De digitale reiziger (76)
Enschede; een dag onder tegenvoeters



Enschedeërs beschouw ik als mijn tegenvoeters in Nederland. Altijd als ik de stad binnenstap vanuit het station, komt het me voor, dat de wereld er op zijn kop staat, dat de inwoners als vleermuizen omgekeerd aan de bomen hangen – maar de enige die dat doet, ben ik zelf, natuurlijk. Elke plaats in Nederland kent zijn eigen rare toestanden. Maar die zijn vaak met een rondje google-en te doorgronden, terwijl je bij Enschede doorgaans door gigabytes tekstmateriaal moet om erachter te komen hoe de hoed in de rand steekt.

Als Leidenaar zie ik er ook maar twee dingen die vertrouwd zijn, maar dan helaas angstwekkend vertrouwd, en niet aangenaam vertrouwd. Het stadhuis lijkt als twee druppels water op mijn middelbare school; ik schreef er in 2007 over, en mijd het centrum van de stad deze keer angstvallig, ook om de Banjo Man niet meer tegen te komen.

De andere overeenkomst is ernstiger: een kruitexplosie heeft een onuitwisbare bres geslagen in het stadslandschap. De vuurwerkramp van Enschede vond plaats op zaterdag 13 mei 2000. De wijk Roombeek, die toen weggevaagd werd, is aan het eind van de jaren 00 heropgebouwd en ik ga die bewandelen. Van de ramp met het kruitschip in Leiden heeft vijf jaar geleden de tweede eeuwherdenking plaatsgevonden. Die klap moet ongeveer even groot geweest zijn als die van Enschede, als je de beschrijvingen leest. En de gevolgen ervan zijn ook nog steeds zichtbaar in de stad, voor iemand die weet waar hij op letten moet; ik schrijf er nog wel eens een keer een apart stukje over.

Naast Roombeek bezocht ik het Rijksmuseum Twente, waar een complete boerderij met een tentoonstelling over de vuurwerkramp op mysterieuze wijze verdwenen is.

Omdat dit nu eenmaal een OV-site is,  bekeek ik ook enkele busbanen, waarvan er één braak lag, en al na vier jaar gerenoveerd moest worden, omdat er geen gras op wilde groeien.

Verder was ik in winkelcentrum Stokhorst, door de VRPO uitverkoren tot lelijkste plek van heel Nederland. Ook daar werd het me alweer niet duidelijk, waarom er niets aan gedaan werd.




Mijn moeder heeft bittere herinneringen aan Enschede, hoewel ze er nooit in haar leven een voet heeft gezet. Op school moest zij voor de klas komen, voor de blinde kaart. De onderwijzer wees Enschede aan, en mijn moeder zei: ‘EN-schéde’, met het accent op de eerste lettergreep, in plaats van EnscheDEE’. De hele klas haar uitlachen, natuurlijk. ‘Ik vond het zó gemeen, hè!’, zei ze, toen ik haar de foto’s van Enschede liet zien. Ze kan zich er bijna 75 jaar na dato nog kwaad over maken. 

Maar mijn moeder had in wezen gelijk; dat wist die schoolmeester natuurlijk ook niet. Tot de 18e eeuw werd de naam van de stad inderdaad uitgesproken als ENschéde. Maar aangezien preutse, nette mensen dat een kutnaam vonden, met die schede, maakten ze er op eigen gezag Enschedéé van. Etymologisch betekent de naam van de stad: gelegen aan de grens, maar voor mij ligt hij aan gene zijde van alle grenzen die je kunt bedenken.

Aan de afstand ligt het niet. André Kuipers (nog in het grote Hierboven vertoevend op de dag dat ik in Enschede ben) legt hem af binnen een halve minuut, als zijn koers toevallig over Nederland voert. Per trein is het niet veel meer dan 2,5 uur. Maar toch, in Phnom-Penh kan een Hollander zich niet ontheemder voelen dan in de ongekroonde hoofdstad van Twente.

We schrijven woensdag 27 juni 2012, een donkere dag met een neiging tot herhaaldelijke motregen en toch wat broeierigheid in de lucht.

