Hasselt
Bijna een eeuw, van 1856 tot 1954, heeft er een directe
trein gereden tussen Hasselt en Maastricht. Die stopte in Diepenbeek,
Munsterbilzen, Eigenbilzen, Gellik en Lanaken. In 1954 werd de
spoorverbinding buiten
gebruik gesteld. Alleen het eerste gedeelte, tot Beverst, bleef intact;
dit
traject maakt nu deel uit van de spoorlijn Hasselt – Bilzen – Tongeren –
Luik. Daar
rijdt elk uur een IC naar Luik en elk uur een stoptrein naar Tongeren.
Een
treinrit Hasselt – Maastricht duurt nu, inclusief overstap met slechte
aansluiting op Liège Guillemins, ruim 2 uur; dat haal je op de fiets
ook! De
bus doet het in een uur.
Toen ik in 1997 in Hasselt was voor
dat stukje over de gratis
stadsbus, kwam ik daar met een snelbus vanuit Maastricht, via
Mopertingen en
Bilzen. Ik zat in een lege touringcar die er een minuut of 40 over
deed, maar die
lijn is opgeheven wegens gebrek aan succes en reizigers. Dat belooft
niet veel
goeds voor de reizigersprognoses van de tram, die er ook 40 minuten
over zal
doen. Vandaar dat door velen gepleit wordt voor een trein Hasselt –
Maastricht,
die het stuk binnen 30 minuten rijdt.
Het schijnt echter een tram te moeten
worden. De
geprojecteerde tramlijn begint bij het NMBS-station van Hasselt en
rijdt via
een wat verrommeld stukje stad naar de uitvalswegen en de campus van de
Universiteit
Hasselt. Daarvoorbij buigt de tram af naar de spoorbaan Hasselt –
Bilzen – Luik,
die hij over een afstand van 8 km zal blijven volgen, op een eigen
spoor. Haltes
zijn gepland in Diepenbeek en Beverst. Vervolgens gaat de tram
rechtdoor naar Munsterbilzen,
Eigenbilzen en Lanaken, via het talud van het oude spoortje. In Lanaken
neemt
hij het in 2009 gerenoveerde goederenspoor naar Maastricht, om dat bij
de
Bosscherweg in die stad te verlaten voor het tracé over de
Maasboulevard naar Maastricht
NS; die variant is na lange discussie gekozen door het gemeentebestuur.
Het tramplan maakt deel uit van het
Spartacusproject: een
grootscheepse operatie om het OV in Belgisch Limburg op een hoger
niveau te
brengen. Het project voorziet in drie grensoverschrijdende tramlijnen,
deels op
oude spoorlijnen: Hasselt – Maastricht dus, Hasselt – Genk -
Maasmechelen –
Sittard en Hasselt – Neerpelt – Weert. Daarnaast zullen er wat nieuwe
snelbuslijnen geïntroduceerd worden, en wordt de spoorlijn Hasselt –
Neerpelt –
Weert gereactiveerd voor reizigersverkeer. Die laatste, thans een heel
dun
goederenlijntje, had ik in 2010
voor de cameralens in Budel-Schoot.
De planning van het Spartacusproject
is van elastiek. De
tramlijn Hasselt – Maastricht had dit jaar al open moeten gaan, maar
het zal nu
op zijn vroegst 2017 worden.
Ook de begroting is van elastiek. Ik
heb me vaker verbaasd
over de inflatie van OV-projecten: dat ze veel en
veel sneller duurder worden dan boter, kaas
en eieren. Maar het Spartacusplan slaat alles met stukken. Aanvankelijk
werd
een bedrag van 50 miljoen euro geraamd voor de drie tramlijnen samen.
Nu wordt
alleen de -
grotendeels enkelsporige! - lijn
Hasselt – Maastricht al begroot op 295 miljoen. Daarmee is deze
tramlijn op
maaiveld duurder dan dat hele Diabolo-project
dat ik veertien dagen geleden
deed, met boortunnels en al; van de zotte! Het lijkt een
Limburgse wraakneming
op de gewestelijke en centrale overheid, die deze noordoosthoek van
België vaak
stiefmoederlijk schijnt te bedelen.
