7. OPNIEUW MAUVE, OFWEL: HET BELUISTEREN VAN EEN TENTOONSTELLING (19/11/2009)
6. HOE STATISTIEKEN TE VERZIEKEN (16/11/2009)
5. ANTON MAUVE of: WAT IS NOU EIGENLIJK REALISME? (10/11/2009)
4. AL WEER 53; VERJAARSPARTIJTJE IN SEA LIFE CENTER (06/11/2009)
3. NS-TRY OUT FESTIVAL OP LEIDEN CENTRAAL (01/11/09)
2: HUIS OP AVONDWANDELING (28/10/09)
1: EEN NIEUWE LAY-OUT EN EEN NIEUWE RUBRIEK (28/10/09)
DECEMBER 2009 >>>
Het brugrestaurant over de A4 bij Nieuw-Vennep ligt temidden van een wereld waar bussen niet thuishoren, evenmin als de daaruit uitgestapte voetgangers. Toch maakt Interliner 370 (Alphen a/d Rijn – Schiphol – Amsterdam Marnixstraat) zich bij de nadering van het restaurant los van de stroom auto’s. Enkele tellen later halteert de bus naast de ingang. Ik stap uit; zo’n snelwegkasteel, dat moet je ook als niet-automobilist een keer gezien hebben.
Ik beland in een autozee: een immense parkeerplaats voor het motel van Van der Valk. We zitten hier een paar kilometer van de nationale luchthaven. Opstijgende vliegtuigen scheren over me heen; ze houden de A4 aan, alsof ze een onzichtbare, hoogverheven, elfde rijstrook volgen.
Het brugrestaurant bestaat, als alle goede dingen, uit drieën: een gedeelte aan deze zijde van de weg, een aan de overzijde en een verbindende brug die de tien rijbanen overspant. Er zitten een stuk of acht afzonderlijke eetgelegenheden in het gebouw; voor elke doelgroep een. Er kan vet gesnackt worden, liefhebbers van een ‘BBQ’ komen aan hun trekken en vrachtwagenchauffeurs kunnen bij Resto Truck hun zuur bijeengereden loon in fruitautomaten werpen. Aan tafel zitten zij op een soort zadels, als waren zij de ware cowboys van het asfalt.
Bij zulke overvloedige keuze maak ik eerst een verkennend rondje; naar boven en weer naar beneden. ‘Uitgang richting Den Haag’ staat boven de westelijke trap, voor een ieder die hier alle gevoel voor aardrijkskunde is kwijtgeraakt. Beneden op de stoep wordt gerookt en getelefoneerd door internationale zakenmannen met rolkoffers. Zij dragen stijve pakken die je hier trouwens kunt kopen bij Suit Supply.
Effectiviteit alom in dit wereldje; de WC gaat er prat op, de ‘Enige handendroger die écht werkt’ in huis te hebben. Steek je je handen in dat ding, een soort windtunnel, dan worden ze bijna aan flarden geblazen door een orkaan van 12 op de schaal van Beaufort, en dat onder angstwekkend gesis en geloei. Ze zijn dan inderdaad ook in tien tellen helemaal droog, maar vertel me: wat mankeerde er eigenlijk aan papieren handdoekjes?
Ik kies voor La Place, om geen enkele andere reden dan dat je daar pal boven het wegdek zit. Achter me vindt een functioneringsgesprek plaats tussen een jonge filiaalhoudster en de districtschef van een of andere keten in iets.
Dit is een ideale plek voor zulke zakelijke contacten. Maar ook voor lanterfanten die op een kopje koffie uren lang zitten te staren naar de autostroom die onder hen door schiet. De statisticus in mij wil ze tellen - de auto’s, niet de lanterfanten. Ik tel (donderdag 19 november 2009, even na 16:00 uur) in één minuut 129 motorvoertuigen die richting Den Haag willen en in een andere minuut 87 naar Schiphol / Amsterdam.
