De digitale reiziger (75)
Op eigen bielzen;  tramplan Hasselt – Maastricht


Lanaken

Al jaren circuleert een plan voor een tramverbinding Hasselt - Maastricht, waarvoor het initiatief is genomen door de Vlaamse vervoermaatschappij De Lijn. In de loop van deze zomer zal het Gewest Vlaanderen er een beslissing over nemen. Tegenstanders vinden de 31 kilometer lange tramlijn tussen de twee hoofdsteden van Limburg inefficiënt en duur, en zien liever een trein rijden.

In 2009 liep ik de Maastrichter varianten van de tramlijn. Vandaag loop ik een deel van de tramroute in Hasselt en neem ik de bus naar Maastricht, parallel aan de geprojecteerde trambaan. Onderweg even uitstappen in Eigenbilzen, waar de tram misschien eens zal rijden – op een eigen baan, dus vanzelfsprekend ook op eigen bielzen.

Waar draait het nu allemaal om? Voor ik op pad ga, eerst een hopelijk verhelderende inleiding. Het hier gelinkte kaartje verduidelijkt veel, maar ik garandeer niet dat de tramverbinding er ook echt zo komt uit te zien; definitieve beslissingen zijn nog niet gevallen.




Hasselt


Bijna een eeuw, van 1856 tot 1954, heeft er een directe trein gereden tussen Hasselt en Maastricht. Die stopte in Diepenbeek, Munsterbilzen, Eigenbilzen, Gellik en Lanaken. In 1954 werd de spoorverbinding buiten gebruik gesteld. Alleen het eerste gedeelte, tot Beverst, bleef intact; dit traject maakt nu deel uit van de spoorlijn Hasselt – Bilzen – Tongeren – Luik. Daar rijdt elk uur een IC naar Luik en elk uur een stoptrein naar Tongeren. Een treinrit Hasselt – Maastricht duurt nu, inclusief overstap met slechte aansluiting op Liège Guillemins, ruim 2 uur; dat haal je op de fiets ook! De bus doet het in een uur. 

Toen ik in 1997 in Hasselt was voor dat stukje over de gratis stadsbus, kwam ik daar met een snelbus vanuit Maastricht, via Mopertingen en Bilzen. Ik zat in een lege touringcar die er een minuut of 40 over deed, maar die lijn is opgeheven wegens gebrek aan succes en reizigers. Dat belooft niet veel goeds voor de reizigersprognoses van de tram, die er ook 40 minuten over zal doen. Vandaar dat door velen gepleit wordt voor een trein Hasselt – Maastricht, die het stuk binnen 30 minuten rijdt.

Het schijnt echter een tram te moeten worden. De geprojecteerde tramlijn begint bij het NMBS-station van Hasselt en rijdt via een wat verrommeld stukje stad naar de uitvalswegen en de campus van de Universiteit Hasselt. Daarvoorbij buigt de tram af naar de spoorbaan Hasselt – Bilzen – Luik, die hij over een afstand van 8 km zal blijven volgen, op een eigen spoor. Haltes zijn gepland in Diepenbeek en Beverst. Vervolgens gaat de tram rechtdoor naar Munsterbilzen, Eigenbilzen en Lanaken, via het talud van het oude spoortje. In Lanaken neemt hij het in 2009 gerenoveerde goederenspoor naar Maastricht, om dat bij de Bosscherweg in die stad te verlaten voor het tracé over de Maasboulevard naar Maastricht NS; die variant is na lange discussie gekozen door het gemeentebestuur.

Het tramplan maakt deel uit van het Spartacusproject: een grootscheepse operatie om het OV in Belgisch Limburg op een hoger niveau te brengen. Het project voorziet in drie grensoverschrijdende tramlijnen, deels op oude spoorlijnen: Hasselt – Maastricht dus, Hasselt – Genk - Maasmechelen – Sittard en Hasselt – Neerpelt – Weert. Daarnaast zullen er wat nieuwe snelbuslijnen geïntroduceerd worden, en wordt de spoorlijn Hasselt – Neerpelt – Weert gereactiveerd voor reizigersverkeer. Die laatste, thans een heel dun goederenlijntje, had ik in 2010 voor de cameralens in Budel-Schoot.

