdâmmers’ (wier accent dan meteen wordt nagebootst; niet onverdienstelijk).

Ik heb heel wat voetstappen liggen in en om Castricum, maar ben er nog nooit aan het strand geweest. In de jaren 60 was Castricum voor ons een traditioneel uitje: een dag wandelen in het duinreservaat van het Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland. Het was een NS-Vakantiedagtocht; een combi-ticket, zou je het nu noemen. Bij de stationschef van Castricum kon je de desbetreffende ‘talon’ (een fascinerend, verwachtingen wekkend woord) van je dagtochtkaartje inruilen voor een stencil met een wandelroute.

Er waren wandelingen van 2, 3 en 4 uur, elk met hun eigen kleur. Mijn broertje en ik hoopten altijd, dat mijn moeder niet die van 4 zou kiezen; jonge benen hebben doorgaans de pest aan wandelen. En het was ons vooral te doen om die pannekoek in de uitspanning Johanna’s Hof die aan het eind van de wandeling op je stond te wachten. Ook die lekkernij kreeg je in ruil voor een ‘talon’. Na al dat gewandel smaakte hij als ambrozijn. ‘Ze smaken nergens naar’, zegt de Castricummer anno 2005. ‘Je betaalt goddomme 10 piek, ze worden steeds kleiner, en ze zijn zo dun dat je er wel doorhéén kunt kijken’.

Verder dan Johanna’s Hof zijn we nooit gekomen; nooit het strand gezien, kortom. Sedert juni van dit jaar werk ik weer in Castricum, na er al eerder in de 21ste eeuw anderhalf jaar lang mijn brood bijeen gegaard te hebben. Al die tijd ben ik nooit op het idee gekomen, eens een middag vrij te nemen om met eigen ogen te constateren dat Castricum werkelijk aan zee ligt. Vanmiddag gaat dat dan eindelijk gebeuren.

Ik kan me nauwelijks meer herinneren, hoe het station er in pakweg 1967 uitzag. Tegenwoordig heeft het een eilandperron met een tunnel eronderdoor, een restauratie Het Station die al jaren leegstaat en een Wizzl waar je met een talon niet hoeft aan te komen. Een restantje van het oude perron is nog te zien vanaf het nieuwe.

Eens, tussen 1914 en 1923 om precies te zijn, was deze plek een knooppunt van maar liefst drie railverbindingen. Behalve de trein van de HSM, (Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij) reed van 1897 tot 1923 de stoomtram Haarlem – Alkmaar door Castricum, terwijl van 1914 tot 1938 het ‘krankzinnigengesticht’ Duin en Bosch een eigen tramdienst exploiteerde naar het station.

Een stoomtramrit Haarlem – Alkmaar moet een feest geweest zijn voor de toenmalige railliefhebber, die dan wel ruim de tijd moest nemen voor zijn reis; de kruissnelheid van de stoomtram was niet groter dan die van een velocipède. De Velsertunnel was er natuurlijk nog niet. Tot 1905 kruiste de tram het Noordzeekanaal via een draaiburg. Na de verbreding van het kanaal in dat jaar reed de complete tram bij Velsen op een stoompont, om er aan de overzijde van het Noordzeekanaal weer af te puffen.

Op twee plekken kruiste de stoomtram de spoorbaan gelijkvloers: in Beverwijk en in Castricum. De tram, die 12 keer per richting per dag door het toen nog zeer nietige dorpje stoomde, stuitte bij nadering van de spoorovergang op een neergelaten spoorboom en een stopsein. Voor het geval dat een gekgeworden trambestuurder het stopsein zou negeren en de spoorboom aan flarden zou rijden, lag er 25 meter voor de railkruising een ‘derailleerwissel’. De tram ontspoorde daarop pardoes, wat men liever had dan hem onder een trein te zien belanden. De spoorboom mocht slechts met uitdrukkelijke toestemming van de treindienstleider geopend worden. Dan kwam de derailleerwissel in de stand rechtdoor, en kon de tram zonder ongelukken de kruising passeren.