Samen ruim 200, dat is pakweg 13.000 per uur ofwel ruim 300.000 per etmaal. Dat is een conclusie die Darrell Huff de wenkbrauwen zou doen fronsen. ’s Nachts om 4:00 uur rijden er vast minder dan nu. Ik maak het met een natte vinger af op 200.000; een alleszins respectabel aantal.
‘Ik zag die middag om kwart over drie diverse mensen rondlopen op de vloer, maar niemand die de toko zat te coördineren. Dat maakt geen geweldige indruk!’ Achter me wordt een onvoldoende uitgedeeld.
De avond valt. De tien rijstroken lossen op tot twee hoofdstromen: een met witte lichtjes naar mij toe en een met rode van mij af. Ik zou hier wel de hele avond willen kunnen blijven zitten!
FHM
26-11-2009
Er geweest: 19-11-2009
Mauve smaakte naar meer, na die halve dubbeltentoonstelling in Teylers. Ik dus naar Laren, voor de andere helft, in het Singermuseum. Mauve vestigde zich enkele jaren voor zijn te vroege dood in dit toen zeer pastorale dorp. Hij maakte het wereldberoemd als kunstenaarsoord en schildersparadijs.
Ik had me voorgenomen, te gaan genieten van de schilderijen, en verder niets. Maar daarvoor moet je hier in je eentje lopen. Het is druk. En ik ben nogal snel afgeleid, zodat ook op exposities mijn aandacht soms verwijlt bij alles behalve het geëxposeerde. Ik luister meer dan dat ik kijk.
Het begint deze keer al in de garderobe, bij de lockers. ‘Krijg ik die euro straks nog terug, of ben ik hem kwijt?’, hoor ik grommen. De verplukte, morsige man die dit aan niemand in het bijzonder gevraagd heeft, lijkt meer op een schurftige hond dan op een bezoeker van een deftig museum. Overal elders dan in Laren zou je hem voor een naar binnen geslipte schooier houden, maar vermoedelijk is hij zo verschrikkelijk rijk dat het ’m aan zijn derrière zal oxideren hoe anderen over hem denken.
Ik betreed de eerste zaal. ‘Geef maar een kik als je verder wilt’, zegt een broze, oude man tegen zijn dito echtgenote die in een rolstoel zit.
-‘Dit is mijn smaak niet’, grauwt de geduwde met bitse stem. De man rolt schielijk door.
-‘Vroeger, met Freek, toen ik nog met Freek was… die bekeek letterlijk IEDER schilderij.’
‘Dat vind ik nou niks, een schilderij op tegeltjes’ (iemand anders , in de volgende zaal).
Twee dames dan, vriendinnen die al hebben wat ik in 2022 (was: 2021) hoop te krijgen.
-‘Hier, hier, hier, zit het’ (maakt wrijvende gebaren over schouders).
-‘Ik was gisteren met vier vrouwen op stap, en die hadden het allemaal gehad, of hadden het nog, of begonnen het te krijgen’.
Nu komt er ook visuele afleiding. In de volgende zaal zie ik een man op leeftijd, met een kaal voorhoofd, gecompenseerd door een ondoordringbare grijs uitwaaierende bush-bush in de nek. Hij kijkt enigszins verwaten in de rondte en draagt zo’n alwetend halvemaans brilletje. En ik ken hem. Niet persoonlijk, maar ik heb hem vaker gezien. Maar waar, in vredesnaam? Op TV of zo, waar hij dingen die hij weet, uiteenzet aan den volke. Wie o wie?
‘Dit bosje is hetzelfde als op dat andere schilderij!’, zegt een man misprijzend. Ja, zo’n dorpje heeft maar een beperkt aantal bosjes; dat laat zich raden.
‘Is hier ook een restaurant? Ik wil nu wel een keer naar het restaurant’. Een verschrompelde vrouw die dementerend in een rolstoel zit en geduwd wordt door iemand die zich blijkens het speldje op haar revers ‘Activiteitenbegeleidster’ mag noemen.
Er lopen er meer rond, vanmiddag. ‘De belichting is hier echt heel beroerd’, zegt een andere hoogbejaarde rolstoeler tegen de hare. ‘De kleuren komen zo helemaal niet tot hun recht. Het staat of valt met de kleuren.’
