Dit is Echt!

Boemelen met NS (9): de Maaslijn, en verder


Dit station is Echt


Tienertoer

Niet luid genoeg kunnen wij een loflied zingen op de Tienertoerkaart. Hadden we hem nog maar!, maar helaas: mijn zang wordt een in memoriam.

De Tienertoerkaart heeft bestaan van ergens in de jaren zestig tot ergens in de jaren tachtig. Jongeren van 12 tot 19 jaar konden voor slechts een paar tientjes zakgeld acht achtereenvolgende dagen onbeperkt met de trein reizen (later: vier dagen in een periode van tien). De kaart was alleen geldig in de zomervakantieperiode, als de treinen toch slecht bezet waren. Waarom NS hem heeft afgeschaft, weet ik niet meer, maar het was een onvergeeflijke blunder. Er is altijd wel een reden: een kaart wordt te vaak gebruikt, of juist niet vaak genoeg. Ook de "Er op uit", voorheen: het Trein-toegangbiljet, voorvoorheen: de "NS-vakantiedagtocht", sneuvelde onlangs; weer een stuk spoor-beleving naar de knoppen.

De Tienertoerkaart bood jongeren van de achterbankgeneratie de gelegenheid, eens iets anders te zien dan asfalt, hun vaders en moeders nek, en de achterbumper van de voorganger. Zelfstandig, helemaal vogelvrij, zonder ouders, per spoor op avontuur! Voor de ouders zelf was het een zegen: die blagen acht dagen lang kwijt.

Ook opa's, oma's, tantes en ooms trokken volop profijt van de Tienertoerkaart, vooral als zij in een weinig gangbare uithoek van het vaderland woonden. Dan hadden zij zeven weken lang aanloop van talloze bijna vergeten nazaten en neven en nichten, die allen wilden blijven logeren. Het familieleven bloeide als nimmer tevoren. Ook in ons huis was het elke zomer een vrolijk komen en gaan van allerlei aardige (achter)nichten, die vaak een al even sympathieke aanhang aan vriendinnen meebrachten. Als wat vereenzaamde puber raakte ik alleen al uit mijn isolement door de vele telefoontjes uit alle delen van het land, om raad over gecompliceerde voorgenomen treinreizen. Onze familie telde slechts twee personen die in staat waren tot een exegese van het spoorboekje: mijn oom uit Hoogezand en schrijver dezes; digitale planners had je vanzelfsprekend nog niet.

En denk eens aan het aardrijkskunde-onderwijs! Geografische lessen, mits zij beperkt bleven tot Nederland, gingen er in september in als koek: alle leerlingen hadden de besproken landstreken de afgelopen zomermaanden immers bezocht.

En hoeveel honderdduizenden kortstondige vriendschappen en liefdes zullen in de treincoupés zijn opgebloeid tussen jonge Limburgers en dito Friezen, Groningers en Randstedelingen, Tukkers en Zeeuwen? In de herfstvakantie had NS een vervoerspiek, als gevolg van alle afgesproken logeerpartijen; in de winter werden beloften, te zullen schijven, geschonden (schrijven is een stuk minder leuk dan treinreizen) en de zomer daarop wachtte er weer een nieuwe Tienertoer-liefde.

Ik herinner mij een lange reeks vrolijke, onbekommerde Tienertoerzomers die ik doorbracht in de trein, maar mijn geheugen speelt me hier parten, want ik weet dondersgoed dat ik slechts twee jaar met het circus heb meegedaan (en dat mijn puberteit een allesbehalve jolige tijd was). Dat was in 1972 en 1973. Het eerste jaar was ik in gezelschap van mijn broer Sjoerd, en mijn neef Frans uit Deventer, die even oud is als ik. Het jaar daarop voegde diens jongere broer George zich ook bij het reisgezelschap.

Pro forma reisden we met het doel om ergens heen te gaan: een museum, een strand, een dierentuin of een verafgelegen toeristenplaats als Valkenburg-Limburg. Daar sponnen ze er ook goed garen bij, want iedereen wilde altijd zo ver mogelijk weg. Tienertoer ging in werkelijkheid om het reizen; de bestemming was niet meer dan een alibi.

