In een kombof, ofwel: ´Laat mij mijn onderbroek´
Wandelen naar Akersloot en De Woude


Mijn naam die wordt van ouds gezegd
Jantjen de Polder jongen,
Ik ben en blijf de oude knecht
Niemand ontneemt mijn regt;
Ik mag op wegen, straat en baan
Vrij zonder pas of passen gaan,
Ontmoet mij eene vrouw of man
Elk zegt beleefd, dag Jan!

Reis ik door dorp en land en stad
Ik kenne geen Comptoiren [=Kantoren],
Om op mijn´ rug geladen schat
Word ik nooit aangevat;
Geen kwade menschen op de baan
Die spreken mij om ’t geld niet aan,
In rust en vrede ongestoord
Ga ik pleizierig voort.

De vermakelijke polderjongen zingt een lied over zijnen vergenoegden staat (fragment).
(Verantwoording van alles in de kleine lettertjes onderaan dit artikel)

Akersloot

Eindelijk dan toch Akersloot en De Woude. In totaal al vier jaar heb ik nu gewerkt bij, voor en in de gemeente Castricum, en nog nooit heb ik deze twee afgelegen dorpen bewandeld, die er sinds 1 januari 2002 toe behoren.

Akersloot, daar ben ik jaren terug één keer geweest in de avondschemering, in een modern villa-achtig gebouwtje dat zich toen nog raadhuis mocht noemen. Dat was een puur zakelijk bezoek, in het gezelschap van mijn toenmalige werkgever, de pensioenendief die nog regelmatig in deze kolommen figureert. Verderop in dit verhaal komen we een nog veel slechtere baas tegen, uit de streekgeschiedenis, maar die is beroerd aan zijn einde gekomen.

Naar De Woude heb ik slechts hunkerende blikken geworpen op de gemeentelijke plattegrond. Het ligt helemaal in het oosten, net als het paradijs op middeleeuwse wereldkaarten. Maar in tegenstelling tot het paradijs kun je er echt komen, als je niet verwacht dat de bus je er voor de deur afzet. Twee overtochten per pont heb je nodig om er te geraken. Vandaag is er een ideale dag voor: het KNMI voorspelt zon, geen wind, geen regen en een temperatuur van 14 graden; mooi herfstwandelweer.

Raar om in Uitgeest uit te stappen, in plaats van in het 4 kilometer verderop gelegen Castricum. Het station van Uitgeest is niet zo lang geleden ondertunneld, twee maal zelfs, met een fietsers- en een autotunnel. Daardoor kon de beruchte spoorwegovergang op de Kleis opgeheven worden, die zo´n beetje drie kwartier per uur dicht zat.

Bus 163 naar Alkmaar staat gereed. Dit is de enige lijn waarmee je in Akersloot kunt komen. Het OV in het dorp van ruim 5000 inwoners is zeer dunnetjes. Zeven dagen per week rijdt er een uurdienst, maar om 18:00 uur houdt die abrupt op.

Mijn enige medepassagiers op dit late ochtenduur zijn een jongen en een meisje van een jaar of 18.

Als je overlijdt, verander je meteen helemaal’, weet de jongen. ‘In één seconde. Familieleden herkennen je gezicht niet eens meer, als je staat opgebaard. Het komt allemaal door de dood. Ja, het is de dood.’
´Oh´, zegt het meisje. Ze vindt dit geen geslaagd gesprekonderwerp.
´Mijn oudoom vorig jaar ook´, vervolgt de jongen. ´Maar die was heel gevaarlijk overleden. Die was een gevaarlijke dood gestorven. Zijn hele hoofd…´

De chauffeur start de motor en de rest van het verhaal gaat gelukkig verloren in het motorgeluid. Op naar Akersloot. Het dorp is vlakbij. Bolderend over verkeersdrempels rijden we Uitgeest uit. Daarna kruisen we de A9, passeren we het Van der Valk-motel Akersloot, en lonkt het dorp.



Akersloot stamt uit de middeleeuwen en lag in die tijd aan een binnenzee die in contact stond met de Zuiderzee. Het was een vissersplaats. De naam schijnt iets te maken te hebben met eikels, maar dat kan ook kwaadsprekerij zijn van omliggende dorpen. Feit is wel, dat in het wapen van Akersloot drie eikels afgebeeld staan.