‘Ha, ha, wat leuk; zó mooi, hè, een lammetje dat melk drinkt uit een kom, dat is vast een lammetje dat niet bij de moeder mag drinken’.
Midden in de zaal staat nu de man van de televisie. Hij kijkt naar het plafond en heeft de mond wagenwijd opengesperd. Wat is er aan de hand? Is hij onwel geworden, en stort hij binnen enkele tellen bewusteloos of dood tegen de vlakte? Nee, hij staat te gorgelen met een mondwatertje.
Daaraan kun je zien dat dit een realistisch stukje is. Zoiets verzin je echt niet; ík in ieder geval niet.
FHM
19-11-2009
Er geweest: dinsdag de 10e.
Oh ja: ‘Mauve’ spreek je uit zoals je het schrijft. Hij had Duitse voorvaderen. De aansteller die op z’n Frans ‘Móóf’ zegt, is echt de allergrootste snob die hier rondloopt.
Zelfportret Anton Mauve, ca. 1885. Afkomstig van Wikimedia Commmons.Toen ik een jaar of veertien was, kocht ik een boek waar ik mijn hele latere leven plezier van zou hebben. Dat gebeurde, al doet dat er niet toe, op de indertijd wijd en zijd befaamde najaarsbeurs Leidato, in de Groenoordhallen die thans rijp zijn voor de sloop. Het derdehands boek kostte maar twee kwartjes, en het was een vertaling van Darrell Huff’s How to Lie With Statistics (1954). De vertaling had een wat bravere en saaiere titel meegekregen: Gebruik en misbruik van de statistiek.
Het werkje, geestig geschreven en geïllustreerd met geinige cartoontjes, liet een onafzienbare reeks zien van voetangels op het gebied van waarschijnlijkheidsrekening en statistiek: grafieken die een stijging van 1% opbliezen tot een verdrievoudiging; suggestieve vragenstelling bij enquêtes; onzinnige conclusies, getrokken uit cijfermateriaal; ‘onfeilbare’ systemen om te winnen met roulette.
Als ik nog eens een lijstje ga maken van de boeken die mijn kijk op de wereld het meest beïnvloed hebben, zal dit pocketje zeker prijken in de top-3. Na lezing verloor ik prompt mijn onschuld. Sedertdien denk ik overal valkuilen te zien in cijfers. Een vergissing is dat zelden.
Zo mocht ik laatst een enquête invullen over mijn arbeidsbeleving. Ik ga niet uitweiden over de achtergronden van e.e.a (dit moet tenslotte op één A-viertje passen, om de naam van deze rubriek waar te maken). Het gaat nu alleen even om de formulering van de vragen.
De meeste waren van dit type (ik verzin er maar een paar):
* Mijn computer is snel genoeg om mijn tempo bij te houden
* De personeelsvereniging is voldoende actief
* De koffie smaakt hier uitstekend.
Kortom: vragen waarop je ‘ja’ moet antwoorden als je behoort tot de zielstevreden mensen die je zelden spreekt bij de koffieautomaat. Of liever: ‘5’, want het was een schaal van 1 (absoluut niet mee eens) tot 5 (volkomen mee eens).
Merkwaardig genoeg fietsten daar echter enkele andersoortige vragen tussendoor, een kleine minderheid:
* De ramen mochten wel eens vaker gelapt worden
* De sfeer is hier niet best.
Let op! Op deze vragen moet je dus ineens ‘1’ (niet mee eens), antwoorden, als je content bent en ‘5’ als je dat niet bent. Dat sticht verwarring; de tevreden collega moet dan plotseling met zijn potlood van rechts naar links op het formulier. Dat wordt des te erger, als er in zulke averechtse vragen ook nog ontkennende vormen voorkomen (‘niet’, ‘geen’, on-), waar je gemakkelijk overheen leest.