We hebben eens een rondje IJsselmeer gedaan: van Deventer via Leeuwarden naar Stavoren, daar met de boot naar Enkhuizen, en via Amsterdam terug naar Deventer. Ook staat me een rit bij van Deventer naar Vlissingen: non-stop (dat kon toen nog), vier uur lang. Die reis zaten we uit in het gezelschap van een wat eigenwijs jongetje van 12, die telkens allerlei hoogdravende, poëtische, quasi-diepzinnige gedachtengangen aan het gesprek bijdroeg; een mollige deerne van een jaar of 18, die telkenmale uitbarstte in een tophit van Ciska Peters, getiteld "Elskedije", wat Scandinavisch is voor "ik hou van jou", en het buurmeisje van onze neven, die we per ongeluk tegen waren gekomen op het Deventers perron. De laatste viel in ongunstige zin op door met regelmaat natte, uitgekauwde papierproppen tegen de ramen en naar haar medereizigers te spuwen. Na een kort verblijf op het Vlissingse strand, en na een heel snel rondje langs het stadsschoon van Middelburg, spoedden wij ons naar Leiden; een korte rit van slechts ruim twee uur. Ook Texel, met trein, bus, boot en bus, was een bijna verplicht Tienertoer-nummer: als je er was, kon je bijna meteen weer terug.

Onderweg plachten we ons te voeden met patat met mayonaise. 2500 kilometer in acht dagen tijd: veel gezien, veel mensen ontmoet, en veel beleefd. Met bewondering lazen we in de krant, dat een 17 jarige VWO-scholier, een eenzame wolf, het gepresteerd had, meer dan 6000 kilometer te reizen in acht dagen. Met recht beschouwden hem als de ongekroonde koning van het Tienertoertijdperk.

Op mijn allereerste Tienertoerdag spoorden Sjoerd en ik van Leiden naar Deventer, en daarna met neef Frans gedrieën naar station Vierlingsbeek, voor een bezoek aan het Oorlogs- en verzetmuseum te Overloon. Ik was nog nooit die kant opgeweest. Vierlingsbeek lag (en ligt) aan de Maaslijn: Nijmegen - Roermond. Overloon lag (en ligt) op bijna een uur lopen van het station; er reed geen bus. Zoals normaal is onder pubers, hadden wij een godgeslagen hekel aan wandelen. Daarom staken wij op die lange weg (een geasfalteerde B-weg met fietspad ernaast, herinner ik me vaag) onze duim omhoog, telkens wanneer er een auto naderde. Zonder veel hoop. Echter, één van de eerste auto's stopte. We zagen er blijkbaar redelijk betrouwbaar uit (lange leeuwenmanen tot over de schouders had toen iedereen; het oefende geen afstotende werking uit), en kregen een lift van een vriendelijke dame.

Van het museum herinner ik me gestrande tanks in een heuvelachtig bos, en een zaal vol distributiebonnen en vervalste paspoorten. Op de terugweg naar Vierlingsbeek begon het ongelooflijk hard te hozen; het was een snertzomer, die van '72. Opnieuw staken we de duimen omhoog, maar geen enkele automobilist had zin in drie verzopen katten in zijn wagen. Geheel doorweekt arriveerden wij enkele uren later in Deventer.

Sedert die dag, 29 jaar geleden, heb ik de Maaslijn nog wel eens genomen, maar ben ik nooit meer in Vierlingsbeek en Overloon geweest. Het werd tijd voor een tweede bezoek, temeer daar ik de lezer vorige maand, in mijn artikel over Hermes-lijn 29 van Venray naar Swalmen, nog een reisje met de Maastrein beloofd heb. Het museum bestaat nog; om een vergeefse wandeling te voorkomen, heb ik me daar via het World Wide Web van vergewist.

Boxmeer

Drlg

Alvorens we van wal steken, moet ik eerst nog iets verduidelijken over de dienstregeling op dit traject. De lijn Nijmegen - Roermond is grotendeels enkelsporig, en is niet voorzien van wat in sommige kringen een "waslijn" heet. De lijn had tot voor kort een keurige halfuurdienst over het gehele traject (in 1972 was het nog uurdienst, als ik me goed herinner). In 1996 veranderde dat plotseling. Er moest broodnodig een sneltrein komen. Helaas vielen daardoor een aantal stations, waaronder Vierlingsbeek en Tegelen, terug naar uurdienst. Bovendien combineert dat meestal niet echt lekker: snel- en stoptreinen op een enkelsporig baanvak.

