Now
the trees are almost green
But will they still be seen
When time and tide have been?
‘Shapes
of Things’. De Jaarbeurs, 1966
Hij schijnt 26 jaar te bestaan,
volgens de site van exploitant Veolia: de
BrabantLiner lijn 400, Utrecht-Oosterhout, voorheen de Interliner, voorvoorheen: de
Sneltreinbus. Volgens mijn feilbare geheugen rijdt hij pas sinds 1989,
en bestaat hij dus pas 23 jaar. Maar kom op: we kijken niet op een
jaartje, en vieren op deze site gewoon een zilveren jubileum.
Aanleiding voor een reeksje van 1 à 2 afleveringen, schat ik, over de plaatsen aan weerszijden van de Brabantliner. Deze eerste keer gaan wij naar Raamsdonksveer en het aanpalende Geertruidenberg, een voormalig Hollands garnizoensstadje (dat wil zeggen: voormalig Hollands, en voormalig garnizoens-), ingeklemd door vestingwallen en de schoorstenen van maar liefst twee energiecentrales.
‘Nee, u moet alleen het linkeroor van mijn moeder indruppelen’, meldt
in de IC Leiden – Utrecht een man met een gedateerde telefoon aan de
grijzende slapen. ‘Ja, op het briefje stond beide oren, maar dat is een
vergissing’.
Je moet oppassen wat je zegt in openbaar-vervoermiddelen, want altijd kan De digitale reiziger in de buurt zijn om het te boekstaven en op Internet te zetten. Maar deze woorden werden uitgesproken door De digitale reiziger zelf, die nog steeds de zorg heeft voor een kwakkelende moeder, en vanmiddag bovendien een bezoek heeft afgesproken om 16:30 in Den Haag met zijn oude alcoholhoudende vriend Tjeerd. Die probeert het maar weer eens een poosje alleen thuis, na zichzelf ontslagen te hebben uit een afkickkliniek.
Het reizen gaat vandaag dus in gestolen (gesjchoepte, zie hieronder) uurtjes; ik hoop maar dat alles op tijd rijdt, en het nog droog wordt. Het is de eerste dag van juni, maar het weer zou niet misstaan op 1 november: koud en nat.
Op Utrecht CS is nog net even tijd voor een kop koffie met een versnapering. Als ik die vermaal op een ongemakkelijk ijzeren bankje in de stationshal, hoor ik omroepen dat de chiplezers platliggen, behalve die aan de Jaarbeurszijde. Gelukkig moet ik die kant op; de streekbussen naar het zuiden vertrekken tegenwoordig van de Jaarbeurs.
Ik check uit van mijn treinrit en neem de traverse over het
spooremplacement. Die kwam vroeger uit in een schimmig hoekje met wat
louche aandoende eet- en drinkgelegenheden. Maar dat stuk is gesloopt.
Er wordt nu iets hoogs en omvangrijks opgericht; bouwkranen reiken de
egaal-grijze hemel in om iets te bouwen wat we over een paar jaar
kunnen fotograferen, omdat het dan af is.
Op het pleintje voor de grote musical-hal staat een standbeeld van een Romeinse centurio. Ja, die liepen hier indertijd inderdaad echt rond. Het waren onze bezetters, maar de tijd heelt alle wonden. Een standbeeld van een Duitse soldaat zie ik binnen afzienbare eeuwen niet geplaatst worden langs Neêrlands dreven; een Franse zou al normaler zijn.
Bij de Jaarbeurs moet ik altijd
denken aan de Britse beatgroep van weleer, de Yardbirds. Die noteerde
ik altijd fonetisch in mijn top-40-schrift als De Jaarbeurs, al leek
het me onwaarschijnlijk dat een Britse beatgroep zo heette. Sombere pop
maakten ze, in een vrolijk decennium; ‘Still I’m Sad’; ik zat
stilletjes in een hoekje, dacht ik dat dat betekende. De leadzanger,
Keith Reif, werd in 1976 geëlektrocuteerd door zijn eigen gitaar.
Volgens een hardnekkige, doch onware legende zat hij die te bespelen in
bad, wat niet verstandig geweest zou zijn, als hij het echt gedaan had.
Daar staat de BrabantLiner van 10:21 op punt van vertrek. Ik stap aan boord.