Als ik in Utrecht in de IC naar het oosten stap, is er beweeg achter bij de trein; een cameraploeg op het perron en heel wat gedoe en bekijks. Zodra we rijden, wordt omgeroepen dat zich achter in treinstel nummer zoveel een experimentele SocialCoupé bevindt, waar je kunt praten met anderen die erin zitten, waaronder een echte BN. Verder kun je er inspiratie opdoen – tot wat, wordt niet vermeld.

Een student en ik kijken tegelijk naar het wagennummer boven de schuifdeur. ‘Jawel, het is de onze’, zeg ik spottend; ‘laten we rennen!’
‘Ik heb er eigenlijk niet zo’n behoefte aan’, lacht de jongeling.
Ik eigenlijk ook niet; inspiratie heb ik meer dan genoeg. De Metro schrijft er ook over, vandaag: ‘Ja, het is er enorm gezellig. De een heeft het over werk [het gezelligste onderwerp dat ik kan bedenken, in mijn vakantie], de ander over studie’.
Nou, dan kan allemaal in een gewone coupé ook, dunkt me.
‘Een steeds grotere groep heeft onderweg een koptelefoon op en verder alleen oog [geen oor?]  voor de smartphone’, vervolgt Metro. Nou en? Die mensen praten tenminste niet tegen je, als je geen behoefte hebt aan praten.

Enschede is, het ligt in de lijn der verwachting, eindpunt van alles: van treinen uit Münster, Nijverdal, Apeldoorn en het westen.  Je kunt ook niet doorrijden van Münster naar bijvoorbeeld Nijverdal. Het is fysiek onmogelijk, het spoor loopt niet door; dit station is een grensstation in het kwadraat.

Geeljassen beijveren zich om alle treinen te reinigen gedurende de korte tijd voordat ze de terugtocht moeten aanvaarden. In die tijd heeft de trein ‘Niet instappen’ als bestemming. Koffiedrinkers staan geduldig te wachten evenals, buiten het alziend oog van mijn camera, een bejaarde man met een te licht pak voor deze donkere dag, en een te frivool strooien hoedje.

Ik verlaat het station, en ogenblikkelijk begint het te hozen; Enschede heet me welkom. Ja hoor, Frans gaat een dagje uit!

Volgens informatieborden op het stationsplein dankt de textielindustrie in deze stad haar opkomst aan een grote stadsbrand in 1862, waarna in ieder geval voldoende ruimte vrijkwam voor fabrieken.  Haar ondergang is te wijten aan de gewoonte, tot in de jaren 60, om intern transport te laten plaatsvinden met paard en wagen. Maar dit lijken me nogal kortdoordebochte stellingen , die andere relevante economische en psychosociale factoren onderbelicht laten.

Ik schuil even in een tunnel onder het spoor, waar ik toch doorheen moet, laat een bankje met een stenen rugleuning onbezeten, en schuil nogmaals bij het belastingkantoor.

In deze contreien liggen straten opgebroken. Deze zomer zal er een HOV-busbaan worden aangelegd. Alsnog; dit project had al in 2010 klaar moeten zijn, hoorde ik in 2007. De route voert via de tunnel waar ik net onderdoorliep, de Hengelosestraat, Deurningerstraat, Kottendijk en via de Boddenkampsingel terug naar de Hengelosestraat, een rare meander. Bij de aanleg van die HOV-baan staat een filiaal van Aldi lelijk in de weg, zodat er een extra omweggetje nodig is. Dat kronkelige geheel moet dan uiteindelijk zoals gezegd uitkomen op de lange en kaarsrechte Hengelosestraat, die op de grens met Hengelo overgaat in de Enschedesestraat. Het sluit ook aan op die andere busbaan, met dat gras, waarover straks meer.



Het wordt min of meer droog, en ik loop af op Roombeek, dat even ten noorden van het station ligt. Voor iemand die het niet zou weten, is er niets bijzonders te zien. Maar de grenzen van de verwoesting zijn toch heel goed waarneembaar. Overal waar je in dit vooroorlogse woon- en industriewijkje nieuwerwetse gebouwen ziet staan, is in 2000 de boel ingestort. Hier zie ik nieuwe huizen, nog geen honderd meter ervandaan oude, en daartussenin een tussenvorm; zo te zien gerepareerde huizen met nieuwe raam- en deurpartijen die er tijdens de vuurwerkramp uitgeblazen zijn.