Ik heb mijn antwoorden nog maar eens goed nagelezen, voordat ik het lijstje inleverde. Vergeefs, want de scores op die andersom-vragen werden soms gewoon met de normale vragen samengeteld tot één gemiddelde, dat op sommige aspecten dus heel erg verrassend uitpakte. En dan schijn je vrijwel niemand duidelijk te kunnen maken, dat er iets fout is gegaan. Maar die mensen hebben Huff misschien niet gelezen...
- - - - - -
Darrell Huff (1913-2001) was geen professor in de mathematica, zoals ik altijd gedacht heb. Hij was succesvol schrijver van boeken in het how to-genre, met toevallig een knobbel voor wiskunde. Zijn How to Lie With Statistics is nog steeds verplichte literatuur op gerenommeerde Amerikaanse universiteiten. Het is het bestverkochte boek over statistiek van de afgelopen halve eeuw. Als die laatste statistiek tenminste wél klopt.
FHM
16-11-2009
Er is genoeg te zien, de komende winter, om deze nieuwe rubriek mee te vullen. Het rijtje tentoonstellingen waar ik als kunstluis beslist nog heen moet, beslaat al anderhalf blaadje in mijn notitieboekje. Laten we maar gauw op pad gaan!
We beginnen in het eerbiedwaardige, 18e eeuwse Teylers Museum in Haarlem, waar de helft te zien is van een dubbeltentoonstelling over Anton Mauve (1838-1888), realist uit de Haagse School. De andere helft is in het Singer in Laren; daar zie ik mezelf ook nog belanden in de loop van deze weken.
De schilderijen van Mauve zijn zo realistisch, dat het soms bijna surrealistisch wordt. Bij het bekijken van zijn Praatje op de landweg krijg ik het aangenaam-griezelige gevoel dat ik zó in het schilderij kan stappen om mijn onmisbare bijdrage te leveren aan het gaande zijnde gesprek. Staande voor zijn schaatstaferelen voel ik de kou op mijn gezicht, net zoals ik de hitte af voel slaan van zijn zomerlandschappen. Je hóórt zijn koeien bijna loeien.
Het lijkt wel of Mauve fotografeerde met zijn penseel. Zijn landschappen zien er net zo uit als hij ze zag. En zo waren ze ook bedoeld; l’art pour l‘art. Dat ze nu idyllisch overkomen, komt doordat we 150 jaar terugkijken in de tijd en dit soort mooie plekjes tegenwoordig zeldzamer zijn dan toen. Meerdere malen betrap ik me erop dat ik op die schilderijen speur naar flatgebouwen in de verte en condensstrepen aan de hemel.
Intussen valt op Mauve’s realisme nogal wat af te dingen. Dat gebeurt dan door de toelichtende bordjes bij de schilderijen en de kunsthistorische artikelen in het lijvige tentoonstellingsboek dat hier te pronk ligt en te koop is in de museumshop.
Het schilderij van een bejaard echtpaar op een besneeuwd pad heet bijvoorbeeld ineens, bijna beschuldigend: ‘anekdotisch’. Een van de weinige anekdotische werken van Mauve, die verder altijd zo realistisch was!
Maar hoezo nou, anekdotisch? Ja, je kunt er een verhaal bij bedenken. Maar kun je dat bij die schapen en die schaatsers en dat praatje ook niet?
Je kunt Mauve’s schilderijen niet ‘lezen’, zoals die van de meesters uit de Gouden Eeuw. Die stonden stijf van de symboliek en het moralisme, al leken ze op het eerste gezicht gewoon maar alledaagse tafereeltjes.
Maar voor Vincent van Gogh (niet de minste!), die een tijdje leerling was van Mauve, hadden ze toch een symbolische waarde. Zo schilderde Mauve in Scheveningen enkele strandtaferelen met afgepeigerde paarden die een zware bomschuit het strand op moesten trekken. Volgens Van Gogh stonden die paarden daar met zichtbare resignatie: de lijdzaamheid tegenover het noodlot, waarvan het leven van Mauve, zoon van een doopsgezinde dominee, doordesemd was.
Mauve had trouwens binnen de kortste keren ruzie gekregen met van Gogh over diens immorele levenswandel. Hij hield het met een hoer, en betaalde haar doodgemoedereerd van de toelage die zijn broer Theo hem verstrekt had.