In de Gouden Eeuw werd de binnenzee grotendeels ingepolderd. Thans ligt Akersloot aan het laatste overblijfsel daarvan, het Alkmaarder- en Uitgeestermeer. Het is nu terrein van watersporters, maar gevist wordt er ook nog. Wat je hier allemaal niet aan zoetwatervissoorten kunt ophalen, in je net! Een informatiebord langs het vandaag rimpelloze meer somt het alfabetisch op, van aal, via kolblei en pos, tot/met zeelt. De palingen, hier gevangen, smaken zo uniek omdat ‘de zilte smaak van het oorspronkelijke estuariumwater bleef’. Tenminste, dat beweren de gebroeders Dil op hun site.

De laatste 40 jaar groeide het dorp langzaam uit tot een forenzenoord. De stolpboerderijen, het NH-kerkje met de mooie houten toren, de poldergemalen en de molens kregen gezelschap van VINEX-achtige woningen.

De bus passeert het 19e-eeuwse gemaal aan de Fielkerweg en een smal torentje dat een elektriciteitshuisje zal blijken. Ik stap uit bij de eerstvolgende halte, Strammerboogh.

Ik ken hier alle straatnamen en straathoeken. Toch is dit mijn eerste echte bezoek. Er maakt zich een zeker enthousiasme van me meester dat Akersloot ook nog echt bestaat, en niet alleen op de plattegrond.

Je kunt naar de wereld kijken via een kaart of met Google Maps, of op het scherm van wat een TomTom schijnt te heten. Maar dat kan de werkelijkheid toch niet evenaren. Je ruikt de vage mestgeuren niet achter je PC; je hoort de vliegtuigen niet overtrekken (die houden me soms aardig uit mijn middagslaapje, op kantoor); je ziet niet hoe de zonnestralen de laatste flarden ochtendmist verdrijven, je voelt niet hoe klamme kou plaatsmaakt voor een aangename wandelwarmte.

De zon verlicht Sunny Home, en ook huize Het Zonne. ´Het Zonne´?? ‘Zon’ is vrouwelijk, maar in Akersloot onzijdig. Ik neem een uurtje de tijd om het dorp te doorkruisen. Bekenden zie ik niet, die zitten op kantoor. Ik weet alles over dit dorp, wie er een vergunning heeft voor wat, waar ik moet uitkijken met oversteken omdat er al eerder mensen te barsten zijn gereden. Maar ik kan ook zeggen dat ik niets weet, niet meer dan over elk willekeurig ander dorp. Als de straatstenen zouden spreken, als de gevels zouden verraden wat erachter plaatsgrijpt, dan zou je pas echt een verhaal kunnen schrijven.

Ik zie het vredesmonument, een protserig V-teken. V staat voor Victory; een Akersloter zei mij laatst dat hij liever een P gezien had (Peace). Maar een P biedt de beeldhouwer toch beslist minder mogelijkheden tot symboliek, en een V is ook makkelijker te houwen, schat ik.

En ik zie, ten noorden van het dorp, de molen De Oude Knegt, die eigenlijk een jonge knecht is. De vorige knecht brandde in de nieuwjaarsnacht van 2001, dezelfde nacht als ‘Volendam’, tot de grond toe af door vuurwerk. Ook die afgebrande molen was een replica van een echte oude. De molen is een paar jaar geleden helemaal opnieuw opgebouwd, in de oude stijl en niet van echt te onderscheiden.

Dan nader ik het Noordhollands Kanaal en daarmee de eerste oversteek én het verhaal over die ontaarde werkgever, die een ‘gevaarlijke dood’ stierf, zoals die medepassagier van daarnet het zou uitdrukken. Een gevaarlijke dood? Volgens mij kun je hooguit gevaarlijk leven, en doodgaan aan de gevolgen daarvan. Of risicomijdend leven, en toch ook ergens aan doodgaan.

Het gebeurde allemaal tijdens de aanleg van dit kanaal, in de jaren 20 van de 19e eeuw. Koning Willem I was de initiatiefnemer van deze lange en brede vaargeul, dwars door Noord-Holland, met een Z-bocht van Amsterdam via Purmerend en Alkmaar naar Den Helder. Het was allemaal ter stimulering van de economie die behoorlijk in het slop zat in die jaren. Maar juist om die reden mocht de aanleg niets kosten. Men maakte gebruik van bestaande ringvaarten, poldersloten en kanalen, die uitgediept en verbreed werden. De kosten konden daardoor beperkt blijven tot 11 miljoen gulden. Amsterdam, die met het kanaal een nieuwe verbinding kreeg met de Noordzee, droeg een miljoen bij.