Enige verwarring, een kwart eeuw geleden, onder de OV-consumenten: een
sneltreinbus, was dat nou een bus of een trein? Al snel werd duidelijk
dat het een bus was die werd ingezet op een traject waar eigenlijk een
trein had moeten rijden, maar waar door blunders van successieve
generaties planologen en politici, spooraanleg altijd was uitgebleven.
Die sneltreinbus reed met luxueuze touringcars over de snelweg, maar
kon niet verhelen dat hij twee keer zo lang deed over een rit als de
trein gedaan zou hebben als hij gereden zou hebben op dat traject.
Utrecht-Oosterhout was de pionier van dit concept. Medio de jaren 90 kwamen er veel meer van dit soort verbindingen, onder de naam: Interliner, en geëxploiteerd door het Verenigd Streekvervoer Nederland. Toen dat de concurrentiestrijd aan moest gaan met allochtone vervoersmaatschappijen als Arriva, kreeg de Interliner soms andere namen, zoals QLiner of soms gewoon Snelbus.
Veolia introduceerde de BrabantLiner. Je hebt er drie, waarvan de eerste twee een heel stuk gelijk opgaan over de A27: lijn 400, Utrecht - Oosterhout, 401 Utrecht - Breda en 101 Rotterdam - Bergen op Zoom (waar ik laatst was). Er is in wezen niets nieuws aan de BrabantLiner, behalve de naam; nog steeds die snelbus over de snelweg. Ik deed Utrecht-Oosterhout al in 2000, en in 2002 nog eens tot Sleeuwijk, halverwege.
Echt verschrikkelijk bijzonder zijn deze Volvo-bussen niet. Airconditioning is leuk als het nog eens zomer gaat worden; op deze dag met kersttemperaturen kun je wel zonder. Het door Veolia beloofde eigen leeslampje is aanwezig, het persoonlijke stopcontact voor je persoonlijke laptop is heel erg 1987; waar is de gratis WiFi? Ja, en digitale schermen met reisinfo heb je tegenwoordig zelfs in de stadsbus van de kleinste provinciestad; daar werf je echt geen extra klanten meer mee. Een klaptafeltje is dan nog een pré; verder is het comfort niets bijzonders.
De gratis muziek uit de radio van de chauffeur behoort volgens mij niet tot de extraatjes; niets staat erover op de bovengelinkte webpagina. Radio 2. Ik luister er niet meer naar sinds elk uur Caro Emerald gedraaid wordt, en de jaren 60 min of meer van de zender verbannen zijn. Ik heb er nog eens een mailtje over geschreven aan de zendercoördinator, Toer Turner of zo, maar die bleef natuurlijk onbeantwoord. Sedertdien luister ik naar mijn eigen collectie van ruim 5000 nummers, vooral uit de jaren 60 t/m 80, waarvan ik een gedeelte zelfs nog eerlijk gekocht heb. De rest heb ik gesjchoept (zie hieronder). Als je hem zet op Willekeurige Volgorde, heb je een eigen radiostation, met alleen je eigen persoonlijke voorkeuren, en zonder geouwehoer tussen de platen door.
Deze bus heeft op sommige plekken bij filevorming het recht, over de vluchtstrook te rijden, net als die snelwegbus in het Gooi. Maar 100 kilometer per uur en veiligheidsgordels, dat is er op deze lijn niet bij.
Het duurt al een aardige tijd voor we Utrecht uit zijn. Met de in aanbouw zijnde ongelijkvloerse kruisingen bij het 24 Oktoberplein zal de verkeerscongestie in Utrecht-West opgelost worden – of zich verplaatsen.
Met een man of vijf aan boord staan we bij de halte Vianen (linksboven
op de foto) een eeuwigheid voor een verkeerslicht. Daarna komt de vaart
er pas een beetje in. Vanaf hier komen we wel telkens
waarschuwingsborden tegen voor ‘Ritsen’; van zoiets als 24 rijbanen
gaan we stapsgewijze terug naar 4. Zelfs rond de koffietijd van 11:00
uur is het nog behoorlijk druk op de weg. Opvallend veel vrachtverkeer
komt de BrabantLiner tegemoet; hele konvooien.