De planning van het Spartacusproject is van elastiek. De tramlijn Hasselt – Maastricht had dit jaar al open moeten gaan, maar het zal nu op zijn vroegst 2017 worden.

Ook de begroting is van elastiek. Ik heb me vaker verbaasd over de inflatie van OV-projecten: dat ze veel en veel sneller duurder worden dan boter, kaas en eieren. Maar het Spartacusplan slaat alles met stukken. Aanvankelijk werd een bedrag van 50 miljoen euro geraamd voor de drie tramlijnen samen. Nu wordt alleen de - grotendeels enkelsporige! - lijn Hasselt – Maastricht al begroot op 295 miljoen. Daarmee is deze tramlijn op maaiveld duurder dan dat hele Diabolo-project dat ik veertien dagen geleden deed, met boortunnels en al; van de zotte! Het lijkt een Limburgse wraakneming op de gewestelijke en centrale overheid, die deze noordoosthoek van België vaak stiefmoederlijk schijnt te bedelen.

Deze keer reis ik tegen de klok in, dus heen via Antwerpen en terug vanuit Maastricht. Op de eerste ondergrondse verdieping van Antwerpen Centraal is een winkelgalerij met voornamelijk diamantairs, geflankeerd door broodjeswinkels. De laatste hebben meer klandizie dan de eerste. Treinen worden er aangekondigd door een zoetgevooisde vrouwenstem, in plaats van die strenge schoolmeesteres met haar ‘Aandacht!!’. Onderweg zal ik die ook nergens meer horen; misschien hadden de Vlamingen snel genoeg van haar, en heeft ze haar congé al gekregen.




De IC naar Hasselt – Luik is weer zo’n oud kavalje, met stoelen in 2 plus 3-opstelling. Tussen Antwerpen en Hasselt ligt circa 75 kilometer spoor. We rijden door een landelijke streek, met vlak land, met plukken bomen, plukken weiland en plukken woningen. De laatste vormen doorgaans dorpjes, in het midden waarvan altijd wel zo’n laag perronnetje ligt.

De trein stopt in Lier (waar ik in 2008 de Zimmertoren bewonderde), Heist-op-den-Berg, Aarschot (waar ik in 2003 terecht kwam met de bus, en zonder fototoestel) en Diest. De laatste naam is etymologisch net zo gemakkelijk te verklaren als Eigenbilzen. Als verre reizigers de kerktoren van hun bestemming Diest aan de horizon ontwaarden, zeiden zij: ‘Die is het’, waaruit gemakkelijk ‘Diest’ kon ontstaan. Ik heb toch een woordspelige bui vandaag, want we passeren ergens ‘tfabrik van Piet Luys, en die naam is eigenlijk dubbelop, bedenk ik; een luis heet wel een pietje. Ik ben op dreef. De ongemakken van 14 dagen geleden zijn verdwenen; vakantie doet een mens toch goed.

De trein stopt niet in Berchem, Mortsel, Bouchout, Berlaer, Melkouwen, Booischot, Begijnendijk, Langdorp, Testelt, Zichem en Schulen. Zo komt de snelheid er een beetje in, maar we doen toch een dik uur over het stuk naar Hasselt, en staan daar ook nog een kleine tien minuten stil op een emplacement waar ze aan het rangeren zijn met oud tot hyper-oud rollend materieel. ‘Oe-wij komen aan ien Gasselt’, Waalst de conductrice door de omroepinstallatie, als we eindelijk weer rijden. Gasselt doet me denken aan Gasselte, Gasselternijveen en Gasselterboerveenschemond, aan de andere kant van het Nederlandse taalgebied.


De zon staat al bijna in het zuiden, als ik hier aankom, en bijna recht boven ons hoofd; in ieder geval wel minstens een graad hoger dan thuis. Snel op pad om de tramlijn te verkennen!

Ik weet niet wat het zegt over Vlaamse architecten, maar het meeste werk maken ze van paleizen van justitie. In Antwerpen vergaapte ik me al eens aan één dat leek op een voetbalstadion. Dat van Hasselt lijkt helemaal nergens op, maar is daardoor des te opmerkelijker; het tart werkelijk iedere beschrijving. Eronder zit een soort duin van steen. Het is geen kerker, zoals ik even dacht, maar wel de parkeergarage, voor wie toch met een auto naar dit OV-knooppunt komt.