Het werk werd aanbesteed in kavels van vier kilometer lengte. Aannemers boden onder de prijs om de opdrachten binnen te kunnen slepen. Hun arbeiders werkten onder beroerde omstandigheden. Je zou er een Dickensiaanse, of eventueel Marxistische film over kunnen maken. Ruw, ongeschoold werkvolk. Ze ploeterden van zonsopgang tot zonsondergang in de blubber en logeerden in boerderijen en ‘zoetelketen’, kantines zeg maar, waar ze ’s avonds hun schamele loon verdronken, verdobbelden en verhoereerden. Waar dat toe leidde, zal ik straks lezen op een informatiebord aan de overkant.

Het cafeetje bij het pontveer zit dicht. Morgen gaat het weer open, maar dan voor een besloten club. Ik had er al op gerekend, en zeul een voorraad brood mee in mijn tas. Het pontje meert aan, maar de pontbaas last eerst een korte plas- en lunchpauze in, alvorens naar de overzijde te vertrekken. Daardoor kan ik het pieremegoggel goed in mij opnemen. Het is 109 jaar oud en tot op de draad versleten. Twee auto’s kunnen erop, maar het gevaarte helt vervaarlijk over als de ene zwaarder is dan de andere. Enigszins onheilspellend vind ik de mededeling in pontbazen-geheimtaal, in zwarte letters op een blauw kastje: GEEN PONT KNUPPEL BY DE KABEL LAS KYK UIT.

De pontbaas keert terug en rukt aan een hendel in het blauwe kastje. Er klinkt roestig gerammel; er treedt een mechaniek in werking. Een dubbele kabel die beide oevers verbindt, verrijst langzaam en majestueus uit het water en wordt strak getrokken. Dat moet je dus niet doen als er net een schip passeert over het kanaal! Zwaar vrachtverkeer vaart hier overigens niet meer; dat mooie kanaal van de koning werd na luttele decennia al zo goed als waardeloos, omdat het te ondiep was voor die grote stoomboten die ondertussen uitgevonden waren.

Traag, via katrollen langs die kabels, vaart de boot naar de overzij. De schipper stuurt mee met een ijzeren staaf die wel de pontknuppel zal wezen. De dagen van het gevaarte zijn geteld. Voorjaar 2008 wordt de pont uit de vaart genomen en hopelijk vervangen door een nieuw schip.

Terug naar de aanleg van dit kanaal. De ‘held’ in dat verhaal, aannemer Gerrit Huijskens, zo lees ik op het infobord, deed verreweg het laagste bod op de kanaalvakken 9 en 10. Dat is het stuk tussen de Boekelerweg, onder Alkmaar, en het punt waar ik nu sta. Hij had zijn mannen wijsgemaakt dat zij de sloten vier voet moesten uitdiepen, maar in werkelijkheid was dat acht voet; een naar trucje met zomerpeil en winterpeil; ik snap er eigenlijk geen biet van. Die arbeiders ook niet, maar wat ze al wel snel doorkregen: zij kregen slechts 40 cent in het handje voor een werkdag van 15 uur, en dan moesten ze nog flink doorscheppen, ook; scheppend werk.

Dat was in de zomer van 1822. In de winter werd er niet gewerkt, maar een deel van de arbeiders bleef achter in Akersloot. Ze zaten in de kou. Huijskens kwam zijn belofte niet na, te zorgen voor verwarming; een vrij kille man moet het geweest zijn. Sommige werkers verloren door bevriezing ledematen, of vroren zelfs dood.

Maar pas met Pinksteren 1823 slaat de vlam in de pan. Er zijn problemen met de betaling en er komt een staking. De polderwerkers trekken verkleed, in een circusoptocht naar de keet waar Huijskens de scepter zwaait. Er worden wat dingen in brand gestoken om hem uit te roken. De gehate vrek rinkelt nu noodgedwongen met een paar guldens, en als dat niet helpt, een paar rijksdaalders. Maar de menigte vindt het niet genoeg. De aannemer, in het nauw gedreven, grijpt zijn geweer en begint in het wilde weg te schieten. Twee arbeiders vallen dood op de grond.