Die stoomtrammetjes derailleerden ook vaak spontaan; bij de bescheiden snelheden ervan leverde dat zelden doden en zwaargewonden op. De loc van zo’n tram was niet veel meer dan een stoomketel op wielen; de machinist had nauwelijks beschutting tegen de elementen. Je krijgt postuum medelijden met die mensen, als je zo’n apparaat ziet staan in het spoorwegmuseum.

In Castricum halteerde de tram bij herbergen als Het Tolhuis en De rustende jager. Je kunt in het huidige dorp de trambaan voor je geestesoog zien lopen over de Dorpsstraat en over de Alkmaarderstraatweg, tot het punt waar die weg abrupt doodloopt op een vijver. Waar nu moderne huizen staan, liep de Alkmaarderstraatweg vroeger door de weilanden verder richting Limmen, met het tramspoortje aan de oostkant ervan.


Links: ca. 1900: de stoomtram richting Beverwijk – Velsen – Haarlem nadert de spoorovergang.
Rechts: 2005: een busje van Connexxion kruist het spoor.

(Linkerplaatje overgenomen uit Dick van der Spek, NZH-Railatlas. In kaart, woord en beeld van Scheveningen tot Volendam en Alkmaar. Haarlem 1997).


Aan gene zijde van het station betreed je meteen een andere wereld. De drukte van een levendig forensen- en toeristenoord – met tussen twee haakjes een roemrucht uitgaansleven op zaterdagavond – maakt plaats voor de stilte van het platteland. Het ziet er hier nog net zo uit als in 1967, toen het er nog net zo uitzag als in 1917. Ik passeer, alsof mijn onvermijdelijke historische mijmeringen het gebouwtje tevoorschijn hebben geroepen, het hoofdkwartier van de werkgroep Oud-Castricum.

Bij de paddestoel wijk ik af van onze route uit de jaren 60. Linksaf ga je het duinreservaat in; ik neem echter de Duin en Boschweg, de voormalige route van het trammetje van Duin en Bosch.

Het was bedoeld voor bezoekers en personeel van dit instituut – niet zozeer voor de patiënten; met proefverloven was men indertijd minder scheutig dan thans. In 1904 was voor de bouw van Duin en Bosch een ’raccordement’ aangelegd (een aftakking van de spoorbaan naar privé-terrein), bedoeld voor het transport van bouwmaterialen. In 1914 werd op dat railtrajectje een paardentramdienst geopend die, in aansluiting op de treinen, passagiers voor een paar centen vervoerde naar de inrichting. De lijn overbrugde een afstand van 1700 meter; net te ver om te lopen, vond men. De rit duurde 8 minuten. Naast verplegers en bezoekers werden ook goederen vervoerd. Bij de ingang van het Duin en Bosch-terrein moest de tram door een hek, dat door de wagenvoeder met een grote sleutel werd opengemaakt.

In 1920 besloot men de lijn te elektrificeren – de prijzen van paardenvoer rezen de pan uit – en de paardentram, een afdankertje uit Amsterdam, om te bouwen tot een elektrische. Dat werkje werd in eigen beheer uitgevoerd, met succes, onder leiding van een begaafde knutselaar onder de personeelsleden. Nog 18 jaar hield het vermoedelijk kleinste Nederlandse trambedrijf aller tijden stand. Toen begon het trammetje kuren te vertonen, en nam Taxibedrijf De Zeemeeuw het vervoer naar Duin en Bosch over.

Op de Duin en Boschweg kun je 67 jaar later nog overduidelijk het talud zien waarover eens het trammetje reed. Het hek is verdwenen. Het bosachtige terrein rond de klinieken mag tegenwoordig ook door normalen bewandeld worden, mits men niet zo misselijk is, de patiënten tegen hun wil te fotograferen. De gebouwen van Duin en Bosch zien er nog net zo uit als in 1909. Het instituut kreeg onlangs wel een andere naam: Dijk en Duin.

Ik raak het taludje kwijt, maar zie een paar honderd meter verderop, niet ver van het hoofdgebouw, een beeldhouwwerk van met koffers gewapende reizigers. Hier was ongetwijfeld het eindpunt van deze ultrakorte tramlijn. Duin en Bosch kende, naast het trammetje, ook nog een smalspoortje op het terrein om voedsel te transporteren van de centrale keuken naar de hongerige magen in de eetzalen.

