"Die veiligheidsstreep is geen fantasietje"
(Uit de veiligheidsvoorschriften op de metrostations)
In de eerste plaats: tramlijn lijn 18, vermoedelijk (want we hebben het niet nagemeten) de langste en meest kronkelige lijn van de Belgische hoofdstad. Deze loopt van de Houba De Strooperlaan in Heizel naar de Dieweg in Ukkel en staat garant voor een uurlang PCC-plezier.
In de tweede plaats: de literatuur. Het is moeilijk te geloven voor de Nederlander die in het huidige Brussel zijn oor te luisteren legt, maar eens was deze stad het kloppend hart van de Nederlandstalige bellettrie. We moeten daarvoor heel ver teruggaan in de tijd; om precies te zijn tot de vroege vijftiende eeuw. Uit die periode dateert het befaamde v. Hulthem-handschrift, een bloemlezing van 50 Middel-Nederlandse werken. Het handschrift wordt bewaard in de Koninklijke bibliotheek van Brussel en is daar momenteel onderwerp van een tentoonstelling.
Drie opvolgers van de PCC.
(Nog meer Brusselse railfoto's zijn te zien op de website van Philippe Langenaken)
Tussen Rotterdam en Antwerpen zit ik ingeklemd tussen een breedgeschouderde blonde Hercules, zijn frêle vrouwtje van ca. 1.50 meter hoog en hun valiezen, in aantal ruimschoots toereikend voor een intercontinentale emigratie. Ik heb weinig beenruimte, maar kan tenminste nog zitten. Zo fortuinlijk is niet iedereen. Na een lange stop in Roosendaal staan ook alle gangpaden vol Hollanders die de verjaardag van onze koningin-moeder ontvluchten. Koffie kunnen we op die manier mooi vergeten.
De trein stopt bij wijze van uitzondering in Essen, waar ik een antieke trein zie staan, zo te zien gebouwd in de periode tussen de oorlogen. Ineens herinner ik me, dat er op 30 april allerlei hobby-ritten gereden worden in België; ik heb er gelovik iets over gelezen op NS-discussies. Zou dat de grote drukte verklaren? Er stappen wat railhobby'isten uit, maar ook na Essen is de trein nog mudvol.
Bij nadering van Antwerpen wordt omgeroepen dat we Antwerpen CS vandaag overslaan; de trein zal alleen stoppen in Berchem "alwaar een onmiddellijke aansluiting wordt verzekerd". Een reden wordt niet vermeld; misschien is het om tijd te winnen, want er is al een forse vertraging.
In Berchem stappen de Hercules en zijn minuscule eega uit om plaats te maken voor wat in Vlaanderen een kroostrijk gezin heet. Weer weinig beenruimte. De buggy met Benjamin erin, wordt boven de hoofden van het reizigerspubliek doorgegeven. Het kind duvelt er bijna uit. Mams die tegenover me zit, slaakt een gil, maar het gaat nog net goed. Wanneer de trein vertrokken is, heft de moeder opnieuw een hysterisch gekrijs aan. Ze mist haar op-een-na-de-jongste, en vreest dat hij op het perron is achtergebleven. Het is een misverstand, blijkt even later: het kind zit bij pappa, in de volgende coupé.
De hobbyritten zorgen voor een flinke ontwrichting van de dienstregeling. De trein rijdt van Antwerpen tot Mechelen zo langzaam dat ik alle namen van de tussenstationnetjes gemakkelijk kan lezen. We passeren Mortsel, Kontich en Duffel en rijden zelfs een TGV-trein voorbij. Even later worden we op onze beurt gepasseerd door een "duikbril", een Belgische stoptrein.
Met een vertraging van ruim een halfuur bereiken we het eindstation, Brussel Zuid. Ik heb zo'n
reis achter de rug, die je het best zo snel mogelijk kunt vergeten. Waar was hier ook alweer
het bureel betwiste zaken?
Volgens de kaart moet lijn 81 hetzelfde traject rijden. Boven de grond misschien? Ik stap uit en neem een kijkje op straat. Geen tramrails. Bij een uitzendbureau hangt een wervingsadvertentie voor een polyvalente halftijds medewerk(st)er.
Bij De Brouckere daal ik weer af in de tramcatacomben. Lijn 81 stopt hier toch; ik heb hem daarnet blijkbaar over het hoofd gezien. Volgens de dienstregelingtabel - om niet te zeggen: de uurregeling - rijdt deze lijn slechts in kwartierdienst. De drukte in de Brusselse trams is nooit erg groot. Per werkdag worden een krappe kwartmiljoen passagiers vervoerd op het enorm uitgestrekte tramnet met een lengte van 130 kilometer. Den Haag vervoert ongeveer evenveel trampassagiers op een net dat 35% korter is.
Ik heb geluk: lijn 81 komt meteen aanrijden. Het is een enkelgelede wagen. Via Schaarbeek
rijden we naar Heizel. De tram is zo goed als leeg; de bewoners van deze buitenwijken reizen
met de metro die het in Brussel veel beter doet dan de tram: ruim 300.000 reizigers per dag,
en dat met slechts drie lijnen.