Iemand moet toen de eerste klap uitgedeeld hebben. Begerige handen grijpen Huijskens’ goedgevulde geldkist en nemen hem zijn peperdure horloge af. ‘Neem al mijn geld en goed’, jammert de aannemer, ‘laat mij mijn onderbroek en nu nog maar het leven’.

Meer dan half dood blijft Huijskens achter na de kloppartij. De schoolmeester van Akersloot ontfermt zich over hem en laat hem naar een naburige boerderij transporteren. Maar ene Kees Duijn dringt de hoeve binnen en geeft de aannemer de genadeslag met een geweerkolf. Gejuich! Een best begrijpelijke voldoening maakt zich van de menigte meester: Huijskens is niet meer!

 

Dat alles heeft zich afgespeeld op een plek die nu bijna liefelijk is, als je het voortrazende verkeer wegdenkt op de provinciale weg op de ringdijk. Het kanaal loopt achter die weg langs, en is hier tevens de ringvaart van de Schermer. Dat meer viel droog in 1635. De grond was goud waard in die tijd, en de tulpen ook; een stuk grond van 12 hectare kostte twee tulpenbollen.

Ik heb het grondgebied van Castricum verlaten en loop op dat van de gemeente Schermer, op een fietspad onder aan de dijk. Er is uitzicht op weilanden, er zijn boerderijen in de verte, nabijgehaald door de zoom op mijn camera, en er zijn herkauwers. Dit is een dag voor horizontaal-langwerpige foto’s. Alles wat je hier ziet, verschijnt aan je oog in horizontale lagen: wegen, weiden, plassen, zwermen vogels, bomenrijen.

Een groep ganzen stuift bij mijn nadering op en verplaatst zich met veel gekrijs een paar hectometers verder van het fietspad af. Ze zijn bang voor mij, wandelaar, maar niet voor auto´s en (brom)fietsers, het is ornithologisch vast wel verklaarbaar.

Maar nog even Huijskens afronden. Het mág natuurlijk niet, je werkgever lynchen. Twintig ´belhamers´ werden voor het gerecht gebracht. Maar in die mêlee had niemand gezien, wie wat gedaan had, en de arbeiders zullen elkaar wel gedekt hebben. Veertien werden er vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs; zes kregen gevangenisstraffen van vijf tot twaalf jaar. Deze lieden werden voorafgaande daaraan ‘te pronk gesteld’ op een schavot, met een strop om de nek, een waarschuwing dat bij recidive de doodstraf zou volgen.

Dat liep dus allemaal nog betrekkelijk goed af; kortom. Mijn fietspad gaat over in een ventweg. Er raast een oud brik voorbij, als kop van een trouwstoet. Wedden dat die onderweg zijn naar dat grappige kerkje op De Woude?

Brik, brik, daar zeg ik zo wat. Weten jullie van wie ik laatst een mail kreeg? Jazeker, ongelogen, van Ellie Brik, aan de hand van wier boekje 52 lamentabele dorpen ik meer dan een jaar lang de 12 provincies heb afgereisd. Ze had dat stukje gelezen over Oud-Beijerland, waarin ik al de door haar genoemde antiekwinkeltjes en restaurannetjes afgekamd had. Maar ze was helemaal niet kwaad, hoor! Ze deelde me nog mede, een nieuw boek geschreven te hebben, 52 ik weet niet wat. Eigenlijk is ze best aardig, precies de grootmoeder van ergens in de vijftig, die ik me aanvankelijk had voorgesteld.

Akersloot was eigenlijk bedoeld als laatste hoofdstuk in de brik-reeks. Maar dat was ik in de loop van de wandeling eigenlijk een beetje vergeten te vermelden. Akersloot staat ook niet eens in haar boeken. Ze heeft tegenwoordig zelf ook een blog.

Bij een hoog boven polderniveau uittorenende brug sla ik rechtsaf naar De Woude. Nu begint het vervelendste stuk van de wandeling, langs een nare, drukke vrachtwagenweg die dwars door deze verlaten streek heen naar Zaanstad voert. De laatste loodjes naar het paradijsje dat me wacht; nog 1250 meter en ik bereik de pont.

Die ziet er wat moderner en steviger uit dan dat andere geval. Er kan een complete vrachtwagen op. Je kunt je auto dus meenemen naar De Woude, maar hem ook laten staan op het parkeerterrein langs die drukke weg.