Ik heb vaak de stelling verdedigd dat OV op rubberen wielen niet hoeft onder te doen voor dat op ijzeren-. Maar tussen Breda en Utrecht, langs de A27 die we nu berijden, had ik toch liever gezien waarover al sinds 1875 gesproken wordt: een spoorbaan. Hij is nu weer op de lange (spoor)baan geschoven voor na 2020. Maar je had ermee binnen 35 minuten van Breda in Utrecht kunnen komen, tegen de 75 die het nu duurt, rechtstreeks met de BrabantLiner, of per trein met overstap in ’s Hertogenbosch.
Utrecht – Oosterhout duurt ook 5 kwartier, maar dat is dan nog de moeite waard ten opzichte van Volans-bus plus trein (7 kwartier). Maar toch. Niets gezegd ten nadele van deze Brabo-liners, maar het moet toch geen pretje zijn om er als forens of student 2,5 uur per dag in te zitten hobbelen.
Sleeuwijk en Hank hebben busstationnetjes aan weerszijden van de snelweg, waar je kunt overstappen op bussen die verder het Land van Heusden en Altena inrijden. Ik weet niet of deze kleine dorpen wel een treinstation zullen krijgen als die spoorlijn langs de A27 ooit nog gerealiseerd wordt. Busstation Sleeuwijk West is verlaten, op een meisje na dat bij een jongen op schoot zit.
Voorbij Hank verschijnen de schoorstenen van de Amercentrale aan de horizon, ten teken dat we Raamsdonksveer / Geertruidenberg naderen. Je hebt hier een paar normale schoorstenen en één heel grote met een wijde gaapmond als van een hoogoven. Hier doen ze het nog met kolen. In 2003 is er in dat ding een arbeidsongeval gebeurd dat aan 5 mensen het leven heeft gekost.
Bij Raamsdonksveer verlaat de bus de snelweg en stopt drie keer in de uitgebreide gordel van nieuwe woonerfwijken rondom het dorpshart. Ik stap uit bij de laatste halte, Van Wijngaardenstraat, die tevens dienst doet als bescheiden busstation.
Dit soort snelbussen willen nog wel eens ingewikkelde, ondoorgrondelijke tariefbepalingen hebben met draconische straffen voor in de spits reizen en aantrekkelijke kortingen voor dalurenvervoer (zie dit chipstuk van mijn hand, hier vervolgd). Maar op de BrabantLiner ligt dat anders. Je kunt een duur papieren enkeltje kopen of reizen op je chipkaart volgens een normaal kilometertarief. Ik chip op de kop af 8 euro voor een uurtje bussen waarin ik 55 km heb afgelegd.
Het is nagenoeg droog, nu. In deze buitenwijk is het nogal stil,
overdag. Alleen klinkt het geluid van het boren van gaten in steen;
gegier, begeleid met puf, poef, puf, uit een pneumatisch
apparaat. Er is overal altijd wel iets wat herrie maakt.
Ik heb eens een collega gehad uit deze streek, en die zei ‘èèrep’ls’ tegen aardappelen en ‘sjchoepen’ als hij gappen, jatten bedoelde. Raamsdonksveer (met twee keer een s) is een onmiskenbaar Brabants dorp, niet het meest boeiende en mooiste van die provincie, met een paar bouwvallen die al lang gesloopt hadden moeten worden, met veel kroegen, veel bieruithangborden, veel eetgelegenheden, waarvan één met een enorme klok aan de pui, misschien om de gasten in te scherpen dat de tijd wel degelijk doorstroomt tijdens de gezelligheid die geen tijd kent.
Overal oranje hier, en straks ook in Geertruidenberg (en in heel de
natie). Op de dag dat ik hier loop, is de EK nog een week weg. Ik word
nu al een beetje beroerd van dat gezwam erover, al wekenlang, in
kranten, op de tv. Voor mij duurt een voetbalwedstrijd 90 minuten;
kijken, en snel vergeten, of je nou wint, verliest of gelijkspeelt. Het
is maar een spelletje…
De Keizerdijk, de spil van dit dorp, is een lange, licht gebogen winkelstraat. Hij is genoemd naar Napoleon die zijn straatweg Parijs – Amsterdam uitgerekend door dit toen nietige dorpje liet lopen. Daardoor kwam het tot enige bloei, maar de voornaamste middelen van bestaan bleven vissen, varen en polderen, als we de Wikipedia mogen geloven. Je hebt ook nog Raamsdonk zonder meer, een paar kilometer meer naar het oosten.