Maar als je al die achtergronden niet kent, zie je hierboven gewoon een schilderij van een paar paarden en een schuit op het strand. Is dat niet voldoende? Misschien moest ik straks in Laren de toelichtende teksten ongelezen laten. En gewoon maar kijken, mooi of lelijk vinden, en verder niets.
FHM
10-11-09
Bomschuit met sleeppaarden op het strand van Scheveningen (1876) overgenomen van Dordrechts Museum aan de Haven
Praatje op de landweg (ca. 1860) overgenomen van Het geheugen van Nederland
Ik ben geboren bij regenvlagen, en op mijn vorige 52 verjaardagen heeft het in mijn herinnering, op twee gevallen na, altijd geregend. Die uitzonderingen waren 1980, toen er geschaatst werd op de sloten, en 1993, toen ik het bij een voorjaarstemperatuurtje van bijna 20 graden mocht vieren op een terrasje. Dat de blaadjes vallen is ook niet onverwacht – al valt het verschijnsel NS en ProRail jaarlijks rauw op het dak. In de week waarin mijn verjaardag valt, valt in dit land doorgaans het grootste aantal tonnen boomblad naar beneden.
Mijn 53ste verjaardag (tevens de 13e van mijn Internetmagazine plus voorlopers) vierde ik in kleine familiekring in Scheveningen. De regen was normaal, verwacht en ingecalculeerd. Maar deze verjaardag had nog de primeur in petto van een hevige onweersbui, die je normaal als cadeau zou verwachten als je in juni geboren zou zijn. Ons restte niets veel anders dan het Sea Life Center binnen te vluchten.
Een goede zet op een dag die toch alleen maar somber weer en dito gedachten met zich meebrengt. Een bezoek aan dit fraaie zeeaquarium werkt als een meditatie. Een stemmig-donkere ruimte, die je het donker buiten doet vergeten. Gekabbel van golfjes. Dommelende New age muziek uit synthesizers, waar je thuis hoorndol van zou worden als het uit je CD-speler kwam, maar die hier heel effectief bijdraagt aan je stemming.
Al die soorten zout- en zoetwaterwezens. Die zwemmende pannenkoeken van roggen, die je van onderen, boven en opzij kunt bekijken. Piranha’s uit de Amazone, met hun felle bijtbekkies; niets in het water steken, s.v.p.! Een reuzeninktvis met tentakels vol zuignappen en een goeiige lobbeskop, waarop je je niet moet verkijken: hij pleegt zijn prooien te verlammen en daarna leeg te zuigen. De zeeschildpad die in het water niets heeft van de sloomheid die zijn neefjes en nichtjes op het land kenmerkt. Sierlijk vliegt, zweeft, klapwiekt hij over ons hoofd heen; we zitten in een tunnel, onder het water.
Evenals buiten duurt rust hier niet lang. Een hels, door merg en been schrapend gekrijs zwelt aan. Het lijkt wel of er een hele schoolklas tegelijk levend gevild wordt. Bij nadere beschouwing zijn het maar zes, zeven kinderen. Het is een verjaarspartijtje. Een educatief verjaarspartijtje. Ze zijn daartoe geschminkt als piraat. Waarom hebben ze dat aan mij – ook jarig – niet gevraagd?
Hun voorganger, een medewerker van Sea Life, is ook als zodanig uitgedost. Ze spelen een spel. ‘Ik zie een gele vis, met zwarte strepen en een rode staart’, buldert hij boven het lawijt uit. ‘Wie ziet hem het eerst?’
Ik sta net toevallig voor zo’n exemplaar, en maak me zo breed mogelijk om hem aan het oog te onttrekken. Maar een van deze landmonsters heeft hem toch in de smiezen.
‘IK ZIE HEM, IK ZIE HEM!’
‘IK ZIE HEM OOK!’ (nog harder).
‘MAAR IK ZAG HEM HET EERST!’ (allerhardst).