Deze keer reis ik tegen de klok in, dus heen via Antwerpen en terug vanuit Maastricht. Op de eerste ondergrondse verdieping van Antwerpen Centraal is een winkelgalerij met voornamelijk diamantairs, geflankeerd door broodjeswinkels. De laatste hebben meer klandizie dan de eerste. Treinen worden er aangekondigd door een zoetgevooisde vrouwenstem, in plaats van die strenge schoolmeesteres met haar ‘Aandacht!!’. Onderweg zal ik die ook nergens meer horen; misschien hadden de Vlamingen snel genoeg van haar, en heeft ze haar congé al gekregen.
De IC naar Hasselt – Luik is weer zo’n oud kavalje, met
stoelen in 2 plus 3-opstelling. Tussen Antwerpen en Hasselt ligt circa
75
kilometer spoor. We rijden door een landelijke streek, met vlak land,
met
plukken bomen, plukken weiland en plukken woningen. De laatste vormen
doorgaans
dorpjes, in het midden waarvan altijd wel zo’n laag perronnetje ligt.
De trein stopt in Lier (waar ik in 2008 de Zimmertoren
bewonderde), Heist-op-den-Berg, Aarschot
(waar ik in 2003 terecht kwam met de
bus, en zonder fototoestel) en Diest. De laatste naam is etymologisch
net zo
gemakkelijk te verklaren als Eigenbilzen. Als verre reizigers de
kerktoren van
hun bestemming Diest aan de horizon ontwaarden, zeiden zij: ‘Die is
het’,
waaruit gemakkelijk ‘Diest’ kon ontstaan. Ik heb toch een woordspelige
bui
vandaag, want we passeren ergens ‘tfabrik van Piet Luys, en die naam is
eigenlijk dubbelop, bedenk ik; een luis heet wel een pietje. Ik ben op
dreef.
De ongemakken van 14 dagen geleden zijn verdwenen; vakantie doet een
mens toch
goed.
De trein stopt niet in Berchem,
Mortsel, Bouchout, Berlaer,
Melkouwen, Booischot, Begijnendijk, Langdorp, Testelt, Zichem en
Schulen. Zo
komt de snelheid er een beetje in, maar we doen toch een dik uur over
het stuk
naar Hasselt, en staan daar ook nog een kleine tien minuten stil op een
emplacement waar ze aan het rangeren zijn met oud tot hyper-oud rollend
materieel. ‘Oe-wij komen aan ien Gasselt’, Waalst de conductrice door
de
omroepinstallatie, als we eindelijk weer rijden. Gasselt doet me denken
aan
Gasselte, Gasselternijveen en Gasselterboerveenschemond, aan de andere
kant van
het Nederlandse taalgebied.
De zon staat al bijna in het zuiden, als ik hier aankom, en
bijna recht boven ons hoofd; in ieder geval wel minstens een graad hoger dan thuis. Snel op pad om de
tramlijn te
verkennen!
Ik weet niet wat het zegt over
Vlaamse architecten, maar het
meeste werk maken ze van paleizen van justitie. In Antwerpen vergaapte ik me
al eens aan één dat leek op een voetbalstadion. Dat van
Hasselt lijkt helemaal
nergens op, maar is daardoor des te opmerkelijker; het tart werkelijk
iedere
beschrijving. Eronder zit een soort duin van steen. Het is geen kerker,
zoals
ik even dacht, maar wel de parkeergarage, voor wie toch met een auto
naar dit
OV-knooppunt komt.
De tram zal t.z.t. vertrekken aan de
voet van dat immense
rechtsgebouw en 200 meter verderop de Koningin Astridlaan kruisen naar
de Mouterijstraat,
waar nu een fietspad loopt langs een braakliggend terrein. Dan
rechtdoor de Stokerijstraat
in, een vrij gewone straat; ik herinner me er in ieder geval niets
bijzonders
over. Aan het eind daarvan stuit ik op wegwerkzaamheden. Vermoedelijk
valt de
beslissing over de tram zodra die voltooid zijn, waarna de boel meteen
weer
open moet.
De tram krijgt in de bebouwde kom van
Hasselt en Maastricht
dubbelspoor; verder enkelspoor. Ik loop de Gazometerstraat in. Een
gazometer is
Belgisch voor een gashouder of gascilinder, die hier vroeger vast
geweest is, de gazometer van Gasselt.