Het resultaat was een rare, verwrongen dienstregeling. Maar liefst vier treinseries rijden er nu op de Maaslijn; elk in uurdienst. Het zijn: de sneltrein Nijmegen - Roermond, en de stoptreinen Nijmegen - Boxmeer, Nijmegen - Venray en Blerick - Roermond. Hoe NS dat allemaal op het spoor propt, zie je in de tabel hieronder. Van Nijmegen naar Boxmeer en vice versa rijden binnen 24 minuten drie treinen, gevolgd door 36 minuten stilte. Wie wil reizen van Vierlingsbeek naar Tegelen, is maar liefst anderhalf uur kwijt, waarvan in totaal meer dan een uur wordt doorgebracht op de perrons van Venray en Venlo - tenzij hij "terugsteekt" naar Boxmeer; dan doet hij slechts een uur over het reisje van 35 kilometer.


58 11 21 Nijmegen 10 17 34
55 -- 18 Nijmegen Heijendaal 13 -- 37
46 -- 09 Cuijk 21 -- 45
44 -- 08 Cuijk 22 -- 46
37 55 01 Boxmeer 30 34 54
32 54 Boxmeer 35 57
26 -- 4-lingsbeek -- 03
20 45 Venray 44 09
42 Venray 45
-- 12 Blerick 17 --
27 09 Venlo 20 00
25 03 Venlo 25 04
-- 58 Tegelen 30 --
15 51 Reuver 37 14
14 51 Reuver 37 15
-- 45 Swalmen 44 --
05 39 Roermond 50 25



Ceuclum

Dit alles gezegd zijnde, gaan we op weg. De dag is vrijdag 29 juni 2001; het weer is warm en redelijk stabiel; liften hoeft niet meer (ik zou er ook het lef niet meer toe hebben). Om 10.10 stap ik in Nijmegen in de eerste van de drie opeenvolgende treinen naar Boxmeer, die redelijk druk is (hoeveel mensen zitten er nog in de treinen van 10.18 en 10.34??).

Het eerste station heet Nijmegen-Heijendaal; het ligt bij het kleine universiteitje. Voorbij Heijendaal ligt nog dubbelspoor. Bovendien zie ik aan mijn linkerhand een door struiken overwoekerd derde spoor. Dit loopt richting Groesbeek en Kleef. Treinen rijden hier al jaren niet meer. Een paar kilometer verderop kruisen we de Maas. Ergens bij Mook houdt het dubbelspoor op. Er moeten ooit plannen geweest zijn, om de hele Maaslijn dubbelsporig uit te voeren; vrijwel overal zie je langs de baan een strook geëgaliseerde grond, waar je zó rails kunt neerleggen, voor een wat begrijpelijker en regelmatiger dienstregeling. Maar nee.

Het volgende station is Cuijk. Daar ben ik ook al eens geweest. Het is een niet bijster boeiende plaats, maar er was een aardig museum met opgravingen uit de Romeinse tijd, tentoongesteld in een zaal met doorkijkjes op de rivier. Cuyk is uit die tijd afkomstig, en heette toen Ceuclum. Dat sprak je uit als Kuik-loem, wat nog veel leuker klinkt dan Kuik zonder meer. Van Ceuclum tot Cuijk; het is een merkwaardig verschijnsel, dat namen door de loop van 2 millennia min of meer gelijkluidend blijven. Maar misschien is de naam Cuijk nog wel ouder. Ik verdenk die Romeinen ervan dat ze zich bij de naamgeving van door hen onderworpen gebieden, lieten leiden door de naam in de originele taal, en daar -us, -um, -ae of -orum achter plakten, om het lekker Latijns te laten klinken. Tenslotte stonden ze voor de taak, niet alleen de hele wereld te veroveren, maar hem ook nog te bestrooien met toponiemen die je op een mijlpaal of een landkaart kon krassen.

Doorkijkje in Boxmeer

4ling

Rond 10.30 bereikt de trein Boxmeer. Deze gemeente van hooguit 10.000 inwoners heeft een treindienstregeling en een stationsemplacement die passen bij een veel grotere plaats. Noodgedwongen: Boxmeer is het scharnierpunt van deze ingewikkelde lijn. Er vindt een drieslag plaats, waarvoor nu eenmaal drie perronsporen nodig zijn. De stoptrein uit Nijmegen arriveert te halver ure en rijdt pas op het hele uur terug. Een paar minuten over half kruist de sneltrein Nijmegen - Roermond hier de stoptrein Venray - Nijmegen.