Wij vluchten naar een andere bak, met bollige, wollen wezens erin, die hun ogen onderaan hebben en hun anus bovenop. En we kijken maar weg van de bewogen rampverhalen waarmee het hier volhangt: dat dit alles over 50 jaar alleen nog maar in aquaria zichtbaar is, voor een mensheid die tegen die tijd ook sterk gedecimeerd zal zijn. Eens komt er een tijd dat je leeftijd je ontslaat van dit soort zorgen, en dat tijdperk acht ik vandaag aangebroken.
FHM
06-11-2009
Er geweest: 04-11-2009 of: ‘Nog lang niet’, zou ik ook kunnen zeggen.
Foto’s geplukt van Sea Life Scheveningen
Vifit en Chocomel op een wel erg commercieel festival
Raar feestje, eind deze week op Leiden Centraal. Het onsamenhangende gebeuren heet ‘NS Try Out Festival’ en valt de argeloze treinreiziger lastig met kabaal waarvoor mijn moeder tenminste haar hoortoestel nog kan afzetten. Verder reiken enthousiaste jongeren hier zaken uit waarvan ze hopen dat je ze gaat kopen, en is er nog allerlei vaags meer.
Toen ik woensdagmorgen naar mijn werk ging, zag ik mensen in het openbaar zitten ontbijten. Ontbijten, daar staat mijn hoofd op dat uur helemaal niet naar; de aanblik al niet. En professoren van de op één na de beste universiteit van het land houden deze dagen lezingen in een geïmproviseerd collegezaaltje. Daar kun je niet zo maar bij aanschuiven, je moet je ervoor opgeven. Als het nou nog een Utrechtse prof was…
Waarom het festival gehouden wordt, weet ik niet. Ik vermoed: om het feit te vieren dat de stationsomgeving in Leiden al op de schop ligt sedert de tijd dat Nicolaas Beets in deze stad rondliep, die zo reikhalzend uitkeek naar de komst van de trein.
Dit doet me eraan denken, dat ik in de lente van 2008 eens een soort inspraakbijeenkomst heb bijgewoond over de 27ste facelift van dit station die nu bijna voltooid is. Die was georganiseerd door Proefstation Leiden en werd gehouden bij de Kamer van Koophandel op de Stationsweg. Ik moest er een dik half uur voor lopen, want we zaten net midden in een busstaking.
Het begon al met een pijnlijk moment, want ik was net uit ROVER getreden en bij de bijeenkomst was ook een zeer fanatieke roverman aanwezig. ‘Ik ben verder gegaan als eenmansfractie’, grapte ik om het ijs te breken, maar hij keek me aan of hij me het liefst met de blote hand aan stukken had gescheurd.
Ik zei dat ik maar drie eisen stelde aan een station:
je moet er je trein goed kunnen vinden en bereiken;
er moet een verwarmde wachtruimte zijn;
je moet er een restauratie hebben, waar je snel kunt dineren als je laat thuis komt en geen zin meer hebt om te koken.
Die verwarmde ruimte kwam er niet. Wel heeft er vorige winter een ‘warmtezuil’ op het perron gestaan, maar dit CO2-vretende, of erger: -producerende monster is deze herfst gelukkig niet teruggekeerd.
De zeer matige stationsrestauratie die we hadden, ging dicht voor een verbouwing die zes weken had moeten duren, maar pas onlangs is voltooid. In de tussentijd kon je alles eten wat je wilde rond het station: pizza’s, wokhapjes, muffins, patat, appeltaartjes, hamburgers. Alles, behalve datgene waarop je zit te wachten als je na een lange dag uitgehongerd terugkeert in de vaderstad.
Een paar weken terug eindelijk beweeg in de voormalige restauratie. Er werden dingen naar binnen gedragen, er zat schot in. Ik verkneukelde me al. Maar te vroeg, zoals zo vaak; afgelopen donderdag zag ik het HEMA-logo op de glazen gevel staan.
Hartstikke bedankt, Proefstation Leiden! In ieder geval voor het feit dat ik niet meer ben uitgenodigd voor aangekondigde vervolgbijeenkomsten; tijdsverspilling!