Er staat hier een school voor
ASO-onderwijs (?) die lijkt op
een gevangenis of kazerne, en een basisschool die een project doet met
gedichten over wensen. Boeiend; wat er niet opkomt in zo’n kindergeest!
Ik
plaats er een paar, zonder toestemming, en kan zodoende één vooroordeel
ontzenuwen over Vlaanderen: dat kindjes er beter spellen dan in
Nederland.
Hoe het daarna precies verder gaat met de tram, weet ik
niet. Ik zelf passeer in ieder geval een haventje met de naam
Kanaalkom, een
krot met een grote uil erop geschilderd en het Volkstehuis Maagd der
Armen. De
tram moet uitkomen op de Martelarenlaan, een boulevard om het centrum
heen, en
uiteindelijk op het Kolonel Dusartplein, waar een groot busstation is
en ook
een tramhalte komt. Er stoppen meer dan 10 lijnen en er is een grote
overdekte
wachtruimte.
Behalve de exacte tijd in België,
vermelden ze ook die in
New York en Itami (?). En: ’s lands wijs, ’s lands eer: net als op
Belgische spoorwegstations
zijn er geen aparte vertrekstaten per lijn, maar staan de bussen
allemaal onder
elkaar, chronologisch van 5:00 tot 1:00 uur, gesplitst per dagsoort en
per richting, dat nog wel. Jouw bus vind je
via het lijnnummer en de lijnkleur. Ik wil straks met lijn 20a verder
richting
Maastricht, en die heeft als lijnkleur grijsblauw. Zo kom ik er wel
uit, ook al
is het anders dan bij ons.
Eerst wil ik het centrum van Hasselt nog even verkennen. Vorige keer had ik daar geen oog voor, bezig als ik was met die gratis stadsbus. De smalle kronkelstraten in dit stadje monden uiteindelijk uit op een groot marktplein. Van honger of dorst hoef je daar niet om te komen.
Hasselt
noemt zich de ‘Hoofdstad van de smaak’, en dat zal
dan vermoedelijk eerder culinair opgevat moeten worden dan qua
architectuur. Maar de
croque Hawaii die ik hier nuttig, een
geroosterde boterham met kaas, ham en ananas ertussen, maakt de prijs
van 9,50
euro niet helemaal waar; hij smaakt niet erg bijzonder. 9,50, hoeveel
was dat
wel niet in Franken?
Aan het tafeltje naast me zit een
kroostrijk gezin, vijf kids,
variërend van een jaar of 11 tot nog in de buggy. De jonge moeder is
een
matrone in de dop, met beginnende vormeloosheid; de vader een schriel
mannetje,
die ze toch allemaal maar verwekt heeft.
Het is de oudste, de jongen van 11,
die zich over de jongste
ontfermt. Hij is het die kili-kili-kili
doet in de buggy, en hij is het die de jongste boreling voortduwt als
het gezin
opstapt. Dat is altijd zo in grote gezinnen, schijnt het. Ik ben zelf
de oudste
van twee, en draaide dus so wie so voor mijn broertje op.
Terug naar het Dusartplein, het
busstation met
carrièrekansen om tevens tramhalte te worden. Lijn 20a is moeilijk te
doorgronden. Overzichtelijk is nog, dat er rond elk heel uur van
station Hasselt
een doorgaande bus vertrekt naar Maastricht NS, die daar rond het
volgende hele
uur aankomt. Maar daarnaast heeft de lijn een keur aan
kort-trajectbussen, die
vertrekken op tijdstippen waar weinig systeem in zit, en waarvan
sommigen dorp
A als eindbestemming hebben, anderen dorp B of C als begin, sommigen de
universiteit aandoen, sommigen links van de ene kerk rijden en anderen
rechts
van de andere. Ik heb de dienstregeling maar uitgeprint.
De bus die ik neem, zal over 40
minuten sterven in
Eigenbilzen. Hij neemt vanaf het Dusartplein de Koning Boudewijnlaan,
een brede
boulevard, en volgt de beoogde tramroute. Op het kruispunt van die laan
met de
Gouverneur Verwilgensingel krijgt de tram een halte, in de buurt van
twee
belangrijke attractiepunten: het provinciehuis van Belgisch Limburg
en Plopsa
Indoor Hasselt, het binnenshuis-filiaal van Plopsaland in De
Panne.
