Nrs. 61 t/m 65; JANUARI 2011


65. FORENZEN: MEDE-HAMSTERS IN DE TREDMOLEN (31/01/2011)
64. MENSEN IN VAKJES STOPPEN; NOGMAALS: DE SLANGENDRAGER (23/01/2011)
63. TWITTERO ERGO SUM (IK TWITTER, DUS IK BEN ER NOG) (18/01/2011)
62. WEEKDOOS, ROLLATOR EN DAGOPVANG, UITVINDINGEN TEGEN OUDERDOM (12/01/2011)
61. HET WENTELWIEKJE - BIJDRAGE VAN TJEERD (04/01/2011)

<<< DECEMBER 2010 . . . . . FEBRUARI 2010 >>>

 

65. FORENZEN: MEDE-HAMSTERS IN DE TREDMOLEN

 

Forenzen in de tredmolen. Sloterdijk, zomer 2009. Archieffoto De digitale reiziger.

Deze maand is het precies een halve eeuw geleden dat ik voor het eerst naar de kleuterschool ging. Ik was vier jaar en een beetje, en nu 54 en een beetje. Ik ga het er niet over hebben, want ik heb het er al over gehad, in dit stukje uit 2006, dat geschreven werd met een in ecoline gedoopte pen, maar toch een grijs, grauw nabeeld achterlaat.

Daarna dus een leven van in de tredmolen lopen, van week(end) tot week(end) levend, van jaar tot jaar. Vijftig jaar achter de rug; nog twaalf voor de boeg.

Echt verschrikkelijk slecht heb ik het toch niet gedaan, als ik in aanmerking neem dat ik nog maar drie dagen per week hoef te werken. Die drie dagen kom ik steeds dezelfde mensen tegen op hetzelfde tijdstip: bij de halte, in de bus, op het perron, in de trein; andere loonslaven, mijn mede-hamsters in de tredmolen. Ik neem aan, dat zij vijf dagen moeten, en er ook staan op de dagen dat ik me nog eens kan omdraaien in bed. Een gedachte die me vervult met een mengsel van triomf en medelijden.

Al die hamsters, ik ben op voet van dagzeggen met ze; knoop nooit echt een praatje aan, tenzij er iets schokkends voorvalt: een bus of trein die uitvalt, of zoiets verschrikkelijks. En al die mensen, van wie ik hooguit weet waar ze in- en uitstappen, al die mensen vul ik altijd zelf in met eigenschappen.

De struiserige vrouw die ’s morgens in het winterduister altijd op de abri afbeent waar ik dan net 90 seconden sta; die zal vast cheffin zijn bij V&D. Bij die halte stapt ze altijd uit; dat is bewijs genoeg. Geteisterd door assertieve klanten, winkelbedienden die er met de pet naar gooien en directieleden die met targets zwaaien. En ’s avonds zit ze weer in dezelfde bus als ik naar huis. Op straat liep ik haar laatst op zondag bijna straal voorbij; zij is slechts een gestalte uit de abri, en alleen goed herkenbaar in en om de bus.

De man van ongeveer 60, met die saaie, zwarte bril en die twee plukjes resterend haar bij de slapen: boekhouder, en al veertig jaar bij dezelfde baas; duidelijk geval.

De man die ik altijd in de bus terug zie, en nooit in de bus heen. Wat verwaande snuit, gebruind in elk seizoen, bril met gitzwart montuur en glazen als autovoorruiten, volkomen kaal hoofd dat hij elke week zorgvuldig laat bijscheren, lederen tas zonder veel inhoud, dure regenjas. Voorlichter, weet ik; hoofd PR bij een groot bedrijf. Alles draait om het uiterlijk, bij dat soort figuren.

Mijn trein is altijd half leeg; ik volg geen gangbare forenzenroute, zoals ik ook geen gangbare levensloop gevolgd heb. Om mij heen vooral het wrakhout van de arbeidsmarkt; lompenproletariaat. Die haveloze man met die verplukte prins-Bernhard-baard. Hij spelt zijn Spits met dichtgeknepen ogen, naar voren gestoken hoofd en zijn gezicht bijna óp de letters. Elke keer dat ik hem zie, onderdruk ik de neiging om hem te wijzen op het feit dat hij bij de HEMA voor een tientje een prima leesbril kan kopen.