De Keizerdijk kwam vroeger uit bij het station van de ‘Halvezolenlijn’, of: officieel: de Langstraatspoorlijn. Deze spoorverbinding ’s Hertogenbosch-Lage Zwaluwe, die passagiers vervoerde tot 1950, kruiste ik al eerder, die keer in Waalwijk. De hoge spoordijk is nog intact, en wandelpad. Het houdt abrupt op op de plek waar de spoordijk plaats moest maken voor nieuwbouw.
Het Schoolpad leidt naar een oude school, overwoekerd met klimop, in plaats van De Klimop te heten, zoals vele scholen. Nee, dat klimophuis is weer zo’n spookachtige bouwval. De school staat even verderop monumentaal te wezen (rechtsonder op de foto). In het 19e-eeuwse pand doen ze nu aan kunst en cultuur.
Op het centrale Heereplein met de muziektent zie ik weer die rokende schoorstenen op de achtergrond. Het begint te regenen. Ik loop een HEMA binnen, maar het is er zo een zonder koffiecorner.
‘Weet je dat als je een tweede koopt,
je de derde er gratis bijkrijgt?’, vraagt een caissière aan een klant.
Verleiding alom, om meer te kopen dan je wilde.
‘Maar als je er nou maar 1 nodig hebt?’
De regen neemt af. Ik loop verder langs de toren van de 19e-eeuwse
Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartkerk, die als een grimmige stenen erectie
boven het dorp uittorent, in de richting van een tuibrug voor
voetgangers en fietsers over de Donge, die de grens vormt met
Geertruidenberg. Even ten noorden van hier ligt een brug voor auto’s,
op de plek waar ooit de treinen van de Halvezolenlijn reden.
Als ik de brug passeer, begint het echt hard te plenzen. ‘Weertje, hè?’, roept een vormeloos dikke, in plastic folie gehulde vrouw op een rolscooter me toe.
Op de voormalige vesting van Geertruidenberg staan flats als donkerbruine vermoedens de bezoeker welkom te heten. Zo’n vesting was er ook voor afschrikking, ‘deterrent’, met een term uit de Koude Oorlog. Die huizen doen dat nog steeds wel. Walgang, heet het hier, maar ik lees: Walging. Over de naam De Vesting voor een appartementencomplex hebben ze nachtenlang vergaderd.
Ik sta deze bui uit bij een kantoor met een bord op de deur: VOOR HET OPENEN VAN DE DEUR GEBRUIK DEUR OPENER. Behalve nogal wiedes is dit ook een voorbeeld van verkeerd spatiegebruik. Er is op Internet een site SOS: Signalering Onjuist Spatiegebruik. Ze verzamelen daar hilarische voorbeelden van. ‘Deur opener’ hebben ze al. De regels voor wel of geen spatie zijn ook niet altijd eenvoudig. In ‘intact’ ben ik daarnet niet ingestonken; ‘in tact’, lees je vaak.
Ik loop verder, zodra ze me in dat kantoor beginnen aan te kijken: waarom gebruikt die man niet de deur opener als hij naar binnen wil? Het is bijna droog, al druipt het nog wat na. Het is alweer voorbij.
Alles is uiteindelijk tijdelijk: zon, regen, het uitblijven van regen, het natblijven na regen. Regen houdt altijd weer op, zelfs na een zondvloed, en wat nat was, wordt altijd weer droog (behalve voorlopig het Wiel van Bassa in Schoonrewoerd).
Aldus luidt het evangelie van Frans: Alles in het heelal is
tijdelijk en niets is eeuwig. En daar nog bovenop is het heelal zelf
ook
tijdelijk, want het kent ontstaan, ontwikkeling, bloei en vast dus ook
ondergang. En niets is tijdelijker dan de mens: eens zullen we
uitgeëvolueerd
zijn en uitgestorven. Wie zal zich daarna nog druk maken over
tijdelijkheid en
eeuwigheid? Daarmee is ook de eeuwigheid tijdelijk, als het ware. Ja,
zelfs de
tijd zelf is tijdelijk. Die zal ooit stollen en stoppen; het heeft iets
te
maken met entropie en de hoofdwetten der thermodynamica, maar dat gaat
me boven
mijn petje. Robbert Dijkgraaf kan dat beter uitleggen dan ik, alfa. En
uiteindelijk zijn ook de eeuwige goden tijdelijk. Hoeveel onsterfelijk
geachte
goden zijn er nu al niet dood? Wie gelooft er heden ten dage nog in:
Thor,
Wodan, Donar, Frija, Toutatis, Sol, Osiris, Enlil, Juno, Zeus,
Nehalennia, Poseidon?