Ik heb blijkbaar toch niet goed gekeken op die uitdraai van de dienstregeling, want ik had gehoopt dat de bus via de tramroute verder zou rijden naar de universiteit, maar we slaan rechtsaf, kruisen de spoorbaan naar Bilzen – Luik, en nemen de steenweg N2, parallel aan het spoor, naar Diepenbeek.
De universiteit Hasselt
zal vermoedelijk slechts één
tramhalte krijgen, helemaal aan de zuidkant van de campus, die zeer
bescheiden
van omvang is. Totdat de tramlijn richting Genk in gebruik zal worden
genomen;
die rijdt langs de universiteit naar het noorden.
Ik
had nooit van de Universiteit Hasselt gehoord voordat die
tram in het nieuws kwam. Als neerlandicus heb ik in mijn studietijd
geen enkel artikel
onder ogen gehad dat hier gewrocht is. Dat klopt ook wel; ze hebben
geen
faculteit der geesteswetenschappen; zelfs theologie kun je er in dit
godsvruchtige land niet studeren.
De chauffeur is gekleed in korte
broek en gympen, begeleidt
zijn rit met doordringend vals gefluit, rukt regelmatig een blikje
frisdrank
open, en ordent onderwijl, sturend met één hand, ook nog allerlei
paperassen.
Het tempo is pittig, en dat mag ook op steenwegen als deze. Bij het
naderen van
de bebouwde kom meende ik in het voorbijschieten een bordje te zien met
70 in
plaats van 50; plaatsjes als Diepenbeek en Beverst liggen langs een
open
verkeersriool waar bloedstollend hard gescheurd wordt.
Ergens in Diepenbeek of Beverst zie
ik een stukje spoorbaan.
Het is een dubbelsporige verbinding waar slechts 2 treinen per uur per
richting
rijden. Toch is er geen plaats op het spoor voor de tram, die ook goed
zal zijn
voor slechts 2 ritten per uur per richting. Er moet langs de NMBS-baan
een
derde spoor aangelegd worden voor de tram, wat het project weer een
flink stuk
duurder maakt.
Diepenbeek heeft nog steeds een
station; Beverst heeft er
nooit een gehad. Maar krijgt wel een tramhalte. Oorspronkelijk zou de
gemeente
Bilzen, waaronder Beverst valt, er slechts één krijgen, in
Munsterbilzen. De
burgemeester van Bilzen beijvert zich echter voor extra stops in de
dorpjes
Beverst en Eigenbilzen, en lijkt zijn zin te gaan krijgen.
We rijden nu door de winkelstraten
van Bilzen dat ik nog
herken van die snelbusrit 15 jaar geleden – terwijl Hasselt me net
volkomen
onbekend voorkwam. Bij het station ligt een dozijn busperrons te bakken
in de
middagzon, die het asfalt ongenadig striemt. Bij één ervan staat een
plukje
mensen, en daar halteren we.
De tram komt straks niet door Bilzen. Wij spoeden verder over het Vlaamse platteland, in een bus die langzaam leegloopt (qua passagiers, niet qua banden). Spoedig kondigt een bordje de bebouwde kom van Eigenbilzen aan. De bus koerst door een lange, loom slingerende, lege straat. Dan stopt hij bij de kerk. Daar de laatste passagiers uitstappen, doe ik dat ook maar. Ik zie eerst nergens een halte, maar die blijkt aan de gevel van een woning bevestigd, schuilgaande achter geparkeerde auto’s.
Het zou volmaakt stil zijn in
Eigenbilzen, als er bij de
kerk niet een zomerkermis gaande was. Deze is zeer
minimaal en
bestaat uit botsautootjes, begeleid door bonkende moderne popmuziek, en
Maxim’s
Diner, een eetkraampje dat tenminste geen herrie maakt.