Er zijn alleen maar retourtjes te verkrijgen op de boot. Je komt in De Woude per pont en gaat er per pont ook weer af, er is geen andere weg. Hij vaart van 06:00 tot 23:00 uur. Ik weet niet hoe dat moet als je eens een keertje laat wilt thuiskomen, ´s morgens heel vroeg weg wilt of ´s nachts niet goed wordt en een dokter nodig hebt.

De Woude ligt op een ca. 3 km2 groot eiland in het Alkmaarder- en Uitgeestermeer: de Westwouderpolder. Het dorp heeft 160 inwoners. Ze wonen in boerderijen, villa´s en huisjes met de groene, houten daken die usance zijn in deze streek.

Ook hier is de horeca dicht: restaurant ´t Kombof, het aanpalende café-met-terras Bakboord en een houten havenkroeg annex feestlokaal bij de jachtwerven. Als ik de bescheiden dorpskern doorwandel, word ik verwelkomd door coyotegehuil van een schuimbekkende hellehond in een tuin, die met moeite in bedwang gehouden kan worden door zijn eigenares.

In het kerkje is de trouwerij nu in volle gang. Als ik zelf ooit nog ga trouwen… doe ik het beslist niet in De Woude. Het paradijsje valt me een beetje tegen. Dat komt waarschijnlijk doordat ik me er teveel van heb voorgesteld, op kantoor, dromend boven papieren en achter een beeldscherm. Het echte paradijs wordt daarom bewaakt door een cherub met een vurig zwaard, zodat niemand er binnenkomt en iedereen dus de illusie kan behouden dat het er beter is dan waar ook.

Je kunt het hele eiland rondlopen, maar dat vergt een tippel van 7 kilometer, en daar heb ik geen zin in. Ik loop 750 meter naar het zuiden en 750 meter naar het noorden. Op de eerste tocht ben ik binnen gehoorbereik van die drukke weg, langs een andere, zeer smalle asfaltweg, waar ik twee maal moet uitwijken voor een driftig toeterende auto. Voorzichtig, s.v.p; ik wil straks graag nog gebruik maken van mijn retourtje. Maar van het eiland af kom je in ieder geval, dood of levend.

De weg leidt (weet ik) naar een uitloper van het meer; de Stierop. Daar neemt de wereld echt een einde. Maar ik loop terug naar het dorp en daarvandaan naar de noordkant, een aangenamere wandeling over een schelpenpad en later over een dijk. Schapen kijken me arrogant en wat verstoord aan maar maken geen aanstalten, mij de toegang te beletten.

Er zijn hier ideale plekjes voor wildplassen. Maar die verleiding weersta ik; als je dat doet, vliegt natuurlijk net uitgerekend die satelliet van Google boven je hoofd en sta je straks voor heel de wereld te kijk.

Ik denk nog met een mengsel van afgrijzen en grimmige voldoening aan die afrekening met Huijskens. Ik zie het voor me; geschiedkunde staat of valt met je voorstellingsvermogen. En wat kun je je op deze plek gemakkelijk inbeelden dat het 1823 is: als je de vliegtuigen, hun condensstrepen, het geruis van die autoweg, die satelliet, de elektriciteitsmasten, de rookpluim van de Hoogovens in de verte, de polyester zeil- en roeiboten allemaal wegdenkt, dan is de tijd hier stil blijven staan en ziet het er precies zo uit als toen.

In het dorp blijkt café Bakboord naast ’t Kombof nu open te zijn gegaan. Het is nog net uit te houden op het terras. Ik voer de laatste boterhammen uit mijn tas aan de vogels en verruil ze graag voor een appelgebak met slagroom.

Het woord ‘kombof’ kende ik niet voor mijn komst naar deze contreien. Het is een streekwoord, maar heeft wel het WNT gehaald en ook Van Dale, die dat grote broertje meestal overschrijft. Een kombof is een schuurtje of aanbouw waar een potje gekookt kan worden en dat dient als opslagplaats. Het is ook een afgeschoten hoekje in een café of restaurant, waar je vroeger in Amsterdam een stuiver minder betaalde voor je borrel. Ook kan een kombof een roefje zijn op een schip.

Je hoort hier in Noord-Holland meer uitdrukkingen die aan de andere kant van de Hollands- Hollandse grens niet bekend zijn. Bijvoorbeeld: ‘van de rel zijn’, van slag zijn.