Je blijft het zien. De verwoestingszone heeft een straal van ongeveer 250 meter. Het epicentrum lag op de Tollensstraat, waar bunkers vol evenementenvuurwerk van de fa. S.E. Fireworks doodleuk in een dichtbevolkte woonwijk stonden. Vrijwel geen buurtbewoner wist wat erin was opgeslagen.

De explosie eiste 23 mensenlevens en 950 gewonden, en veroorzaakte vernietiging of zware beschadiging van 1500 woningen en 500 bedrijfspanden. 1250 buurtbewoners werden dakloos. De totale schade werd geraamd op een miljard gulden. Beelden van de explosie, voorafgegaan door het waanzinnigste vuurwerk uit de geschiedenis, gingen de hele wereld over.

Hoe die zich precies heeft voltrokken, is een dozijn jaar later nog onduidelijk. Wel duidelijk is, dat de schuldigen er genadig zijn afgekomen. De twee eigenaren kregen een jaar cel, maar houden tot de dag van heden vol dat hun niets te verwijten valt. Signalen dat er die fatale zaterdagmiddag mensen aan het werk waren in de bunkers, zijn onvoldoende onderzocht. Een (vermeende) brandstichter is vrijgesproken. De gemeente bleek laks te zijn geweest met de handhaving van vergunningen. Twee wethouders zijn opgestapt, maar de burgemeester bleef  aan zijn zetel geplakt.




Op de Tollensstraat staat nu een sober monument met de namen van de 23 dodelijke slachtoffers. In het gras zijn de stenen  contouren van een huis zichtbaar, dat symbool staat voor alle huizen die vernield zijn. Daarnaast liggen nog de originele fundamenten van de vuurwerkopslagplaats, die langzaam bemost en overwoekerd zullen raken.

De wijk is wederopgebouwd met nauwe betrokkenheid van de buurtbewoners. Er was veel plaats voor particulier opdrachtgeversschap, en geen plaats voor grote bouwbedrijven. Het resultaat mag er wezen: een veelzijdige, kleurige, leefbare wijk met laag- en hoogbouw. Er is een winkelcentrum met smoel, dat nog gezellig is ook; zo ongeveer het tegendeel van wat ik straks zal zien in Stokhorst. Een paar fabrieksgebouwen zijn blijven staan. Door het sombere weer doen de foto’s de wijk onvoldoende recht. 

De klap van de vuurwerkramp schudde Nederland wakker. Ik werkte in 2000 op het gemeentehuis van een plattelandsgemeente in het Groene Hart en kreeg de maandag daarop meteen het verzoek, alle dossiers over vuurwerkvergunningen tevoorschijn te halen uit het archief. Dat waren er heel weinig. De meeste bedrijven daar zijn piccalillyfabrieken, en piccalilly kent maar een beperkt risico van ontploffing. Ik heb me met een collega nog misplaatst vrolijk zitten te maken over een mogelijke piccalillyramp: het hele dorp onder een laag van 5 centimeter.

In 2008 werd een busbaan geopend door Roombeek, over de Lonnekerspoorlaan, waar ooit het spoortje naar Lonneker en Oldenzaal lag van de G.O.L.S. (Geldersch-Overijsselsche Lokaalspoorweg-Mij). De busbaan wordt bereden door lijn 2 naar de wijk Deppenbroek en de streeklijnen 60, 61 en 62 naar Oldenzaal, Denekamp en Overdinkel. De baan werd bekleed met kunstgras. Hoe iemand het in zijn kop krijgt!  Dat stond wel lekker groen, maar die strookjes gras werden natuurlijk binnen de kortste keren aan flarden gereden. Ze werden twee keer vervangen, met hetzelfde resultaat. De aannemer gaf daar de buschauffeurs de schuld van; die reden te wild of te verkeerd.