Ik zie dat zo eens allemaal aan, en wandel, zodra de treinen zijn weggereden, Boxmeer binnen. Slechts 20 minuten heb ik om deze plaats te verkennen; om 10.57 vertrekt de stoptrein naar Venraij, die me naar Vierlingsbeek zal brengen.

Verdwalen kun je niet in Boxmeer. Een bordje "Centre for shopping - 5 minuten" wijst de weg. Vijf minuten is een krappe schatting, maar eindelijk sta ik dan toch in het hart van het Boxmeerse winkelhart: een onbeduidend pleintje met gezellig bedoeld terras en drooggevallen fontein. Iets verderop is de oude dorpskern. Ik zie een kerkspits; die haal ik niet meer.

Op dat pleintje zie ik twee jonge vrouwen elk een kinderwagen vol kroost voortduwen. De ene wagen is dubbelloops; de tweede is zelfs geschikt voor het vervoer van drie peuters, die achter elkaar gezeten zijn, zodat het voertuig wel iets weg krijgt van een bus. Daar de vijf aldus vervoerde kinderen allen ongeveer even oud lijken, trek ik de overhaaste conclusie dat ik hier te doen heb met een vijfling. "Een vijfling, wat leuk", denk ik. Vertederend, zolang je zelf de zorg er niet voor hebt. Zoiets had ik toch niet meegemaakt als ik vandaag in Leiden achter de geraniums was blijven zitten. De Boxmeerse vijfling, is dat geen beroemde vijfling? Heb ik zoiets ooit eens niet gelezen? Ik geloof van niet.

Ik verlies het gezelschap uit het oog, maar op de terugweg naar het station haal ik ze weer in. Nu pas zie ik, dat er ook nog twee kinderen meelopen aan de hand van de dames. Een zevenling, dat is me al te kras. Naar alle waarschijnlijkheid zijn deze kinderen toch in meerdere worpen ter wereld gebracht, in deze vruchtbare RK-provincie. Misschien is het gewoon een peuterklas. Maar stel (zeur ik; ik laat een eenmaal ingeslagen denkrichting ongaarne los), dat er sprake is van een vier-plus-drie-situatie? De befaamde vierling van Vierlingsbeek, aangevuld met een willekeurige drieling, ergens anders vandaan?

Het is al 10.53, en nog geen station of trein in zicht. Loop ik wel goed? Ja, na een flauwe bocht in de weg wordt het witte stationsgebouw zichtbaar. De trein staat er ook al. Ik mik het zo uit, dat ik nog net op tijd naar binnen kan, zonder echt te hoeven rennen.

We vertrekken richting Vierlingsbeek. Het is een ritje van slechts 6 minuten. Op het akkerland aan weerszijden van de spoorbaan reiken her en der waterwaaiers naar de hemel. Lang droog geweest; ook voor vandaag staat geen regen op het programma.

Station Vierlingsbeek ziet er nog net zo uit als 29 jaar geleden. Het ligt in niemandsland; het dorp zelf is niet zichtbaar. Tegenover het station ligt een café. Je kunt er kegelen, en / of er met een kegel vandaan komen.



8ung

"Overloon 4,5", zegt een ANWB-paddestoel. Vol goede moed ga ik op weg. Inderdaad: een geasfalteerde weg met fietspad. Akkers, bosschages en overal die watersproeiers. Geen sterveling te zien verder: geen wandelaars, geen fietsers. Het gaat vervelen, na een paar kilometer. Ik kruis een snelweg die er toen nog niet was. Nog enkele kilometers verderop loop ik de bebouwde kom van Overloon binnen. Pijlen wijzen naar het Oorlogsmuseum, maar ik stap door naar het kleine centrum, dat we de vorige keer niet eens gezien hebben. Er staat een bushalte. Vier keer per dag rijdt hiervandaan een buurtbus naar Vierlingsbeek en Boxmeer. Dat is een meevaller; nu hoef ik dat hele pesteind straks niet terug te lopen. De eerstvolgende vertrekt om 13.55, de daaropvolgende, tevens de laatste, pas om 17.55. Ik zal op een hol door dat museum heenmoeten.

In oktober 1944 is er fel gevochten in de omgeving van Overloon. Enkele duizenden militairen, zowel aan geallieerde als aan Duitse zijde, hebben hier het leven gelaten. Van het dorpje, indertijd geëvacueerd, is geen steen op de andere gebleven. Alles wat je hier ziet is nieuw, inclusief de kerk.

