Bussen langs rivieren (2): de Rijn

Deze week: In het kielzog der Batavieren



Uiterwaarden bij Lobith


Eerder reisde De digitale reiziger langs de Rijn van Katwijk naar Alphen a/d Rijn en van Alphen a/d Rijn naar Kesteren. Het stuk van Utrecht tot Bunnik werd te voet afgelegd.


De Rijn stroomt bij Lobith ons land binnen. Dit is generaties schoolkinderen bij de aardrijkskundeles voorgehouden als absolute waarheid. Zoals de meeste dingen die wij op school leren, klopt het maar half; dat zal blijken uit het vervolg van dit verhaal.

Ook bij het vak geschiedenis speelt Lobith een rol. Lobith was de eerste Hollandse plaats die de Batavieren zagen toen zij, zo'n eeuw of drie voor de geboorte van de Heiland, in uitgeholde boomstammen de rivier kwamen afzakken. Ik kon me dat als kind helemaal voorstellen. "Ja, hoor, daar ligt Lobith", zei een Batavier tegen zijn vrouw. "Nu zijn we dan eindelijk in Holland".
-"Dit is een historisch moment", antwoordde de Batavierse. "Daar praten ze over 2300 jaar nóg over!".

De Batavieren hebben geen schriftelijke bronnen nagelaten, laat staan literatuur. Dat is wel spijtig; het zou een interessante reeks college's opgeleverd hebben in de klassieke Bataafse taal en letterkunde. Italianen en Grieken zijn op dat gebied beter bedeeld.

Het enige wat wij weten over onze verre voorvaderen, is tot ons gekomen via verslagen van klassieke schrijvers. De Romeinse auteurs vonden de Batavieren maar een stelletje wildemannen. Ze verdobbelden alles, tot hun vrouwen en kinderen toe, heb ik ooit geleerd op school, maar ook dat zal wel een fabeltje zijn.


ARNHEM - DUIVEN
Ik wil het veel besproken Lobith wel eens met eigen ogen zien. Daartoe neem ik op een hete maandag in juni de trein naar Arnhem.

Met het nieuwe busstation wil het niet echt opschieten. Nog steeds bestaat het plein ten westen van de stationsingang uit een peilloos diepe zandkuil. Ooit moeten hier halteperrons verrijzen, en de onvermijdelijke DRIS-displays. Het zal wel volgende eeuw worden. De streekbussen vertrekken nog altijd vanaf het stadsbusstation.

Ik stap in lijn 60 naar Duiven. Ook deze hoek van Nederland is onlangs geanneXXeerd door Connexxion.

De chauffeur is van het spraakzame type. Hij voert een levendige conversatie met een vrouw van een jaar of twintig. Zij draagt een bloot gevalletje, dat uitzicht biedt op een veelbelovende navel. In Westervoort stapt ze uit, dromerig nagestaard door de bestuurder. Een mooi meisje in een lelijke plaats.

Westervoort deelt het noodlot van o.a. Bathmen, Twello en Bennebroek: er loopt een spoorlijn dwars doorheen, maar geen trein stopt er. Als compensatie biedt Connexxion een kwartierdienst met Arnhem. Behalve lijn 60 rijden hier ook de nummers 61 (Arnhem - Zevenaar) en 62 (Arnhem - Groessen, waar dat ook mag liggen).

In Duiven verlaat ik de bus, als laatste passagier, bij een halte waarover een oranje plastic zak is getrokken. "Halte tijdelijk opgeheven", staat daarop te lezen. Toch mag ik uitstappen. Ik had dat beter achterwege kunnen laten, zie ik meteen. In het rivierengebied liggen prachtige stadjes, maar Duiven behoort daar beslist niet toe. Sterker nog: het ligt niet eens aan de Rijn. Plaatsen in de buurt die wél aan de rivieroever liggen, zoals Pannerden, zijn alleen in de spits per bus bereikbaar.