De tram zal t.z.t. vertrekken aan de voet van dat immense rechtsgebouw en 200 meter verderop de Koningin Astridlaan kruisen naar de Mouterijstraat, waar nu een fietspad loopt langs een braakliggend terrein. Dan rechtdoor de Stokerijstraat in, een vrij gewone straat; ik herinner me er in ieder geval niets bijzonders over. Aan het eind daarvan stuit ik op wegwerkzaamheden. Vermoedelijk valt de beslissing over de tram zodra die voltooid zijn, waarna de boel meteen weer open moet.

De tram krijgt in de bebouwde kom van Hasselt en Maastricht dubbelspoor; verder enkelspoor. Ik loop de Gazometerstraat in. Een gazometer is Belgisch voor een gashouder of gascilinder, die hier vroeger vast geweest is, de gazometer van Gasselt. 

Er staat hier een school voor ASO-onderwijs (?) die lijkt op een gevangenis of kazerne, en een basisschool die een project doet met gedichten over wensen. Boeiend; wat er niet opkomt in zo’n kindergeest! Ik plaats er een paar, zonder toestemming, en kan zodoende één vooroordeel ontzenuwen over Vlaanderen: dat kindjes er beter spellen dan in Nederland.






Hoe het daarna precies verder gaat met de tram, weet ik niet. Ik zelf passeer in ieder geval een haventje met de naam Kanaalkom, een krot met een grote uil erop geschilderd en het Volkstehuis Maagd der Armen. De tram moet uitkomen op de Martelarenlaan, een boulevard om het centrum heen, en uiteindelijk op het Kolonel Dusartplein, waar een groot busstation is en ook een tramhalte komt. Er stoppen meer dan 10 lijnen en er is een grote overdekte wachtruimte.

Behalve de exacte tijd in België, vermelden ze ook die in New York en Itami (?). En: ’s lands wijs, ’s lands eer: net als op Belgische spoorwegstations zijn er geen aparte vertrekstaten per lijn, maar staan de bussen allemaal onder elkaar, chronologisch van 5:00 tot 1:00 uur, gesplitst per dagsoort  en per richting, dat nog wel. Jouw bus vind je via het lijnnummer en de lijnkleur. Ik wil straks met lijn 20a verder richting Maastricht, en die heeft als lijnkleur grijsblauw. Zo kom ik er wel uit, ook al is het anders dan bij ons.

Eerst wil ik het centrum van Hasselt nog even verkennen. Vorige keer had ik daar geen oog voor, bezig als ik was met die gratis stadsbus. De smalle kronkelstraten in dit stadje monden uiteindelijk uit op een groot marktplein. Van honger of dorst hoef je daar niet om te komen.


Hasselt noemt zich de ‘Hoofdstad van de smaak’, en dat zal dan vermoedelijk eerder culinair opgevat moeten worden dan qua architectuur. Maar de croque Hawaii die ik hier nuttig, een geroosterde boterham met kaas, ham en ananas ertussen, maakt de prijs van 9,50 euro niet helemaal waar; hij smaakt niet erg bijzonder. 9,50, hoeveel was dat wel niet in Franken?

Aan het tafeltje naast me zit een kroostrijk gezin, vijf kids, variërend van een jaar of 11 tot nog in de buggy. De jonge moeder is een matrone in de dop, met beginnende vormeloosheid; de vader een schriel mannetje, die ze toch allemaal maar verwekt heeft.

Het is de oudste, de jongen van 11, die zich over de jongste ontfermt. Hij is het die kili-kili-kili doet in de buggy, en hij is het die de jongste boreling voortduwt als het gezin opstapt. Dat is altijd zo in grote gezinnen, schijnt het. Ik ben zelf de oudste van twee, en draaide dus so wie so voor mijn broertje op.

Terug naar het Dusartplein, het busstation met carrièrekansen om tevens tramhalte te worden. Lijn 20a is moeilijk te doorgronden. Overzichtelijk is nog, dat er rond elk heel uur van station Hasselt een doorgaande bus vertrekt naar Maastricht NS, die daar rond het volgende hele uur aankomt. Maar daarnaast heeft de lijn een keur aan kort-trajectbussen, die vertrekken op tijdstippen waar weinig systeem in zit, en waarvan sommigen dorp A als eindbestemming hebben, anderen dorp B of C als begin, sommigen de universiteit aandoen, sommigen links van de ene kerk rijden en anderen rechts van de andere. Ik heb de dienstregeling maar uitgeprint.