Na een hoop vervelend gesteggel over de pecunia, wordt deze vier jaar oude busbaan deze zomer alweer gerenoveerd. De restanten gras zijn er nu afgeschraapt, het kale beton is weer zichtbaar, en daar komen nu grasgroene epoxykorrels op die hopelijk langer meegaan.

‘Twents’ rijdt hier, of liever: de bussen van Connexxion rijden rond met die naam; het is geen busbedrijf, alleen maar een naam. In 2007 deed ik een paar busbanen in het zuiden van Enschede en een in Glanerburg. Ik had toen al het idee dat die banen niet overal echt nodig waren, omdat  het autoverkeer in Enschede’s buitenwijken en randgemeenten niet verschrikkelijk massaal was. Dat blijkt ook wel uit een artikeltje dat ik vond. De busbanen, graskleurig of grijs, werden vooral aangelegd omdat er subsidie voor beschikbaar was. Ze hebben ook niet geleid tot een enorme toeloop van autobezitters op de bus, wat wel de opzet was.


Via het luxe villa-gedeelte van Roombeek loop ik naar Het Rijksmuseum Twenthe (met h)  aan de Lasondersingel. Het enigszins statige museum is gewijd aan de beeldende kunst van de 14e tot en met de 21ste eeuw. Het is geworteld, zoals alles hier, in de textielindustrie: de textielbaronnen Van Heek lieten het in de jaren 20 bouwen en schonken het een aardig beginnetje van 140 schilderwerken uit hun privécollectie.

Het gebouw kreeg in de jaren 90 een moderne uitbreiding, maar raakte zwaar beschadigd bij de vuurwerkramp; het ligt op 350 meter hemelsbreed van de Tollensstraat. De collectie bleef gelukkig onbeschadigd, maar het museum moest een jaar dicht voor noodzakelijk herstelwerk.

Ik zoek vergeefs naar de tentoonstelling over de vuurwerkramp die ik ergens op het WWW aangekondigd heb zien staan. Een deel van het gebouw is dicht voor renovatie; daar zal die zich wel bevinden… Maar later lees ik dat de expositie tot 2006 gevestigd was in het Los Hoes Groot Bavel, ergens op het museumterrein; ik heb het niet gezien.

Een Los Hoes is een woonhuis-annex-boerderij van een type dat lang gangbaar was in deze streek: mens en dier onder één dak;  wonen in een stal, of beesten in je huiskamer, bijna. Het museum wil van het Los Hoes af. Hun site vermeldt er niets meer over, even weinig als over de beschadiging van het gebouw in 2000. Er is gesteggel over de herbestemming van het Hoes, waar ik me verder niet in wil verdiepen. Gesteggel overal over, dat is een beetje de rode draad van Enschede, denk ik.

Er is een kleine maar aardige expositie in het museum: ‘Ladies and Gentlemen’, met Britse portretten uit de 18e eeuw. Dat was een Gouden Eeuw daar; die hebben ze van ons afgekeken, inclusief de schilderkunst. Alles gebeurt altijd wat later, in de Joekee. De kleding werd  wat losser, natuurlijker in die tijd, maar ook overdadiger – en Constantijn Huygens tut-tutte al in 1622 zo vreselijk over de exorbitante, veel te dure kleding van de Londenaars.

Wat minder geslaagd vind ik het moderne schilderwerk van Koen Vermeule in vele opeenvolgende zalen. Hij geeft mensen het liefst weer in judo-houdingen of houdgrepen, ook op taferelen die helemaal geen judo uitbeelden. Het zegt me weinig. Mijn hekel aan de judosport dateert al uit de tijden van Geesink, 1964, toen in de jungle van school en speelplaats alle conflicten beslecht werden met de uitspraak: ‘Ik zit op judo, hoor’. Het had veel weg van het ‘autos epha’ (hij heeft het zelf gezegd) in de school van Pythagoras; wie judode, had op voorhand gelijk. Men zat op judo, en als het uitkwam, ook op verslagen opponenten.