Die rare kerel die op het perron altijd op de grond zit, alsof er geen banken staan, en de trein ongeschoren binnenkomt met een vieze slaapwalm om zich heen. Hij gaat er redelijk toonbaar weer uit. In de tussentijd heeft hij zich in de coupé geschoren en is hij de WC binnengegaan met een etui vol toiletartikelen. Ook het ontbijt, meegedragen in een vaak gebruikt tasje, is dan inmiddels verorberd.

Mensen, mensen, mensen. Als ik er één een paar weken achter elkaar mis, ga ik me zorgen zitten maken, of hij /zij misschien iets mankeert.

Bij Heemstede-Aerdenhout werp ik altijd een blik uit het venster om op het perron aan de overkant de gedwee wachtenden te zien die willen naar waar ik vandaan kom. Bewoners van twee gegoede dorpen, maar niet zo rijk dat ze het werken kunnen laten.

Er komen me treinen tegemoet vol mensen die wonen waar ik werk, en werken waar ik woon. Konden we niet massaal ruilen van huis of werkgever? Dan zaten we alleen nog in de tredmolen van het werk, en niet in die van de forens. Ja, dan maakten we weer eens wat nieuws mee in ons leven!

FHM
31 januari 2011

 



64. MENSEN IN VAKJES STOPPEN; NOGMAALS: DE SLANGENDRAGER

 

De Slangendrager worstelt met de slang.
De onderste stippellijn is de ecliptica, die over de voeten van de Slangendrager loopt.

Overgenomen van: Astrologicon (Grieks)

Mijn Thuispagina gaat in hoofdzaak over openbaar vervoer, literatuur uit de Gouden Eeuw en oude popmuziek. Maar wonderlijk genoeg handelt het meestgelezen stuk op mijn site over astrologie. Ik schreef daar eind 2008 een raillerend artikel over, waarin ik mijn ongeloof in deze tak van pseudo-wetenschap niet onder stoelen of banken stak.

De strekking van het stuk was dat ik feitelijk geboren ben onder het teken van de Slangendrager, het dertiende teken in de dierenriem, dat door vrijwel alle astrologieboeken doodgezwegen wordt. Ik pas daardoor niet in de twaalf vakjes waar de astroloog de mensheid tracht in te persen.

Ik schreef dat stukje zonder veel hoop, er meer dan enkele tientallen lezers mee te trekken. Maar het stond anders in de sterren. Al meer dan twee jaar lang levert het artikel honderden hits per maand op. Het moet zo langzamerhand door 10.000 man gelezen zijn.

Iets zegt me, dat lang niet al die lezers net als ik tot de sceptici behoren. De Slangendrager staat volop ter discussie in astrologieland; er gaan stemmen op om hem toch zijn gerechtigde plaats aan de dierenriem te gunnen.

Ik kreeg laatst een verzoek van de schrijver van een esoterische nieuwsbrief op Internet, of hij het stuk mocht linken. Dat mag altijd, linken is een eeuwenoud grondrecht. En daarmee schoten de leescijfers nog verder omhoog; deze maand al richting de duizend. Maar ik waarschuwde wel dat hij een ongelovige Thomas binnenhaalde, want ik geloof dat er niets zit tussen hemel en aarde, behalve soms wolken.

De schrijver van die nieuwsbrief bood vervolgens aan, mijn horoscoop te trekken en mij daarover telefonisch bij te praten. Maar daar ben ik niet op ingegaan. Ook dat heb ik namelijk al eens gedaan. Toen ik een jaar of 20 was, vond ik dat alles moest onderzoeken, alvorens het te verwerpen. Zelfs astrologie. Ik schafte een stapel boeken over dat onderwerp aan, trok mijn eigen horoscoop, en bevond dat je er alle kanten mee uitkon. Ik ben volgens de officiële astrologie een Schorpioen (al ben ik een Slangendrager) en de maan stond in Boogschutter toen ik het levenslicht aanschouwde. Daarmee mocht ik me de gelijke noemen van een topfiguur uit nazi-Duitsland; ik weet niet meer wie, maar hij was een man met wie ik weinig zielsverwantschap voelde. Klaar ben je, met zo’n horoscoop!