Het ziektebeeld van Duiven wordt me tijdens een wandeling van tien minuten volkomen duidelijk: lullige forenzenhuisjes; lullig kerkje; lullig overdekt winkelcentrum; lullig dorpspleintje, waar de dienst Gemeentereiniging bezig is met het schoonspoelen van een Augias-stal, achtergelaten door bezoekers van een lullige braderie in het weekeind. Mijn fototoestel blijft in het foedraal. (Ik schrijf dit alles met het risico, daarmee een lezer te kwetsen die Duiven uit 500 plaatsen heeft uitverkoren om er de rest van zijn leven door te brengen).

DUIVEN - TOLKAMER
Ik loop een kantoorboekhandel binnen om een strippenkaart te kopen. Op de toonbank staan een blauwe en een rode 15-strippenkaart broederlijk naast elkaar in een glazen standaardje geklemd, ten teken dat zij hier verkrijgbaar zijn. Daar ik te oud ben voor een studentenjaarkaart en te jong voor een pas 65+, bestel ik een blauwe. De normale voorraad blauwe kaarten is uitgeput, maar de winkeljuffrouw is bereid onder mijn ogen het glazen standaardje te slopen om me die ene, allerlaatste blauwe kaart te kunnen verkopen. Dit neemt me toch nog een beetje in voor Duiven.

Ik neem plaats bij de halte (een andere dan daarnet; ik ben niet zo suf om bij een tijdelijk opgeheven halte te gaan staan). Lijn 60 naar Tolkamer komt aangereden. Ook deze bus is aanvankelijk niet erg druk. Pas bij station Zevenaar wordt de bus wat voller.

Nu gaan we in de richting van de Rijn. We hebben een aardig vergezicht over De Bijland, een geamputeerde Rijnarm, die nu dienst doet als wandel- en natuurgebied. Dan eindelijk: Lobith. Het is een minidorpje, zoals er zoveel zijn in deze streek. Opmerkelijk feit: het ligt niet eens aan het water! Schoolboeken zullen herschreven moeten worden: de Rijn is ver te zoeken, hier.


De Rijn ten oosten van Tolkamer


TOLKAMER-LOBITH
Batavieren, die de tocht van hun voorvaderen in omgekeerde richting over willen doen, zullen ergens een uitgeholde boomstam moeten huren. Met het OV kom je niet verder dan de Burgemeester Daalderopstraat te Tolkamer. Bij Zorgcentrum Lobede, dat momenteel zijn 25-jarig bestaan viert - waarmee gefeliciteerd; een kwart eeuw vol zorgen - bevindt zich het eindpunt van lijn 60.

Ook Tolkamer is niet de plaats waar de Rijn ons land binnenstroomt. Die ligt nog 4 kilometer verderop. Dat dorp, waarvan de naam binnen enkele alinea's onthuld zal worden, is slechts één keer per dag bereikbaar per bus; 's-Avonds, op een tijdstip dat de hele bevolking al lang aan de avondboterham zit.

In Tolkamer is een oud douanegebouw te zien. Langs de kade liggen bunkerstations voor de binnenschepen. Verder heeft Rijkswaterstaat hier een meetstation laten bouwen, waar continu bepaald wordt, hoeveel gif de Zwitsers en Duitsers al in de Rijn gemieterd hebben.

Vanaf de Europakade in het centrum van Tolkamer heb je een mooi uitzicht over de Rijn. Het is van hier nog bijna een uur lopen tot de Duitse grens. Toch is Tolkamer een grensplaats. Immers: de Rijn is hier maar voor de helft van "ons". Aan de overkant ligt de Bondsrepubliek.

Het verbaasde mij als kind (en nog altijd, eigenlijk) dat de meeste dingen niet veranderen als je een grens passeert. Aan de overkant van de Rijn zijn de koeien niet paars, is het gras niet blauw en groeien de bomen niet tot in de hemel. Het lijkt er heel veel op Holland; dat valt me wat tegen.