De bus die ik neem, zal over 40 minuten sterven in Eigenbilzen. Hij neemt vanaf het Dusartplein de Koning Boudewijnlaan, een brede boulevard, en volgt de beoogde tramroute. Op het kruispunt van die laan met de Gouverneur Verwilgensingel krijgt de tram een halte, in de buurt van twee belangrijke attractiepunten: het provinciehuis van Belgisch Limburg en Plopsa Indoor Hasselt, het binnenshuis-filiaal van Plopsaland in De Panne. 

Ik heb blijkbaar toch niet goed gekeken op die uitdraai van de dienstregeling, want ik had gehoopt dat de bus via de tramroute verder zou rijden naar de universiteit, maar we slaan rechtsaf, kruisen de spoorbaan naar Bilzen – Luik, en nemen de steenweg N2, parallel aan het spoor, naar Diepenbeek.

De universiteit Hasselt zal vermoedelijk slechts één tramhalte krijgen, helemaal aan de zuidkant van de campus, die zeer bescheiden van omvang is. Totdat de tramlijn richting Genk in gebruik zal worden genomen; die rijdt langs de universiteit naar het noorden.

Ik had nooit van de Universiteit Hasselt gehoord voordat die tram in het nieuws kwam. Als neerlandicus heb ik in mijn studietijd geen enkel artikel onder ogen gehad dat hier gewrocht is. Dat klopt ook wel; ze hebben geen faculteit der geesteswetenschappen; zelfs theologie kun je er in dit godsvruchtige land niet studeren.

De chauffeur is gekleed in korte broek en gympen, begeleidt zijn rit met doordringend vals gefluit, rukt regelmatig een blikje frisdrank open, en ordent onderwijl, sturend met één hand, ook nog allerlei paperassen. Het tempo is pittig, en dat mag ook op steenwegen als deze. Bij het naderen van de bebouwde kom meende ik in het voorbijschieten een bordje te zien met 70 in plaats van 50; plaatsjes als Diepenbeek en Beverst liggen langs een open verkeersriool waar bloedstollend hard gescheurd wordt.

Ergens in Diepenbeek of Beverst zie ik een stukje spoorbaan. Het is een dubbelsporige verbinding waar slechts 2 treinen per uur per richting rijden. Toch is er geen plaats op het spoor voor de tram, die ook goed zal zijn voor slechts 2 ritten per uur per richting. Er moet langs de NMBS-baan een derde spoor aangelegd worden voor de tram, wat het project weer een flink stuk duurder maakt.

Diepenbeek heeft nog steeds een station; Beverst heeft er nooit een gehad. Maar krijgt wel een tramhalte. Oorspronkelijk zou de gemeente Bilzen, waaronder Beverst valt, er slechts één krijgen, in Munsterbilzen. De burgemeester van Bilzen beijvert zich echter voor extra stops in de dorpjes Beverst en Eigenbilzen, en lijkt zijn zin te gaan krijgen.

We rijden nu door de winkelstraten van Bilzen dat ik nog herken van die snelbusrit 15 jaar geleden – terwijl Hasselt me net volkomen onbekend voorkwam. Bij het station ligt een dozijn busperrons te bakken in de middagzon, die het asfalt ongenadig striemt. Bij één ervan staat een plukje mensen, en daar halteren we.

De tram komt straks niet door Bilzen. Wij spoeden verder over het Vlaamse platteland, in een bus die langzaam leegloopt (qua passagiers, niet qua banden). Spoedig kondigt een bordje de bebouwde kom van Eigenbilzen aan. De bus koerst door een lange, loom slingerende, lege straat. Dan stopt hij bij de kerk. Daar de laatste passagiers uitstappen, doe ik dat ook maar. Ik zie eerst nergens een halte, maar die blijkt aan de gevel van een woning bevestigd, schuilgaande achter geparkeerde auto’s.