Ik heb rond die tijd ook mijn horoscoop eens laten analyseren door een computer. Daaruit rolde dat ik enerzijds een kil, egocentrisch figuur was met een grote onderzoekingsdrang als enige acceptabele eigenschap, maar anderzijds een wat slappe huismus met een hang naar liefde, harmonie en schoonheid. De eerste kwalificatie dankte ik aan mijn zon in Schorpioen, gecombineerd met de ascendant in Steenbok. De tweede aan het feit dat mijn Venus in de Weegschaal staat, in driehoek met weer een andere planeet in een ander teken.

Nu klopt dat van die onderzoekingsdrang, anders zou ik geen 75 toen nog harde guldens hebben gespendeerd aan een computeruitdraai met horoscoopgegevens. Die computerastrologie werd in die tijd op tv afgezeken in het satirische VARA-consumentenprogramma Hoe bestaat het. Iemand had de geboortegegevens van Adolf Hitler opgegeven aan die computer, en als antwoorde gekregen dat de dictator een beminnelijk mens was.

Dat van die harmonie in mijn horoscoop klopt ook wel, als je erg diep graaft in mijn psyche (maar daarvoor moet je naar de psycholoog of psychiater, een andere pseudo-wetenschappelijke vakjesdouwer). Maar wat ben ik nou, een potentiële nazi, een kille onderzoeker of een harmonische slapjanus? Je kan met mij inderdaad alle kanten op, en met de astrologie al helemaal.

Voor de gelovigen in astrologie zal een horoscoop wel een self fulfilling prophecy worden; als je honderd keer hoort dat je een typische Ram bent, zul je dat zelf ook wel gaan geloven, en je ernaar gedragen. Verder is het voor een astroloog geen grote kunst, zich bij een mondeling consult een beeld te vormen van wat voor vlees hij in de kuip heeft, en wat algemeenheden over zijn cliënt te debiteren; kortom: hetzelfde te doen waar de psycholoog en psychiater zijn brood mee verdient.

Ook een belangrijk argument tegen astrologie is het volgende. Je zou mogen verwachten dat mensen die op (bijna) dezelfde dag geboren zijn, erg op elkaar lijken. De ascendant wisselt elke 2 uur van teken, de maan elke 2,5 dag, maar de zon en de planeten veranderen nauwelijks van plaats gedurende een paar dagen.

Ik heb eens in de klas gezeten bij een jongen die op dezelfde dag is geboren als ik. Die leek totaal niet op mij. Mijn neef, die een dag na mij ter wereld kwam, doet dat ook niet echt. En wij beiden hopen weinig gemeen te hebben met de beruchte Belgische kindermoordenaar Marc Dutroux, die weer een dag later geboren werd.

Maar goed, ik ben zo verdraagzaam als wat. Onderzoek alles, behoud wat je aanspreekt, en geloof wat je wilt, dat is de boodschap van

FHM
23 januari 2011

PS: ik ben geboren in Voorburg bij Den Haag, op 4 november 1956, om 13:02 uur. Wie zijn krachten op mijn horoscoop wil beproeven, heeft mijn zegen, en wordt verzocht, mij van het resultaat onkundig te laten.

 



63. TWITTERO ERGO SUM (IK TWITTER, DUS IK BEN ER NOG)

 

Overgenomen van SIRE

SIRE, de Stichting Ideële reclame, heeft me weer eens midden in de onderbuik gestoken met haar campagne ‘Ik ben er nog’. Als ik die trieste koppen zie van die ten dode opgeschreven mensen; ik kan wel janken. De moraal van de moraalridders onder de reclamemakers is deze keer: je moet terminaal zieke patiënten niet in de steek laten.

Dan beelden ze natuurlijk geen dodelijk zieke van 102 jaar oud af, van wie alle vrienden, broers en zusters toch zelf al door de dood gehaald zijn. Nee, mannen van rond de dertig grijnzen je aan, die in het volle leven stonden, totdat ze die fatale boodschap hoorden.