"Houba de Strooper" is een naam die me, om wat voor reden dan ook, op de lachspieren werkt. "Houba" is de bekende lokroep van de marsipulami, één van de vele striphelden die in België een habitat vinden. Verder doet het me wel denken aan een ouderwets kinderboek in de Kluitmansreeks: "De avonturen van Houba de stroper", net zoiets als Sil de Strandjutter. Op de Avenue 'Oubah de Stropère zie ik een polyvalente reclamezuil, die tevens dienst doet als openbaar toilet.
Lijn 18 rijdt om de tien minuten; voornamelijk met de ongelede PCC tjes, al zie ik in de loop van de dag ook een paar gelede wagens op deze lijn. Ik stap aan boord van wagen 7161. De PCC, in Amerika in de jaren veertig gepresenteerd als hét trammaterieel van de toekomst, heeft vooral in België school gemaakt (zie ook het stuk over Antwerpen). In de periode 1951-1971 zijn er door de Brusselse vervoersmaatschappij MIVB/STIB niet minder dan 172 besteld bij hofleverancier Brugeoise-Nivelles. Daarvan zijn er nu nog 57 in dienst. Binnenkort zal het oudste exemplaar, no. 7003, Abraham zien.
De rijeigenschappen van de Brusselse PCC's zijn nog iets beter dan die van Antwerpen, mede doordat het Brusselse tramnet met normaalspoor is uitgevoerd, tegen het Antwerpse met meterspoor. Ook in onze eigen residentie hebben de PCC's zo'n veertig jaar rondgereden. De vering van de eerste Haagse PCC's was zo goed, dat diverse passagiers door al dat ge-hop hun zojuist genoten maaltijd uitstortten over de vloer van het voertuig. Gerard Scheltens verdiept zich op zijn PCC-site over de technische achtergronden van dit verschijnsel.
Een nadeel van de PCC's is de beperkte capaciteit: de Brusselse wagens kunnen niet gekoppeld worden. Vandaar dat na 1971 alleen nog maar gelede wagens besteld zijn bij BN.
We passeren de "De Smet de Naeyerelaan" en de "Jubelfeestlaan", ook twee namen om te
onthouden. Het is niet druk: tijdens de hele rit naar Ukkel komt het passagiersaantal nergens
boven de 35. Iedereen kan zitten. Vlaamstaligen mijden volgens mij de tram: ik hoor alleen
Frans en nog uitheemsere talen. Vlaams schijnt de taal te zijn van de rijkeren in Brussel; die
nemen de auto, de metro, of - als ze
een beetje typisch zijn - de fiets.
Bij de halte Barreel stap ik uit voor een paar foto's. De tram moet hier door een haarspeldbocht die alleen te nemen is door een extra rondje te rijden over een rotonde. Elke tram (behalve lijn 18 rijden hier ook 81 en 82) kan ik zodoende van alle kanten fotograferen.
Ik stap in een andere PCC van lijn 18. Door de voorstad Vorst rijden we zowaar een stukje over vrije trambaan; er komt wat schot in. We passeren een vrachtwagen die "vlees van de vleugel en van de bil" transporteert. Even later, op weg van Vorst naar Ukkel, is het helemaal mis. Er zijn wegwerkzaamheden. Drie kilometer lang rijden we stapvoets.
Eindpunt Dieweg; eindelijk. Ik heb in totaal een dik uur gereden over een afstand van 17
kilometer en kan de populariteit van de metro wel plaatsen. Dit is dus Ukkel, waarover de
Belgen evenmin uitgepraat raken als wij over De Bilt. Ik blijf hier niet lang. De klok is drie uur
al gepasseerd; de Koninklijke Bibliotheek is tot 17.00 uur geopend en ik wil nog iets zien van
de v. Hulthem-tentoonstelling. Ik zie af van een wandeling naar het observatorium en neem
meteen lijn 92 naar het centrum. De lijnen 90 t/m 94 rijden met van die mooie lagevloertrams.
Vandaag krijg ik er geen één echt goed voor de lens, maar ik heb nog een archieffoto uit 1998.
Een tentoonstelling? Niets van bekend. Collega erbij gehaald. "Jawel, beneden, op het verdiep min-twee". Min twee? In de kelder? Het summum uit de Middel-Nederlandse letterkunde in de kelder. Hoe diep je kunt zinken op de Kunstberg.
Ik daal af en vind de tentoonstelling. Een bewaakster zetelt achter een tafel die helemaal leeg is. Een schoteltje erbij en je hebt een retirade. De vrouw hoeft geen entree te heffen en verveelt zich zichtbaar dood. Twee andere levende wezens lopen er rond; ook Nederlanders. Jongens van een jaar of 19; vermoedelijk letterenstudenten, net al ik.