Het zou volmaakt stil zijn in Eigenbilzen, als er bij de kerk niet een zomerkermis gaande was. Deze is zeer minimaal en bestaat uit botsautootjes, begeleid door bonkende moderne popmuziek, en Maxim’s Diner, een eetkraampje dat tenminste geen herrie maakt.

De jeugd van Eigenbilzen, voor zover niet vertrokken naar nog zonniger oorden, botst in die autootjes en gilt obligaat, omdat je in botsautootjes nu eenmaal hoort te gillen. Ik sla de Winkelomstraat in (het hoekie om, letterlijk) en hoor het gebons en gekrijs langzaam wegsterven. De zon ketst kletterend op alles wat hier wit is: een gevel, een raamlijst, een neergelaten rolluik. Buiten de kermistijd zal het parochiehuis voor het enige vertier zorgen. Afgezien van die kermis is het dorp compleet uitgestorven. Ik zie smalle losstaande woninkjes die omver lijken te vallen, blinde muren met klimop, blinde muren zonder, en natuurlijk een namaak-oud landhuis met Griekse godinnen in de tuin.

In de 27 minuten die de ondoorgrondelijke dienstregeling van lijn 20a me schenkt in Eigenbilzen, wil ik wel het oude spoortje vinden. Dat lukt. Het ligt verdiept en loopt onder gietijzeren bruggen door. Je zult het gras en onkruid moeten wegkappen met een machete om de rails weer zichtbaar te maken, of om nieuwe rails aan te leggen.

Terug bij de kerk lopen een invalide bejaarde man en zijn zoon in ganzenpas in de zon over het trottoir, de eerste moeizaam met een stok, tik… tik… tik…, de tweede er angstig achteraan om hem op te vangen bij een eventuele valpartij. Waarom neemt zo iemand geen rollator!

De bus komt eraan. Ik reis in ruim 10 minuten naar Lanaken. Onderweg moet ik het dorp Gellik gepasseerd zijn, maar het is me ontgaan. Gellik krijgt geen tramhalte, tenzij zich er hier ook een burgemeester sterk voor gaat maken.

Lanaken is bijna een buitenwijk van Maastricht, met echter wel een rijksgrens ertussen, zoals het Nederlandse Vaals bijna een buitenwijk is van het Duitse Aachen. Het busstation ligt bij het Cultureel Centrum. Ik zag daar een groot theater bij, maar het blijkt een onopvallend gebouwtje dat veel wegheeft van een staminee. Getuige de uithangborden, kun je er in ieder geval een pintje vatten. Och, da’s ook cultuur, in Vlaanderen.

Volgens een kaartje dat ik heb uitgedraaid, vind ik ten zuidwesten van hier het gerenoveerde goederenspoortje naar Maastricht, dat onder het regime van het Spartacusproject dienst gaat doen als tramverbinding. Ik kruis een brede autoweg, zonder me af te vragen of dat wel mag, en zonder de fiets- en voetgangerstunnel te zien die ik pas op de terugweg zal ontdekken. Een parkje en een gietijzeren brug over het Kanaal Briegden-Neerharen brengen me op een asfaltweg langs fabrieken en windmolens. Er ligt een onoverzichtelijk fietspad naast dat door grove betonblokken is afgescheiden van de hoofdrijbaan, en deze halverwege plotseling kruist om van rechts naar links te zwenken.

De foto van het spoorbaantje maak ik met gevaar voor eigen leven. Auto’s, camions en racefietsers, de laatste geïnspireerd door de Tour de Dope die vandaag elders in België voortijlt, rijden me schier ondersteboven. Maar die foto heb ik!



Hiermee ben ik nog niet tevreden, want er moet ook nog een oud stationsgebouw zijn in Lanaken. Ik loop naar het marktplein en winkelhart van het grote villadorp, en sla daar de Stationsweg in. Die slingert zich ellenlang door Lanaken, en gaat van winkelstraat langzamerhand over in villalaan. Aan het eind ervan zie ik geen spoor en geen station; alleen een stelsel van tunnels dat weer onder die gevaarlijke weg doorloopt, denk ik. Als ik mijn huiswerk beter had gedaan, had ik geweten dat het station in 2006 grotendeels is afgefikt en de restanten ervan in 2010 zijn gesloopt.