Maar het is nog erger gesteld dan SIRE veronderstelt. Je hoeft beslist niet terminaal te zijn om het getal van je vrienden te zien slinken. Een paar tegenslagen in je persoonlijke leven, dat heeft doorgaans ook al het gevolg dat je dood bent voor de wereld. En ze zeggen wel eens dat succes vele vaders heeft, en mislukking wees is. Maar succes heeft ook vele vrienden, en mislukking geen.

Aan mij is die boodschap van SIRE niet besteed. Ik leg nog regelmatig bezoekjes af aan mijn oude vriend Tjeerd. Die is ook niet dodelijk ziek (al mag dat gezien zijn levensstijl een wonder heten), maar heeft alleen maar zijn verstand grotendeels opgezopen. Met het deel ervan dat nog intact is, vraagt hij zich regelmatig af waar toch zijn andere vrienden van vroeger zijn gebleven; hij had er tientallen, maar ziet er, behalve mij, nooit meer een.

Ik zelf zie ook regelmatig mensen uit mijn leven verdwijnen, terwijl ik toch ook geen dodelijke kwaal heb, of het moest de endemische ziekte zijn die men ‘leven’ noemt. Een gemis is het niet altijd. X, die liever met mensen van standing omgaat, heb ik nog geen seconde gemist in het jaar ’11.

Vrienden hebben we niet meer, tegenwoordig. Ware vriendschap, dat is de illusie uit dat liedje van Het goede doel. We onderhouden hooguit zakenrelaties en netwerken. En ontdoen ons natuurlijk van iedereen die ons niet meer uitkomt. Opportunisme troef, in het huidige tijdsgewricht.

Zakenrelaties? Op LinkedIn, bijvoorbeeld. Als ik daar eens een netwerk ging opbouwen? Ik ben er laatst lid van geworden, alleen in de hoop, de doopceel te kunnen lichten van al die externe deskundigen die bij ons op de zaak rondlopen; hebben die echt allemaal wel gestudeerd aan de universiteit? Maar ik heb er verder nog niets mee gedaan, met LinkedIn; wat let me?

Ik zei: ‘Geen vrienden meer’, maar hebben we er allemaal vandaag de dag geen honderden, dank zij Hyves? Digitale vrienden; ‘Are friends electric?’ Ik héb een account; ik heb een keer in een onbewaakt ogenblik een account genomen. En ik heb al weken een mail liggen van iemand die vriendjes met me wil worden op Hyves; iemand die ik een keer ontmoet heb op een seminar over totale digitalificatie van kantoorprocessen. Mijn eerste ware vriend van een lange reeks, ter compensatie van wie me verlaten heeft?

En ik zit sinds kort op Twitter. Ja, ik zie weinig in die berichtjes van hooguit 30 woorden. Maar anno 1995 zag ik ook niets in Internet. Ik heb nog maar twee keer getwitterd; de eerste keer om te melden dat ook ik op Twitter zat (maar wie zal dat lezen?); de tweede keer alleen om te verwijzen naar een veel langer stuk op mijn site.

Twitter kent geen vrienden, maar iets nog veel mooiers: volgelingen. Zelf ben ik volgeling geworden van Rikus Spithorst; niet omdat ik denk dat hij Jezus is, maar omdat hij dat zelf denkt, en ik hem een intrigerende halve gare vind.

Willen jullie, lezers van FHM’s, mij op mijn beurt volgen? Dan twitter ik voortaan elke keer als ik een nieuw FHM’etje geschreven heb. En dan krijg ik ook weer een beetje het gevoel dat ik nog steeds besta. Twittero ergo sum; ik twitter, dus ik ben er nog. De wereld zal van me horen!

FHM
18 januari 2011.

Volg mij op Twitter >>>



62. WEEKDOOS, ROLLATOR EN DAGOPVANG, UITVINDINGEN TEGEN OUDERDOM

 

De uitvinder van de ‘weekdoos’ zouden ze de Nobelprijs voor medische wetenschappen moeten toekennen. Maar die Nobelprijzen komen ook altijd bij de verkeerden terecht, vrees ik: lui als Obama, die er een paar jaar geleden meteen één in ontvangst mocht nemen voor de vrede, zonder ooit een schot gelost te hebben.