Verweerde beelden in het oudheidkundig museum, meer is er niet van ze
over. En
onze eigen God behoort nu al tot de folklore en straks tot de
cultuurhistorie.
Zulke dingen denk ik vaak bij mezelf, maar ook wel bij derden en, zoals vandaag, onderweg.
Ik loop Geertruidenberg verder in, gelegen aan de Maas, die hier de
Amer heet. Het wemelt hier van de monumenten, en bijna allemaal hebben
ze een militaire functie gehad: kazernes, wachtposten, wachthuisjes,
bakkerijen van kuch: soldatenbrood.
Enkele oude woonhuizen hebben hun eeuwenlange bewoningsgeschiedenis op een kaart achter de ramen; in sierlijke ouderwetse letters. Rond de langgerekte markt verdringen zich de meeste fotografeerbare monumenten. Steeds zie je die gapende schoorsteen van de Amercentrale op de achtergrond. Ik zeg er niets van; zo’n ding moet érgens staan. En het ding hééft iets, op een foto. Zouden NIMBY’s niet geprotesteerd hebben tegen horizonvervuiling? Nee, hij werd gebouwd in 1952, en was toen Vooruitgang.
Hoe Brabants Geertruidenberg ook aandoet; het is in feite een Hollandse stad, een voorpost van Holland in het zuiden, met een strategische betekenis in de tijd dat graafschappen nog naties waren. Pas in 1813 werd de stad bij Noord-Brabant getrokken. Met Dordrecht voert men al eeuwen een keiharde prestigestrijd, wie nu echt de oudste stad van Holland is. Er heerst verbittering over Geertruidenbergs miskenning; het valt af te lezen aan de strakke gezichten van de voorbijgangers.
Huygens roert Geertruidenberg, dat in zijn tijd nog tot Holland hoorde, niet aan in zijn Stede-stemmen. Waarom niet? Dat dient te worden nageslagen, als ik ooit nog eens verder kom met dat tienjarenplan dat die site is.
‘Tien geboden op Elfhuizen’, staat ergens summier in mijn aantekeningen. Er was een straat Elfhuizen met een kerk met tien geboden, waaronder natuurlijk: ‘Gij zult niet sjchoepen’.
Ik zie een autootje van Fijnevent.nl en een schuur met daarop ‘Puur in de Schuur’; de laatste vanaf de hoge vestingwal die aan de noordkant van Geertruidenberg nog aardig in tact is.
Nu ga ik maar eens lunchen, en wel bij ’t Bergsch Backhuys. Het was eens een Affuitloods, een opslagplaats voor militair materieel. Het meet 6 bij 60 meter.
Hier zit ik dan in een lunchcafé als een tunnel, die stemmig donker bedoeld is, maar eerder duister op me overkomt, en dat uitzicht biedt op een nu door een overvloedige zon bestraald marktplein. Het stemmetje ‘Wat doe ik hier?’, gehoord door vele reizigers, heinde en verre, weigert vandaag te zwijgen.
Dames in de overgang zitten aan
tafeltjes rond me heen en praten:
‘Dat gaan we gewoon zeggen, dat zeggen we, echt waar’.
‘Oh, ja…. Oh!’
‘Als ik eerst aan deze kant sta, en dan, en dan, is dat de gewone post,
of is het...’
‘Ik weet niet wat eruit komt, maar het komt door het oefenen.’
‘Die moeder had oh van hartstikke leuk, weet je wel!’
‘Van wat je er allemaal wel niet van kunt krijgen.’
‘Ze zitten op vakantie, ze zitten maar in Ierland, Ierland (met
minachting)…’
Ik versta er maar flarden van, moest misschien ook die oordruppels eens gebruiken. Ja, en hun twijfel aan Ierland als vakantiebestemming kan ik wel plaatsen. Ik ben er nooit geweest, maar zie er een leeggelopen land bij, al lang verlaten door iedereen die kon lopen, waar de achterblijvende leeglopers dag aan dag Guiness zitten te drinken en liedjes van The Dubliners zitten te lallen.