Wel weer aardig is het kleinste filmzaaltje dat ik ooit in een museum zag. Het is een hardboardhouten hokje op poten, waarin maximaal twee mensen knus naast elkaar kunnen plaatsnemen, met de gordijnen toe. Het lijkt op een draagstoel, al wordt het niet verplaatst.

Onder de categorie ‘melig’ valt het doe-het-zelf-portret. Men kan ten overstaan van een webcam en een computerscherm zijn eigen hoofd positioneren in een van de portretten uit ‘Ladies and Gentlemen’, zodat het lijkt of men daarop zelf staat afgebeeld. Ik doe het met een portret van een Britse dauphin met een te ruim kleedgeld. Je klikt met de muis, en hebt dan tien seconden om in de goede stand te gaan staan. Daarna kun je het portret verzenden naar een mailadres naar keuze.

Ik voel me wat opgelaten als ik ermee bezig ben, en kijk zorgvuldig de museumgang af of er geen andere bezoekers naderen. Natuurlijk trek ik de gemelijke snuit van iemand die blasé is van macht, aandacht en geld.

Het moet een paar keer over; ik stond niet helemaal goed. Maar het resultaat is verbluffend. Heel anders zie ik er nu uit dan als ik ’s morgens bij het scheren in de spiegel kijk; niet alleen qua kleding, uiteraard, maar ook qua hele uitstraling en karakter. Zouden het dan toch de kleren zijn die de man maken, in casu de koning? Was een goede kleermaker dan toch doorslaggevender dan een nobele inborst, wijsheid en in tijden van oorlog: krijgshaftigheid?

Iets om over na te denken tijdens een wandeling van een klein half uur naar winkelcentrum Stokhorst. Ik loop door nu eens een heel gewone, wat oudere woonwijk. In een getormenteerde stad. Behalve brand in 1862 en de vuurwerkramp in 2000 kreeg Enschede in WOII ook nog enkele zware bombardementen te doorstaan.

De wijk gaat over in een boomrijk park. Aan de andere kant daarvan ligt het bekroonde winkelcentrum Stokhorst, midden in een wijk vol jaren-70-flatjes, een era dat toch al weinig stedelijk schoon heeft nagelaten.

Een schoonheidsprijs verdient dit winkelcentrum zeker niet. De zon komt erdoor. Des te erger, in dit geval; des te duisterder de spelonken.

Wat je op de foto’s niet ziet, maar je in werkelijkheid al snel tegemoet slaat: een zware, muffe, zurige, gronderige lucht. Bij nader onderzoek blijkt die veroorzaakt door het verantwoorde vloeibare frituurvet dat snackbar Liberty beweert te gebruiken, gecombineerd met kleiige bouwgrond die al te lang geleden bouwrijp is gemaakt. Winkelcentrum Stokhorst is verder een feest voor de ogen van anti-esthetici: blinde, gore, beschadigde muren, lege etalages met lege winkels erachter, hekwerken in allerlei soorten, magazijnen waar rotzooi buiten staat, wandelpaden waar je niet wilt wandelen.

Maar om deze hectare nou de lelijkste te noemen van alle bijna 4 miljoen hectaren die het land telt, dat vind ik toch wel wat overtrokken. Ik wed, als ik een halve middag rondloop in bijvoorbeeld Nieuwegein, dat ik dan minstens vijf plekken vind die minstens even lelijk zijn. En dat terwijl Nieuwegein lelijk bedoeld is, maar de afstotelijkheid van Stokhorst alleen maar veroorzaakt wordt doordat men in een renovatie is blijven hangen.

Hoe komt dit nu allemaal? Je raadt het al: gesteggel. De projectontwikkelaar ligt overhoop met de gemeente over de vergunningen – maar heeft door de crisis ook geen geld meer. En dan maar wijzen naar elkaar, natuurlijk.

Ondanks de recente publiciteit rond dit lelijke winkelcentrum, zie ik geen gidsen, zoals in het gedoemde Doel, geen andere ramptoeristen, maar wel mensen die hier toch nog gewoon komen winkelen, met hun boodschappentasje in de hand, bij de weinige winkels die nog intact zijn.