Wat is een weekdoos? Wel, een doos waarin je al je medicijnen voor een hele week kunt stoppen. Hij is verdeeld in 28 vakjes, vier rijen van zeven. Op de kolommen staan de zeven dagen van de week; op de rijen de vier tijdstippen van de dag waarop medicijnen doorgaans ingenomen worden: bij ontbijt, lunch, avondeten of voor het slapen gaan. Gebruik je zo’n doos, dan kun je nooit meer vergeten, je pillen te slikken, en zie je het in ieder geval meteen als dat toch een keer gebeurd is. Wat ook niet meer kan: vergeten dat je ze al geslikt hebt; ook dat zie je meteen, want dan is het desbetreffende vakje leeg.

Voorwaarde voor het gebruik is wel, dat je nog weet, welke dag het is. Bij mijn moeder is dat lang niet altijd meer het geval. Ik beheer daarom haar weekdoos. Zij slikt negen verschillende soorten pillen; ik vier. Elke zaterdagavond laat vul ik twee weekdozen, hetgeen meestal gepaard gaat met veel gevloek, omdat pillen wegspringen en pillendoosjes onvindbaar zijn. Een keer heb ik een hele, nog openstaande pillendoos per ongeluk van tafel gemept, waarna ik de halve nacht over de vloer heb moeten kruipen, zoekend naar roze, witte, bloedrode, naar sinaasappels smakende en wat voor pillen ook.

Maar als je je die moeite eenmaal getroost hebt, heb je een week lang een automatische pillenadministratie. Als ik dan denk aan mijn oma, die in 1984 is overleden. Zij heeft de weekdoos nooit gekend. Elke morgen legde ze de die dag te consumeren medicijnen klaar in een bakje. Bij elke maaltijd pakte zij daaruit die pillen die aan de beurt waren.

Maar ze raakte vaak in de war, en ging er al snel toe over, een greep in de medicijnenpot te doen op momenten dat ze zich niet goed voelde. Haar huisarts begon toen placebo’s voor te schrijven, die naar haar zeggen altijd meteen hielpen.

Naar mate de vergrijzing voortschrijdt, wordt er meer uitgevonden om die zo bittere pil, die van je ouderdom, zo veel mogelijk te vergulden. Bijvoorbeeld de rollator. Ik heb mijn oma wat zien ploeteren, met twee wankele benen, een wandelstok in de ene en een boodschappentas in de andere hand.

Mijn moeder loopt sinds kort met een rollator. Die biedt stevigheid wanneer je onderdanen dat niet meer doen, en heeft bovendien een aardig mandje om je aankopen in te doen. Voortuitgang, letterlijk en figuurlijk.

Ik zou ook nog kunnen noemen: de dagopvang voor beginnend demente bejaarden, waar mijn moeder twee keer per week heengaat. Ik spreek meestal oneerbiedig van de ‘bejaardencrèche’ en noem de informatiebijeenkomsten voor familieleden: ouderavonden.

Dan zijn er nog de medicijnen die zij krijgt tegen verdere achteruitgang van het geheugen. Het was er in mijn grootmoeders laatste jaren allemaal niet; zij werd bijna zienderogen kindser.

Tegenwoordig zijn die dingen er allemaal wel, wat ook een troost is voor iemand van mijn leeftijd, die ze over een kwart eeuw zo langzamerhand wel nodig zal hebben.

Toch: de ultieme ontdekking tegen ouderdom, de bron der jeugd, zal ook binnen dat tijdsbestek wel niet gedaan worden. Dat valt me eigenlijk wat tegen. Als puber dacht ik, dat de moderne wetenschap er tegen de tijd dat ik bejaard zou zijn, al lang iets tegen bedacht zou hebben; tegen ouder worden en doodgaan. Daar ben ik anno 2011 lang niet zo zeker meer van.