De dames krijgen borden waarop de lunch bourgondisch hoog ligt opgetast, onder andere bestaande uit in vet gefrituurde èèrep’ls. Ik houd het bij een pannenkoek.
‘Wilde u nog iets hebben?’, vraagt de
serveerster, als ik die vermalen heb.
‘Ja, de rekening!’, antwoord ik; weer een verleiding weerstaan!
Ik loop nog wat rond in beter weer en
zie achter de hoge wal ook de Dongecentrale nog opdoemen, die er eerder
was dan de Amer-. Een mals plekje voor elektriciteitscentrales, hier,
blijkbaar. Behalve schoorstenen brengen ze een woud van
hoogspanningsmasten en –kabels met zich mee.
Het station van Geertruidenberg lag aan de Stationsweg, ongeveer waar nu die sombere vestingsappartementen staan. Het lag maar 1000 meter van dat van Raamsdonksveer. Om snel in Den Haag te komen, had ik die Halvezolenlijn best kunnen gebruiken. Jammer dat die niet in stand is gebleven met bijvoorbeeld een dieseltje per halfuur.
Nu moet ik met bus 123 om via Breda.
Die lijn begint bij het busstation in Raamsdonksveer waar ik vanmorgen
uit de BrabantLiner stapte, doorkruist Geertruidenberg, en rijdt naar
Breda via Made, Wagenberg en Terheijden. Rijdt er dan geen bus naar
Lage Zwaluwe, het dichtstbijzijnde NS-station? Jazeker, maar dan moet
ik bij een rotonde in een weiland bij Wagenberg overstappen op lijn
122, en daarop een klein halfuur staan wachten. Dat ga ik maar niet
doen.
Ik
heb twee bejaarde vrienden als medepassagiers. We rijden langs talloze
vierkante kilometers kassen, die niet zijn voorbehouden aan het
Westland. De bus laat Drimmelen links liggen. Het OV van dit
dorp bestaat uit een halte met fietsenstalling onder de
wegwijzer ‘Drimmelen 2’. Daarop zetten we koers naar Made,
Made in Brabant. Een hoop dingen zijn made in Hongkong, maar dit is nu
eens Made in Brabant, een uitgestrekt dorp.
Nu volgt tot Wagenberg het kloterigste stuk weg van heel de provincie: betonplaten met enorme kloven ertussen, bonk, bonk, bonk, KABONK, etc.
Nu ik het had over Constantijn Huygens; was zijn pipa niet geboren in Terheijden? Ja, dat was hij, in 1551, de onverschrokken rechterhand van Willem van Oranje, en privé nog een joviale, sympathieke Brabo ook, zoals hij naar voren komt uit wat ik over hem heb gelezen.
BUS LIJN LIJN BUS, zie ik in een flits op een busbaan van afwijkende kleur in het midden van de weg. Ook hier zou SOS zich dik over kunnen maken: ‘lijn bus’, ‘bus lijn’. Maar mij intrigeert vooral die derde baan in het midden van de weg. Evenmin als in Teteringen in dat stuk over de Volans snap ik, hoe ze regelen dat er geen twee bussen frontaal op elkaar klappen.
De bus loopt toch nog vol bij een school aan de rand van Breda, bij een vuurtoren van Shurgard, als immer een baken aan de rand van de stad, als een soort van moderne stadspoort. Bij café Oranjestad zullen ze ook wel naar de EK kijken.
‘Dat kun je toch niet zéggen: “Moet
je een doekje?”’ (Nuffig jong dametje).
‘Ja, wat moet ik dan zeggen? “Veeg ‘m maar af aan het dekbed?”’
Mogelijkerwijze het spannendste gespreksflard van vandaag.
In Breda koop ik bij een kiosk een
pindareep voor onderweg naar Den Haag.
‘Het is vandaag: drie voor de prijs van twee!’
‘Doe me er dan maar drie; ik zal nog wel eens vaker honger krijgen,
onderweg!’
Verbijsterend zoiets! Er toch nog ingestonken, ondanks al mijn waakzaamheid voor dieetvijandige verleidingen! Ik zit in de trein met een katterig gevoel - en met drie pindarepen, natuurlijk.
Frans Mensonides
15 juni 2012
Er geweest: vrijdag 1 juni 2012.
© Frans Mensonides, Leiden, 2012