Voor die tram zullen ze wel geen gebouw meer oprichten, en gewoon een abri plaatsen (‘schuilhuisje’, heet dat hier). Toch vraag ik me af, wat de zin ervan is. In het hart van Lanaken kun je momenteel 3 bussen nemen naar Maastricht; naast lijn 20a ook 45 en 63. Zouden er nou erg veel mensen zin hebben om 1,5 kilometer te lopen naar die tramhalte bij die verkeersput?

De 5 kilometer trambaan op Nederlands grondgebied geven ook nog aanleiding tot een stukje Nederlands-Belgische prestigestrijd. De Nederlandse overheid draagt de aanlegkosten van dit stukje tramlijn, maar de Belgische draait op voor de onderhouds-; zie dit krantenartikel. Het protest daartegen aan Vlaamse zijde is zo fel, dat ik onderhuidse sentimenten vermoed in de trant van: ‘Hebben we daar nou de Tiendaagse Veldtocht voor gewonnen?

Soit, ik loop die lange weg terug, aan de overzijde van daarnet, en passeer Skills Kindercoaching. Die begeleiden kinderen die last hebben van faalangst, pesten, afkeer van school  en ander kinderleed. Ik had er als scholier wel één kunnen gebruiken, een kindercoach, zo te lezen. Maar die had je toen nog niet. Ik had wel een Vlaamse kinderpsycholoog, die me wekelijks impertinente vragen stelde, en weinig antwoorden bood. Dat ik tegenwoordig noch Vlamingen, noch psychologen erg serieus neem, moet daarmee te maken hebben. Zo zie je maar weer: de oorzaak van veel dingen ligt in de jeugd, ook van vooroordelen.

‘Lanaken zomert’, wat onder meer gepaard gaat met een loterij waarmee je je eigen gewicht in bier kunt winnen. Dat zal Tjeerd, mijn trouwe alcoholhoudende lezer, interesseren. Die is zelf wat aangekomen, de laatste tijd, door te veel bier te drinken.

Ik neem bus 63 maar Maastricht. Die plaatsnaam zie ik een paar minuten later al aangekondigd langs de weg, en dat is het enige waaraan ik kan zien dat ik het vaderland weer ben binnengereden.

Maar dan ben je nog niet bij het station. Je moet die hele stad nog door. Maastricht is een drukke, stoplichtrijke stad, van de rappe gaat het beslist niet in en iedereen verlangt zuchtend naar het einde van een hete rit.



Dat is ook mijn voornaamste bezwaar tegen het Spartacus-tramplan voor de lijn Hasselt – Maastricht. Die trams moeten gaan rijden met een pittige maximumsnelheid van 100 kilometer per uur. Maar aan het begin en eind van de route gaan ze als een slak door een drukke stad. Waar ze bovendien niet veel toevoegen aan het bestaande OV: één tram per half uur, bovenop een hele resem stads- en streekbussen die exact hetzelfde traject afleggen.

Daarmee wordt een rit Hasselt NMBS – Maastricht NS onnodig lang. En dat alleen om een rechtstreekse verbinding te bieden aan passagiers die bijvoorbeeld van Maastricht naar Plopsaland willen, of van Eigenbilzen naar het Maastrichter overdekte winkelcentrum Quo Vadis, of hoe heet het ook alweer? Maar hoeveel mensen zijn dat er, per dag?

Reden voor De digitale reiziger om grote vraagtekens te zetten bij dit dure project, en de criticasters gelijk te geven. Toch zal het wel doorgaan. Trams lijken bij politici altijd op een hoger plan te staan dan bussen en treinen; zij heten bij uitstek geschikt om de mensen uit de vierwieler te krijgen. Dat komt doordat tramlijnen in de moderne wereld nog maar zeldzaam zijn. En dat komt weer doordat ze medio de 20ste eeuw vrijwel allemaal zo broodnodig opgeheven moesten worden, omdat ze het autoverkeer maar in de weg stonden.

De geschiedenis herhaalt zich niet zozeer, maar spreekt zichzelf voortdurend tegen. En daarin zit toch weer heel veel herhaling. Dit wijze woord is het slotwoord.

Frans Mensonides
17 juli 2012
Er geweest: maandag 2 juli 2012

De Belgicismen van vandaag zijn niet allemaal begrijpelijk


© Frans Mensonides, Leiden, 2012