De jeugd van Eigenbilzen, voor zover
niet vertrokken naar
nog zonniger oorden, botst in die autootjes en gilt obligaat, omdat je
in
botsautootjes nu eenmaal hoort te gillen. Ik sla de Winkelomstraat in
(het
hoekie om, letterlijk) en hoor het gebons en gekrijs langzaam
wegsterven. De
zon ketst kletterend op alles wat hier wit is: een gevel, een
raamlijst, een
neergelaten rolluik. Buiten de kermistijd zal het parochiehuis voor het
enige
vertier zorgen. Afgezien van die
kermis
is het dorp compleet uitgestorven. Ik zie smalle losstaande woninkjes
die omver
lijken te vallen, blinde muren met klimop, blinde muren zonder, en
natuurlijk
een namaak-oud landhuis met Griekse godinnen in de tuin.
In de 27 minuten die de
ondoorgrondelijke dienstregeling van
lijn 20a me schenkt in Eigenbilzen, wil ik wel het oude spoortje
vinden. Dat
lukt. Het ligt verdiept en loopt onder gietijzeren bruggen door. Je
zult het
gras en onkruid moeten wegkappen met een machete om de rails weer
zichtbaar te
maken, of om nieuwe rails aan te leggen.
Terug bij de kerk lopen een invalide
bejaarde man en zijn
zoon in ganzenpas in de zon over het trottoir, de eerste moeizaam met
een stok,
tik… tik… tik…, de tweede er angstig achteraan om hem op te vangen bij
een
eventuele valpartij. Waarom neemt zo iemand geen rollator!
De bus komt eraan. Ik reis in ruim 10
minuten naar Lanaken.
Onderweg moet ik het dorp Gellik gepasseerd zijn, maar het is me
ontgaan. Gellik
krijgt geen tramhalte, tenzij zich er hier ook een burgemeester sterk
voor gaat
maken.
Lanaken is bijna een buitenwijk van
Maastricht, met echter
wel een rijksgrens ertussen, zoals het Nederlandse Vaals bijna een
buitenwijk is
van het Duitse Aachen. Het busstation ligt bij het Cultureel Centrum.
Ik zag
daar een groot theater bij, maar het blijkt een onopvallend gebouwtje
dat veel
wegheeft van een staminee. Getuige de uithangborden, kun je er in ieder
geval
een pintje vatten. Och, da’s ook cultuur, in Vlaanderen.
Volgens een kaartje dat ik heb
uitgedraaid, vind ik ten
zuidwesten van hier het gerenoveerde goederenspoortje naar Maastricht,
dat
onder het regime van het Spartacusproject dienst gaat doen als
tramverbinding.
Ik kruis een brede autoweg, zonder me af te vragen of dat wel mag, en
zonder de
fiets- en voetgangerstunnel te zien die ik pas op de terugweg zal
ontdekken.
Een parkje en een gietijzeren brug over het Kanaal Briegden-Neerharen
brengen
me op een asfaltweg langs fabrieken en windmolens. Er ligt een
onoverzichtelijk
fietspad naast dat door grove betonblokken is afgescheiden van de
hoofdrijbaan,
en deze halverwege plotseling kruist om van rechts naar links te
zwenken.
De foto van het spoorbaantje maak ik met gevaar voor eigen leven. Auto’s, camions en racefietsers, de laatste geïnspireerd door de Tour de Dope die vandaag elders in België voortijlt, rijden me schier ondersteboven. Maar die foto heb ik!
Hiermee ben ik nog niet tevreden,
want er moet ook nog een
oud stationsgebouw zijn in Lanaken. Ik loop naar het marktplein en
winkelhart
van het grote villadorp, en sla daar de Stationsweg in. Die slingert
zich ellenlang
door Lanaken, en gaat van winkelstraat langzamerhand over in villalaan.
Aan het
eind ervan zie ik geen spoor en geen station; alleen een stelsel van
tunnels
dat weer onder die gevaarlijke weg doorloopt, denk ik. Als ik mijn
huiswerk
beter had gedaan, had ik geweten dat het station in 2006 grotendeels is
afgefikt
en de restanten ervan in 2010 zijn gesloopt.
Voor die tram zullen ze wel geen
gebouw meer oprichten, en
gewoon een abri plaatsen (‘schuilhuisje’, heet dat hier). Toch vraag ik
me af,
wat de zin ervan is. In het hart van Lanaken kun je momenteel 3 bussen
nemen
naar Maastricht; naast lijn 20a ook 45 en 63. Zouden er nou erg veel
mensen zin
hebben om 1,5 kilometer te lopen naar die tramhalte bij die verkeersput?