FHM
01-11-09
Foto: donderdag 29/10
Dit huis aan de Witte Rozenstraat in Leiden ligt op mijn favoriete avondwandeling. Volgens architectuurkenners is het een villa in Russische stijl. Het staat op de monumentenlijst, maar zou een likje verf heel goed kunnen gebruiken.
De woning lijkt een geschikt decor voor zo’n quasi-documentaire uit de SBS-serie Helse bovennatuurlijke gebeurtenissen, vooral als ik hem ‘s avonds na het elfde uur passeer. Als ik in spoken zou geloven, zou ik geloven dat het hier spookte. Het huis drukt zwaar terneer – maar dat komt waarschijnlijk doordat ik het noodlot ken van de eerste bewoner. De huidige bewoners zijn misschien heel gelukkig; ik heb nooit aangebeld om dat te verifiëren.
Die eerste bewoner was de Oostenrijkse natuurkundeprofessor Paul Ehrenfest (1880-1933) die in 1912 benoemd werd aan de Leidse Universiteit, als opvolger van H. Lorentz. Zijn vrouw, de wiskundige Tatjana Afanasjeva, had het huis ontworpen. In 1914 betrok het echtpaar de woning. Hun vier kinderen werden er geboren.
Het huis werd het middelpunt van een kring van wetenschappers waarvan ook Albert Einstein deel uitmaakte. Einstein doceerde een maand per jaar aan de Leidse universiteit. Hij beschouwde Leiden als een ‘warm bad’, zo formuleerde dr. Dirk van Delft het tijdens de P.J. Bloklezing, vorige week donderdag uitgesproken in de collegezaal van het Kamerlingh Onnes Gebouw, waar Einstein zelf nog gedoceerd heeft. In Berlijn werd Einsteins relativiteitstheorie alleen al verguisd omdat een Jood hem bedacht had. Veel collega’s keken hem met de nek aan.
Andere regelmatige bezoekers van dit pand waren Lorentz, de astronoom De Sitter en Kamerlingh Onnes, die Leiden op de kaart had gezet als koudste plek op aarde. Er werd gediscussieerd over natuurkunde dat de stukken eraf vlogen; er werd gemusiceerd en er werd gepraat. Alle (aankomende) geleerden die op woensdagavond de ‘colloquia’ in dit huis bezochten, moesten hun naam schrijven op een stuk muur dat daarvoor was vrijgehouden. En geen bezoeker moest het wagen, te stinken naar parfum, haarwatertjes of alcohol, of om een rokertje op te steken; daar kon Ehrenfest niet tegen. Alleen Einstein mocht een pijp roken – maar dan wel in de tuin.
Ehrenfest en Einstein, twee excentrieke geleerden die het heel goed met elkaar konden vinden. Maar de eerste kwam langzamerhand in de greep van een ernstige melancholie. Zijn huwelijk raakte op de klippen; Tatjana was vertrokken naar haar vaderland om de bolsjewieken wiskunde bij te brengen. Hij maakte zich zorgen over het lot van Duitsland onder Hitler, en over dat van zijn zoontje Vassily / Wassik die aan het syndroom van Down leed en in een tehuis in Amsterdam zat.
Maar de ontwikkelingen in zijn vak vormden de hoofdoorzaak van Ehrenfests depressies. Hij kon de kwantumtheorie niet meer bijbenen. Die ging zijn voorstellingsvermogen te boven. Hij wilde er iets bij kunnen ZIEN. Maar deze wetenschap floreerde alleen dank zij abstracte formules.
Het vrat aan Ehrenfest. ‘Ik weet helemaal niets!’, zo heeft hij eens medegedeeld in een brief aan enkele promovendi. Een ziekelijk gebrek aan zelfvertrouwen nam bezit van hem. In brieven aan collega’s zinspeelde hij op zelfmoord.
Op een zondagmiddag in september 1933 voegde hij de daad bij het woord. Hij zocht zijn zoontje op in Amsterdam en schoot hem in het Vondelpark dood met een pistool. Vervolgens sloeg hij de hand aan zichzelf.