Ik loop maar voorbij aan de afdeling Psychodiagnostiek. Tegenwoordig kun je zo’n diagnose in een uurtje tijd zelf stellen op speciale Internetsites, door een paar vakjes aan te klikken met meerkeuzevragen. Daarna kun je het resultaat per e-mail doorzenden naar collega’s, vrienden en geliefden; een handig overzicht van al je persoonlijkheidsstoornissen, waarmee men in het vervolg rekening moet houden. Bij mij kwam er laatst uit dat ik paranoïde was, maar ik ben ervan overtuigd dat er met de resultaten van die tests geknoeid wordt, en dat het Systeem daarachter zit. Een persoonlijkheidsstoornis; dat moet wel een treurig lot zijn, als je hele persoonlijkheid niet spoort. Je kunt nog beter een maagzweer hebben.

De weersteen, een platte steen die aan een dikke ketting bungelt, staat op zonneschijn; het klopt.

Een kleine kilometer voorbij Duin en Bosch ligt het voorlopige doel van mijn wandeling. Ik loop een rondje door Johanna’s Hof, om vast te stellen dat het onherkenbaar is veranderd sedert een pleisterplaats was op onze NS-vakantiedagtochten. Het etablissement is de afgelopen 40 jaar verbouwd, uitgebreid, afgebrand, opnieuw opgebouwd, en nog verder uitgebreid.

De populariteit onder wandelaars is gebleven. Ik slaag er nog maar net in, een plaatsje te vinden op het terras, in de brandende zon. ‘Door automatisering van ons bestelsysteem kunt u alleen uw besteling plaatsen bij een medewerker welke een mobiele terminal heeft en in de afdeling loopt waar u zit’, staat op ieder tafeltje te lezen. Een citaat uit een wereld die efficiënter en efficiënter wordt.

Maar het helpt wel, zulke terrasautomatisering. Een blijmoedige juffrouw komt al na vijf minuten mijn bestelling opnemen (‘Iìììzzz goéééd!’, balkt ze, ten teken dat die begrepen is, en ingevoerd is in de automatiseringssystemen) terwijl we hier ook eens anderhalf uur hebben zitten wachten. Een plotseling opgekomen onweer had gezorgd voor een overvolle gelagkamer en voor hypernerveuze obers, die het toen moesten doen met een opschrijfboekje in plaats van een terminal.

‘Let op! Uw bestelling wordt vaak door een andere medewerker gebracht!’ Ook dat gebeurt echt. De appelpannenkoek die hij meebrengt, vraagt om een genuanceerd oordeel. Mijn zegsman heeft de prijs-kwaliteitsverhouding bij Johanna’s Hof schromelijk overdreven, in negatieve zin. Toch is dit inderdaad niet meer de pannenkoek die je hier in 1967 nuttigde. Ligt het aan mijn achteruitgegane smaakpapillen, of aan het feit dat de pannenkoeken tegenwoordig uit de printer komen, in plaats van van een fornuis? Ik weet het niet; zeker is dat ik hier vanmiddag eens te meer vergeefs heb gezocht naar het jaren-60-gevoel.

Ik bespaar me De Hoep, het educatieve centrum van de PWN dat verrezen is tegenover Johanna's Hof, al besef ik dat het leergierige jongetje dat ik eens was, erop afgevlogen zou zijn. Maar je had ze toen nog niet.

De zee lokt nu. De Zeeweg slingert zich door de duinen. Van een file is geen sprake; wel blijft het uitkijken voor tegemoetkomende fietsers; de middag loopt op zijn eind.

Castricum aan Zee bestaat uit een bescheiden aanbod aan strandtenten en een kuil met een stuk of 500 geparkeerde auto’s erin. Eindelijk: de zee!

Wat me opvalt als ik even in de rondte kijk: iedereen is hier zo vreselijk fanatiek aan het recreëren. Een jongetje zit verwoed te graven, met beide handen, alsof hij voor middernacht nog in Nieuw-Zeeland moet zijn. Een met rugzakken gewapend koppel beent richting Den Helder; ze proberen zo te zien de strandzesdaagse te doen in één dag. Er wordt gebald, gevliegerd, gegraven en gebouwd. Een klein jongetje tapt in zijn diepe kuil telkens een emmertje grondwater, loopt ermee naar de zee en kiept het erin leeg. Alsof hij het erom doet: een bekend spreekwoord uitbeelden.