Over de dijk loop ik stroomopwaarts. Het is een vrij rustige weg. Wat toeristische fietsers, een paar auto's; een enkele vrachtwagen. Onderweg passeer ik een stuk of vier steenfabrieken. In de verte zie ik op een heuveltop de kerk van het dorp Hoch-Elten, dat samen met Elten in 1963 overging van Nederlandse in Duitse handen. Dit was het gevolg van een Nederlands- Duits grensverdrag; er hoefde nu eens geen oorlog voor gevoerd te worden.

En hier zie je dan de entree van het dorpje, waar de Rijn Nederland binnenstroomt. Het heet Spijk, zoals onomstotelijk bewezen wordt door de foto hiernaast.

Voorbij Spijk ligt nog een laatste steenfabriek. Dan doemt een picknicktafel op. Ernaast heeft de gemeente Rijnwaarden een groot informatiebord opgesteld. De woelige geschiedenis van deze regio staat erop beschreven. Een dynamische landstreek: de loop van de rivieren heeft zich door de eeuwen heen meerdere malen spontaan gewijzigd, aan welk feit het landschap zijn gevarieerde karakter te danken heeft. De plaats waar de Waal zich afsplitst uit de Rijn is de afgelopen millennia met gemiddeld twee meter per jaar opgeschoven in de richting van de Noordzee.

Uit het informatiebord blijkt, dat de Lobith-aanhangers wel een beetje gelijk hebben: tot ca. 1600 lag die plaats inderdaad aan de Rijn. Toch: de rivier is sedertdien een kilometer naar het zuiden opgeschoven. Het zou een goede zaak zijn, als de aardrijkskundeboekjes eens herzien werden.

Een hectometer verderop staat een vergelijkbaar informatiepaneel van Rijnwaardens Duitse buurgemeente. Een veel beknopter bord, maar wel gesteld in twee talen. Rijnwaarden verstrekt daarentegen alleen informatie in wat door sommige hardnekkige Duitsers nog altijd het Neder-Duitse dialect genoemd wordt.

Ergens tussen beide informatieborden in moet de rijksgrens liggen. Ik gok: op de plaats waar het asfalt overgaat in steen; het staat niet aangegeven.

Op de terugweg neem ik voorbij Spijk een achterweggetje langs een steenfabriek. Via de uiterwaarden bereik ik Lobith. Met enige fantasie kan ik me nog voorstellen, dat het dorpsstraatje ooit een kade was.

Lobith ligt stil en verlaten te blakeren in de junizon. De deur van het Dorpshuis staat open. Er waait muziek over het plein: "Er is leven na de dood" van Freek de Jonge. "Na de dood, na de dood", zingt de zanger mij achterna.

Na enig zoeken vind ik een bushalte. Ik ga in de abri staan en bevindt me te midden van een groepje gesluierde oosterse vrouwen, die ook op de Connexxion staan te wachten. Zij weten vast niet, welke rol Lobith speelt in het nationale bewustzijn van de Nederlander, en dat dan nog deels ten onrechte ook.

Die gesluierde vrouwen komen van heel ver, maar zijn in dit onooglijke dorpje toch meer thuis dan ik, want zij worden gegroet door passerende dorpsgenoten, terwijl ik met gepast wantrouwen bekeken wordt. Waaruit maar weer blijkt, hoe relatief dingen kunnen zijn. Als het echt waar is van die Batavieren die in uitgeholde boomstammen uit Duitsland kwamen dobberen (want ik ga nu aan alles twijfelen), dan zijn wij allen allochtonen in dit land.

Met die wijsheid komt een einde aan deze reis langs de Rijn, maar nog niet aan mijn omzwervingen van deze maandag. Die worden voortgezet in Syntus-land.

Frans Mensonides
20 juni 1999.