Andersom kent het Leids ook woorden die hier niet bekend zijn. Mijn collega’s konden het woord ‘bledder’ niet wisselen. Het is onlangs uitgeroepen tot het mooiste Leidse woord. Een bledder is een ouderwetse lederen voetbal, met zo’n veter. Bij uitbreiding is het ook een kale kop, of een vrouwenborst vanaf een zekere omvang.

Ook de expressies ‘de netten zijn ingeteerd’ (de ruiten zijn ingegooid) of ‘op de kleine steentjes moeten lopen’ (voorzichtig moeten laveren in de omgang met een machthebber) zijn hier niet bekend. Hetzelfde geldt voor het Leidse scheldwoord 'parg'. Wolkers (die nog leeft als ik deze wandeling maak) gebruikte het in Terug naar Oegstgeest, vermoedelijk onkundig van het feit dat het in Oost-Groningen en de Achterhoek niet begrepen wordt.

Het is altijd gek, te ontdekken dat een uitdrukking buiten je eigen streek onbekend is. Het was doodnormaal: ‘We gaan voetballen met de bledder van Karel’. Een uit Limburg afkomstige docent in de Middelnederlandse literatuur viel een keer over de uitdrukking ‘op de kleine steentjes lopen’ die ik in een werkstuk had gebruikt. Die kende hij niet, en dat was dan weer tot mijn verbazing, want ik had het voor normaal ABN gehouden. Ten onrechte: hij wordt alleen in en om Leiden en Amsterdam gebruikt.

Dan heb je ook nog woorden zoals estuariumwater, dat ik een heleboel schermen geleden gebruikte. Dat woord hoort tot geen enkel dialect en niemand zal het wel kennen.

Ik neem de pont terug en loop langs die drukke weg terug naar de hoge brug. Daar is voor de De Woudenaren de dichtstbijzijnde bushalte, die van lijn 123. Een nog magerder lijntje dan 163. Hij rijdt in de ochtendspits 4 keer van Schermerhorn via De Rijp naar Alkmaar, en in de loop van de middag 5 keer terug.

De bus is net weg; door dat gebakje op dat terras heb ik hem verspeeld. Ik ga geen 50 minuten staan te wachten op de volgende, dus ik wandel dan maar naar De Rijp: door het dorp West-Graftdijk, over een lange polderweg, en langs het dorpje Graft. Dat brengt het totaal van vandaag op 17 kilometer.

Vanuit De Rijp kun je per bus de bewoonde wereld weer bereiken. Met Arriva lijn 100 rijd je in drie kwartier naar Amsterdam. Na Purmerend snelt de bus langs het Noordhollands Kanaal. De zon neigt ter kimme; de nevelflarden beginnen al weer uit de weilanden op te stijgen. Deze dag is voorbij.

Ik heb nog een paar MB over in mijn camerageheugen, en film de busbaan langs het Noordhollands Kanaal. Geniet nog even van de aanblik van dit kanaal, dat maar zo kort nut heeft afgeworpen, en waarvoor zo veel mensen het leven hebben gelaten.

Jagen langs de Jaagweg (2:14)

Frans Mensonides
31 oktober 2007
Er geweest: donderdag 11 oktober 2007.

Ocharm: er is een ongeluk gebeurd met het oude pontje van Akersloot. Een zandschuit heeft het ding meegetrokken aan zijn kabel.

FM feb. '08.

Bus bij Akersloot


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.
Geschiedkundige gegevens over het drama van Huijskens ontleend aan het informatiebord bij het pontje en:
J. Springer en V. Vrooland, “Dit zijn mijn beren”. Een onderzoek naar de arbeidsomstandigheden bij de aanleg van het Noordhollands Kanaal. Amsterdam 1976
en:
M. Bakker-Schoon, ‘Het Groot Noord-Hollands Kanaal’. In: De Groene Valck, periodieke uitgave van de Vereniging Oud-Akersloot, 1982 nrs. 2,3 en 4.
De foto van het pontje met de autobus (ca. 1930) is afkomstig uit aflevering 2 van dit blad; het anonieme gedicht De vermakelijke polderjongen is overgenomen uit Dit zijn mijn beren.

De nu echt complete Brikreeks:

Akersloot / De Woude (dit stukkie) - Beetsterzwaag - Beesd - Borne - DieverEmmeloord - Oisterwijk 1e keer - Oisterwijk 2e keer - Oud-BeijerlandRetranchementSlochteren - Spakenburg / BunschotenSteyl / Baarlo.

<< naar thuispagina Frans Mensonides