Haast is ook wel geboden: de zomer kwam laat op gang; overmorgen is het september; ook boven het Noordzeekanaal is de schoolvakantie bijna afgelopen; weldra zal de kou weer bezit nemen van de geest.

Niets verveelt zo snel als naar strandpret kijken. Ik klim omhoog en begeef me naar de bushalte, maar lijn 267, die elk halfuur pendelt van station naar strand, is net weg. Ik las een intermezzo in, om de tijd door te komen:

Graag besteden wij in deze kolommen aandacht aan de rare gewoontes die heersen in de dorpen die wij bezoeken. Onlangs hebben we ons nog verdiept in die van het Twentse Ootmarsum. Misschien vraag je je nu ook af, hoe de Castricummer zijn winteravonden doorbrengt. Welnu, met het schrijven van bezwaarschriften. Het is hét tijdverdrijf in deze gemeente, dat soms individueel, maar meestal in groepsverband beoefend wordt. Het dorp kent talloze buurt- en actiecomités, geformeerd als reactie op alles wat eventueel zou kunnen gaan veranderen. Die comités hebben namen als Dorpsstraat ons Dorp en Belangengroep Strandhokjes Castricum. Vooral parkeerplaatsen en bomen zijn heilig in Castricum.

Van een eeuwenoude traditie kunnen we in dit geval niet spreken. Pas sedert de inventie van de PC heeft het schrijven van bezwaarschriften een hoge vlucht genomen. Met zo'n ding schrijft iedereen een overtuigende brief, of je je nu drukmaakt om parende kikvorsen achter de Geelvinckstraat, horizonvervuiling op de Kleibroek of om de teloorgang van de kleedhokjes op het strand waarover ik daarnet wandelde.

Het kan je aardig bezighouden: protestbijeenkomsten, pleitnota's, hoorzittingen, interviews met het Noord-Hollands Dagblad waarin ik dit alles gelezen heb; de onvermijdelijke gang naar de Raad van State. Advocaten verdienen in dit dorp een ruime boterham. De rijdende rechter zou zich hier metterwoon kunnen vestigen; onrechtstrijder Storms woont er al.

- - -

De bus arriveert. Verzekerde men mij laatst in Nulde, dat ik de enige strandbuspassagier was van het hele seizoen; hier in Castricum haalt lijn 267 elk half uur voldoende klanten op om alle zitplaatsen in de bus te vullen.

Tijdens de rit beleef ik mijn wandeling van daarnet opnieuw; in vogelvlucht en in omgekeerde volgorde: de duinen, Johanna’s Hof, Duin en Bosch. Ten slotte belanden we in het dorp Bakkum, ten westen van het spoor, waar de inwoners zich als geheel andere wezens beschouwen dan aan de oostzijde, waar het gewoon maar Castricum heet.

Bij het station zie ik mijn sneltrein naar Leiden juist wegrijden. Hiermee eindigt dit verhaal, waartegen geen beroep of bezwaar openstaat, zelfs niet bij gelijktijdige overlegging van de talon.

Frans Mensonides
Er geweest: dinsdag 29 augustus 2005
Gepubliceerd: maandag 5 september 2005

 

 

Gegevens over het tramgebeuren zijn ontleend aan de genoemde NZH-railatlas en aan het 16e jaarboekje van de eveneens genoemde vereniging Oud-Castricum.


 

Lees ook:

deel 9: Huis Doorn, een keizerlijke hakplaats
deel 8: Inclusief lijst en museumglas; cultuurstad Ootmarsum
deel 7: Juicht, Belgen, juicht! - Jubelpark Brussel
deel 6: Nuldernauw
deel 5: Zwaar bewolkt met buien - D'n 'Orticole Kalmthout
Deel 4: Terreurpaniek - Het vernieuwde spoorwegmuseum
Deel 3: Quo vadis? Vorstendom Thorn
Deel 2: Cappuccinoslurper doet Hofpleinlijn
Deel 1: Verhaal van twee plaatsen: Edam-Volendam
Deel 0: De Bronnenzaal en Halte Adelheidstraat

<< naar thuispagina Frans Mensonides