Een grote geest die zichzelf toch te gronde richtte. Ik kan dit huis nooit passeren zonder er even bij stil te staan.
FHM
28-10-09
Laatste wijziging: 09-11-09
Tijdschriftartikel over de laatste jaren van Ehrenfest
Het portret van Ehrenfest werd geschilderd door Harm Kamerlingh Onnes, de neef van de kouprofessor. Overgenomen van ‘Einstein in Leiden’, Instutuut Lorentz
Da’s even raar opkijken! Een iets andere indeling van mijn Thuispagina, maar zonder de vaste bezoeker een al te erge schok bezorgd te hebben, hoop ik. De zaak is een beetje gekanteld (zoals ook eenmansorganisaties soms doen); wat links stond, staat nu onderaan. Verder staat de rest hopelijk wat ordelijker onder elkaar.
Links vind je nu de stukjes die verschijnen onder het hoofd De digitale reiziger, in kolom twee die over de literatuur van weleer. Openbaar vervoer en historische literatuur, dan zijn altijd de pijlers geweest van mijn webpagina, al besef ik terdege dat het een heel rare combinatie is.
Per kolom staat het meest recente bovenaan. Bovendien kun je nu alleen nog maar klikken op onderstreepte tekst, en niet meer op plaatjes, die er vanaf heden vooral bijstaan voor de sier en als hopelijke blikvanger.
De foto’s-van-de-week staan nog steeds rechts. Maar dat ziet iedereen zelf wel. Als het goed is, is deze lay-out zo duidelijk dat deze toelichting feitelijk overbodig was.
Nog wel een paar woorden over de nieuwe rubriek in de derde kolom, FHM’s A-viertjes. Daar gaan we het in ieder geval de komende vier maanden mee proberen, de donkere maanden, waarin ik altijd moeite heb, de site te vullen met reisverhalen. Het is mijn zoveelste poging om een echt ‘blog’ te brengen; een soort dagboek van dingen die bij me opkomen of die ik meegemaakt heb, en die min of meer spontaan worden prijsgegeven aan Internet en het oordeel van het publiek.
Ik heb als Internetter al jaren last van een remmende voorsprong. Toen ik in 1996 begon met een homepage, bestonden er nog helemaal geen blogs en was Internet in de eerste plaats een medium om lappen tekst te publiceren. Ik heb altijd als grote voordeel gezien van een Internetpagina, dat hij, in tegenstelling tot een A4tje, een onbeperkte lengte kent. In 2006 ondernam ik voor het laatst een poging om een blog te vullen met korte krabbeltjes, maar die poging duurde slechts 19, nog steeds te lange afleveringen.
Daarmee is dus het tweede deel van de titel verklaard: A-viertjes. Maar waarom FHM’s? Nou, er bestaat sedert een aantal jaren een papieren magazine, getiteld FHM. Ik sta niet in de kaartenbak met abonnees; het is een blad voor een stoer, jong, maar ergens toch wat zielig slag mannen, die geilen op geld, grote borsten en blote auto’s.
Nooit heb ik begrepen waarom dit blad, van alle 17.576 drieletterafkortingen die mogelijk zijn, er uitgerekend vandoor is gegaan met MIJN initialen. Jazeker, mijn initialen, ik parafeer alles wat ik paraferen moet, met FHM. H. staat voor Henk en Henk is mijn middle name. Ze hebben mij indertijd twee voornamen meegegeven omdat ik ook twee grootvaders had, zoals vrijwel iedereen op deze wereld. Daar mijn opa Frans al was overleden toen ik ter wereld kwam, moest mijn opa Henk, die nog springlevend was, genoegen nemen met de tweede plek.
En zo werden mijn initialen FHM. Ik ben zo vrij geweest, ze terug te kapen van dat rukblad voor echte mannen. Waarover ik ga schrijven in FHM’s A-viertjes, weet ik nog niet, maar die rubriek zal vanzelf wel een vorm aannemen. Dit eerste A-viertje is daarmee vol. Hier komt het tweede.
FHM
28-10-09
© Frans Mensonides, Leiden, 2009