De 5 kilometer trambaan op Nederlands
grondgebied geven ook
nog aanleiding tot een stukje Nederlands-Belgische prestigestrijd. De
Nederlandse overheid draagt de aanlegkosten van dit stukje tramlijn,
maar de
Belgische draait op voor de onderhouds-; zie dit krantenartikel. Het protest
daartegen
aan Vlaamse zijde is zo fel, dat ik onderhuidse sentimenten vermoed in
de trant
van: ‘Hebben we daar nou de Tiendaagse Veldtocht voor gewonnen?
Soit, ik loop die lange weg terug,
aan de overzijde van
daarnet, en passeer Skills Kindercoaching. Die begeleiden kinderen die
last
hebben van faalangst, pesten, afkeer van school en
ander kinderleed. Ik had er als scholier wel
één kunnen gebruiken, een kindercoach, zo te lezen. Maar die had je
toen nog
niet. Ik had wel een Vlaamse kinderpsycholoog, die me wekelijks
impertinente
vragen stelde, en weinig antwoorden bood. Dat ik tegenwoordig noch
Vlamingen,
noch psychologen erg serieus neem, moet daarmee te maken hebben. Zo zie
je maar
weer: de oorzaak van veel dingen ligt in de jeugd, ook van
vooroordelen.
‘Lanaken zomert’, wat onder meer
gepaard gaat met een loterij
waarmee je je eigen gewicht in bier kunt winnen. Dat zal Tjeerd, mijn
trouwe
alcoholhoudende lezer, interesseren. Die is zelf wat aangekomen, de
laatste
tijd, door te veel bier te drinken.
Ik neem bus 63 maar Maastricht. Die
plaatsnaam zie ik een
paar minuten later al aangekondigd langs de weg, en dat is het enige
waaraan ik
kan zien dat ik het vaderland weer ben binnengereden.
Maar dan ben je nog niet bij het station. Je moet die hele stad nog door. Maastricht is een drukke, stoplichtrijke stad, van de rappe gaat het beslist niet in en iedereen verlangt zuchtend naar het einde van een hete rit.
Dat is ook mijn voornaamste bezwaar
tegen het
Spartacus-tramplan voor de lijn Hasselt – Maastricht. Die trams moeten
gaan
rijden met een pittige maximumsnelheid van 100 kilometer per uur. Maar
aan het
begin en eind van de route gaan ze als een slak door een drukke stad.
Waar ze
bovendien niet veel toevoegen aan het bestaande OV: één tram per half
uur,
bovenop een hele resem stads- en streekbussen die exact hetzelfde
traject
afleggen.
Daarmee wordt een rit Hasselt NMBS –
Maastricht NS onnodig lang.
En dat alleen om een rechtstreekse verbinding te bieden aan passagiers
die
bijvoorbeeld van Maastricht naar Plopsaland willen, of van Eigenbilzen
naar het
Maastrichter overdekte winkelcentrum Quo Vadis, of hoe heet het ook
alweer?
Maar hoeveel mensen zijn dat er, per dag?
Reden voor De digitale reiziger om
grote vraagtekens te
zetten bij dit dure project, en de criticasters gelijk te geven. Toch
zal het
wel doorgaan. Trams lijken bij politici altijd op een hoger plan te
staan dan
bussen en treinen; zij heten bij uitstek geschikt om de mensen uit de
vierwieler te krijgen. Dat komt doordat tramlijnen in de moderne wereld
nog maar
zeldzaam zijn. En dat komt weer doordat ze medio de 20ste eeuw vrijwel
allemaal
zo broodnodig opgeheven moesten worden, omdat ze het autoverkeer maar
in de weg
stonden.
De geschiedenis herhaalt zich niet
zozeer, maar spreekt
zichzelf voortdurend tegen. En daarin zit toch weer heel veel
herhaling. Dit
wijze woord is het slotwoord.
Frans Mensonides
17 juli 2012
Er geweest: maandag 2 juli 2012
De Belgicismen van vandaag zijn niet allemaal begrijpelijk
© Frans Mensonides, Leiden, 2012