Ik lees de inleiding. Die is in twee talen, alsof een Waal het in zijn hoofd zou halen om een tentoonstelling over een Middel-Nederlands handschrift te bezoeken. Net heb ik de inleiding uit, of de lichten worden gedoofd. De retiradejuffrouw is hiervoor verantwoordelijk. Een collega-bewaakster komt aangesneld. Er volgt een felle discussie in rad Frans, waaruit ik de zinsneden cinq heurre en oh-la-la opvang. Het is duidelijk wat er aan de hand is: de bewaakster dacht, dat de tentoonstelling tot 16.00 uur open was. Node neemt zij weer plaats achter de tafel. Ik besluit, het pronkstuk van de expositie, de fraai gerestaureerde pagina's van het handschrift, meteen maar te gaan bekijken; iets zegt me dat het licht geruime tijd vóór 17.00 opnieuw zal doven, en dan definitief.
Het manuscript heeft veel te lijden gehad van vocht, insecten, onhandige restaurateurs en niet in de laatste plaats van een anonieme zedenmeester die verschillende hem onwelgevallige passages heeft doorgekrast, overgeplakt of zelfs botweg eruit gescheurd. Maar de restaurateurs hebben hun werk perfect gedaan. Enkele herstelde folia uit het manuscript zijn op de tentoonstelling te zien; later wordt het werk opnieuw ingebonden.
Na tien minuten verlaten de andere Nederlanders de tentoonstelling. Ik ben er nu alleen en probeer zo min mogelijk te letten op de mevrouw die naar huis wil en mij vanachter haar tafeltje zit dood te wensen. Ik voel me misplaatst, maar dat is natuurlijk niet terecht. Die tentoonstelling; die is hier misplaatst. Vanuit mijn ooghoeken zie ik mijn Nemesis hartgrondig geeuwen. Waarom gaat zo'n mens niet iets doén, bijvoorbeeld een boek lezen? Ik bedoel: er staan er toch genoeg in zo'n bibliotheek. De handschriften op de tentoonstelling zijn natuurlijk regelrechte afraders voor een Waalse; zelfs voor beginnende ingewijden als ik zijn die Middeleeuwse kriebels moeilijk te ontcijferen. Maar laat haar dan bij een collega een Simenonnetje gaan halen, of zo.
Ook het Comburgse handschrift, niet veel minder befaamd dan dat van v. Hulthem, is tentongesteld. Het ligt opengeslagen op de eerste pagina van de Reynaert. Nu kan ik met eigen ogen vaststellen, dat er is geknoeid in de allereerste regel: Willem die vele boucke maeckte.
Als ik opkijk, zie ik de bewaakster naast haar tafeltje staan, bepakt en bezakt. Hoewel haar
werkdag officieel nog 20 minuten duurt, heeft zij haar jas al aan. Goed, ik geef me gewonnen.
Tegen zo'n harde hint kan ik niet op. Ik verlaat de tentoonstelling, tot opluchting van de
bibliotheekmedewerkster en van de lezer, die nu wel weer iets wil vernemen over de Brusselse
tram. De rest van v. Hulthem zie ik Amsterdam wel, hopelijk in een geschiktere ambiance. Op
de Kunstberg is deze expositie even misplaatst als Us Mem zou zijn op het Rode Plein in
Moskou.
Van metrostation Montgommery wil ik tram 44 nemen naar Tervuren. Het verkeer rond Montgommery is een hel. Een onafgebroken stroom van auto's; zebra's zijn schaars. Oversteken is een kwestie van ogen dicht, lopen, en dan maar hopen dat ze stoppen. Twee keer loop ik het plein rond zonder een tramhalte te zien. Net wil ik onverrichter zake teruggaan, of ik zie een PCC uit een tunnel komen. Het is de 39 naar Ban-Eijk, waar ik vorig jaar geweest ben. Nu kan 44 ook niet ver weg zijn. Het klopt; bij halte C.J. Martin stoppen zowel 39 als 44.
De tram naar Tervuren rijdt in de spits met een frequentie van zes minuten. Het duurt niet lang of er komt er een uit de tunnel. De rit contrasteert sterk met die in lijn 18. De route voert langs een bos en bij de haltes stapt vrijwel niemand in of uit. Met een flinke vaart trekt de PCC zijn baantje. De tram is pas opgeknapt; het interieur van de dertig jaar oude wagen is geheel vernieuwd. Op de provinciale weg, rechts van de trambaan, staat het autoverkeer muur- en muurvast.
Halte Tervuren Dorp; bijna alle reizigers stappen uit. Ik zie nog steeds veel bomen en weinig
huizen; de tram rijdt helemaal aan de buitenkant van de bebouwde kom. De eindhalte, een
kilometer voorbij Tervuren Dorp, ligt midden in een woud; zo te zien vrij ver van de
bewoonde wereld.
Nog net voor middernacht kom ik thuis. Ik heb een gevarieerde dag achter de rug, waarbij de
nadruk iets meer op railvervoer lag dan op cultuur. Zo hoort dat ook op de Dutch Railway
Webring.
Frans (die vele verhalen schreef).
Bevrijdingsdag 1999.
Commentaar en aanvullingen van Gerard Scheltens op dit artikel
SPOTTERS-STATISTIEKEN
30 APRIL 1999
Nee, die veiligheidsstreep is geen fantasietje!