Ik ga staan bij de bushalte van lijn 6, die volgens de vertrekstaat nog een kwartier op zich zal laten wachten. Maar meteen doemt er een bus 7 op, die helemaal niet op de halte en de lijnennetkaart vermeld staat. Ik neem hem toch maar, daar hij me kan wegvoeren uit Stokhorst. Er zit niemand in, behalve de chauffeur en mij, en dat blijft ook zo gedurende de hele rit, waarbij de straten van Enschede met onwezenlijke snelheden doorkruist worden. Een spookbus, hoe normaal  hij er ook uitziet. Ik ben in een hele enge spookbus gestapt; net iets wat je in Enschede op klaarlichte dag kan overkomen! We kruisen het spoortje naar Gronau – Münster en belanden bij het station. Ik mag er, tegen mijn verwachtingen in, uit.

En ik kijk nog eens goed op de lijnennetkaart van Twents. Door Stokhorst en een aantal andere wijken loopt een zogeheten Servicelijn. Dat was misschien die mysterieuze lijn 7, hoewel er geen lijnnummer op de kaart vermeld staat. Op het busstation heerst ook een spookachtige rust, die je zou verwachten in een provincieplaatsje op zondagmiddag, en zeker niet in hartje avondspits in een grote stad.

In 2007 was ik nogal ingenomen met die Enschedese busbanen, maar ik hel nu toch over naar een andere mening. Busbanen aanleggen is niet de weg om het OV in Twente te stimuleren. Je kunt beter een hele boel autowegen opheffen, en parkeren in het centrum onbetaalbaar maken.

Nu neem ik lijn 9 naar Hengelo, ook niet overdreven druk, die meteen na vertrek in een file belandt. Die busbaan in aanleg over de Boddenkampsingel is misschien minder overbodig dan de rest van het HOV-net in Enschede. Langs Eethuis Obelix bereiken wij de lange Hengelosestraat.

Op deze brede uitvalsweg liggen hier en daar busstroken, ook hier weer naast een autoweg die een goede dorstroming kent. De stadslijnen 8 en 9 rijden hier; dubbelstadslijnen, feitelijk, Enschede-Hengelo. Lijn 8 rijdt door naar de busbaan in Hengelo Noord die ik in 2009 deed.

Op sommige stukken weg ligt weer zo’n merkwaardige in twee richtingen berijdbare baan, LIJN BUS en BUS LIJN, net als in Oosterhout en omgeving. Ik zie ook hier nergens een verkeerslicht, slagboom, of zoiets. Mijn bus neemt zo’n busstrook, in het midden van de weg, en een tegenliggende bus blijft netjes op zijn eigen weghelft. Er bestaan blijkbaar keiharde afspraken over het gebruik van deze tweerichtingsbanen, ter voorkoming van frontale botsingen.

Ik stap even uit voor een fotosessie, in de omgeving van de Universiteit Twente en het station / stadion Drienerloo - waar vorige zomer ook een ramp plaatsvond; het dak van het stadion stortte gedeeltelijk in.



Ergens las ik dat een busbaan (ik geloof deze) heel geavanceerde verlichting heeft. De lichten branden de hele avond en nacht op een zwak pitje. Alleen als er een bus of hulpvoertuig nadert, gaan de lichten op; nuttige energiebesparing. En een mooi effect voor wie het van afstand ziet: een bus badend in licht dat met hem meerijdt, als een aureool. Geduvel is er ook rond die banen: mogen vroedvrouwen er nou wel of niet op rijden?

Ik stap weer in. Snel bereik ik station Hengelo, en neem daar de trein. Nu zou ik via Google Alerts alle Enschedese toestanden kunnen blijven volgen in de kranten: het lot van het Los Hoes, of dat winkelcentrum Stokhorst nou nog gerenoveerd wordt, of die groene korrels op die busbaan het beter doen dan graszoden, hoe dat afloopt met die vroedvrouwen… Maar aan de andere kant denk ik: láát ook maar!

Frans Mensonides
29 juli 2012
Er geweest: een maand geleden alweer: woensdag 27 juni 2012






© Frans Mensonides, Leiden, 2012