FHM
12 januari 2011



61. HET WENTELWIEKJE - BIJDRAGE VAN TJEERD

 

Overgenomen uit de Engelse Wikipedia (Mechanical Fan)

Laatst moest mijn oude vriend Tjeerd weer eens opgenomen worden in een zgn. detox-kliniek. Daar onderwerpen ze doorgewinterde alcoholisten als hij gedurende een dag of tien aan een streng dieet van veel gezond eten (waaronder ‘koude kalkoen’), geen ongezonde drank en regelmatige vitamine-injecties. Na zo’n periode mag hij de vrije maatschappij weer in om zijn levensstijl weer een paar maanden voort te kunnen zetten op zijn huurkamertje, totdat het tijd is voor zijn volgende opname. Aan echt afkicken beginnen ze bij hem niet meer.

Dit alles is slechts inleiding tot het eigenlijke verhaal, dat deze keer door Tjeerd zelf geschreven is. Hij belde me namelijk vanuit die kliniek, of ik even bij zijn kamer langs wilde gaan om een paar spullen te halen: ondergoed, scheerapparaat, en zo. Ik heb een sleutel in mijn bezit, voor het geval van calamiteiten die bij hem geenszins ondenkbaar zijn.

Op zijn kamer aangekomen zag ik op de grond een aantal uitdraaien van FHM’s en andere artikelen van mijn site. Die geef ik hem altijd, omdat hij zelf niet over Internet beschikt. Ze lagen nogal slordig verspreid over de vloer. Ik gaarde ze bijeen tot een stapel die ik juist in zijn kastje wilde leggen, toen mijn oog viel op een stuk tekst dat hij zelf op de achterkant geschreven had, in zijn karakteristieke hanenpotenhandschrift.

Het was een kort verhaal. Vermoedelijk had hij op een avond gedacht: dat kan ik ook, stukjes schrijven. Zo ben ik er zelf ook ooit aan begonnen, met de overmoedige, maar in mijn geval niet op dronkenmansmoed gebaseerde gedachte: dat kan zo moeilijk niet zijn. En zo moeilijk IS het uiteindelijk ook niet.

Tjeerds stukje behelsde een terugblik op betere tijden, toen hij verkoper was in een fotozaak. Dit las ik:

Het wentelwiekje

Zomer 1983, een voor Nederland een bloedhete zomer, voor mij en m’n collega’s gaat het wel met de winkeldeur dicht en de airco op ca. 12 onder nul! Hetgeen in deze buurt van Leiden en zeker niet in die tijd was weggelegd voor Jan Modaal. Ze waren dus uit naar verkoeling in de vorm van een ventilator. Prima, iedere zaak op het plein had een aanbieding; de een leverde ze, de ander schroefde ze in elkaar en nog één van de ‘collega’s’ bracht ze daadwerkelijk aan huis. Voor ca. 40 gulden (!) in zijn geheel, iedereen blij! En dat zonder Tegenpartij. Het aandoenlijke van dit verhaal kwam van Piet van de Televisiewinkel; een meneer daar kwam als oververhitte man óók vragen of hij een, zoals hij het noemde, een wentelwiekje kon kopen, het moderne woord ventilator was hem vreemd.

Wentelwiek doet denken aan het prehistorische woord voor helikopter. Maar de verkleining van het woord met ‘je’ ging toen aan me voorbij maar nu laat het me (bijna) huilen! De man wilde in zijn gedegen onschuld een bedrag uittrekken om het hoofd van hem en zijn familie koel te houden, geen godverdomde arrogantie, maar gewoon ‘kunnen kopen’! Het genoemde ‘wentelwiekje’ gaat me nooit meer verlaten als aandenken aan een klein iets wat voor mij meer betekent dan ik me ooit had kunnen voostellen.

Ik ben zeer geëmotioneerd! Houden zo.

Tjeerd bezit, in tegenstelling tot schrijver dezes, de deugd der bondigheid, zodat ik dank zij hem eindelijk eens een FHM’s A-viertje kan publiceren dat op een A-viertje past. Ik hoop dat dit zomerse verhaal in deze wintermaand je hart enigszins heeft kunnen verwarmen.

FHM
5 januari 2011


© Frans Mensonides, Leiden, 2011


<< naar thuispagina Frans Mensonides