Opnieuw, evenals in Wehl, loop ik de PLUS binnen voor mijn lunch. Alweer die vormeloze Rembrandt-petten; het is bij PLUS bedrijfs-policy om de medewerkers voor gek te laten lopen. Een demonstratrice probeert me een meloendrank aan te smeren. "Lekkah frèszj met de zóómer, menieah!". Ik weiger. Ook blief ik geen spaarpunten voor Wolff-tuingereedschap. Ik ga me daar een beetje in de tuin lopen schoffelen en harken! Wij hebben trouwens tegels, dat is makkelijk in het onderhoud.

Het Oorlogs- en Verzetsmuseum is kort na de bevrijding opgericht op instigatie van Harry van Daal, secretarieambtenaar te Vierlingsbeek. Een gewiekst man: gedurende de bezetting stond hij aan het hoofd van een uitgebreide bosbrandwacht, die gerund werd door 200 vrijwilligers; jongemannen die zodoende niet opgeroepen konden worden voor de Arbeitseinsatz. Drie jaar lang heeft Van Daal de Duitsers doen geloven, dat een zo uitgebreide brandpatrouille beslist noodzakelijk was in de brandbare bossen rond Overloon. Toen had hij zijn krediet bij de bezetter verspeeld, en moest hij hals over kop onderduiken. Het lijkt me stug, dat dit verhaal waar is.

Het museum is gesticht om educatieve redenen. "Dit nooit meer", is de boodschap die op elke vierkante meter wordt uitgedragen. Veel helpen zal het niet.

De oorlogen die het laatste decennium op de Balkan zijn uitgevochten, beleven momenteel een juridische nasleep in Den Haag. Milosevic, de grootste fielt, hébben ze nu; gekidnapt en uitgeleverd in ruil voor 3 miljard gulden Marshall-hulp.

Gisterenavond hield de hele wereld zijn camera's gericht op de strafgevangenis in Scheveningen, waar men in afwachting was van de beul van de Balkan. Om half twee vannacht werd ik wakker van een horde helikopters boven Leiden. Ah, daar komt Milosevic, dacht ik, en draaide me weer om. Een Schevenings burger, nog laat wakker, legde de komst van "Slobo" vast op video, alle veiligheidsmaatregelen ten spijt. Hij kan nu tonnen aan rechten in zijn mik douwen.

Ik word nogal cynisch van mensen als Milosevic en van de nieuwsfeiten rond zijn uitlevering. Dat we oorlog en genocide zullen kunnen achterlaten in de barbaarse 20ste eeuw, lijkt me een illusie.

De basis van de museumcollectie werd simpelweg gevormd door wat in de herfst van '44 op het slagveld was achtergebleven. Dit oorlogstuig staat nu in het buitenmuseum, op enkele hectometers van de plek waar het verongelukte. Op de geallieerde tanks staan opwekkende teksten: "after Hitler", "to Berlin" en "Achtung!". Maar deze exemplaren hebben Duitsland niet gehaald, al scheelde het maar enkele kilometers. De bemanning is omgekomen. Ik probeer me een voorstelling te maken van de slag die hier gewoed heeft, maar slaag daar niet echt in. Wat zie je, en wat hoor je, en wat voel je, als je in zo'n tank zit? Als museumbezoeker van-na-de-oorlog blijf je aan de buitenkant. Dat geldt des te meer in het paviljoen dat gewijd is aan de slachtoffers van de Duitse en Japanse concentratiekampen.

In de Expositie-hal, evenals de anderen geheel vernieuwd, bevindt zich het kwestbare materiaal, waaronder vliegtuigen en propagandaposters van beide zijden. Er zijn geluiden bij. Ik hoor Hitler brallen, en John Lennon zingen: "all we are saying is: give peace a chance". In Amerika vonden ze Hitler aanvankelijk vooral een lachnummer: stand up comedians hadden enorm succes met imitaties.

Het documentatiecentrum sla ik over, in verband met de tijd; ik neem aan dat zich daar de bonkaarten etc. bevinden. Het boekje dat ik aan de ingang gekocht heb, geeft een goede indruk van wat hier te zien is. Ik stel me op bij de buurtbushalte, vlak bij de uitgang van het museumterrein.

Precies op tijd arriveert de bus. Aanvankelijk ben ik van plan, in Vierlingsbeek uit te stappen en de trein van 14.03 te nemen. Maar dan zal ik stranden in Venray. Ik rijd liever door naar Boxmeer, eindbestemming van deze bus. Al spoedig krijg ik spijt van mijn overhaaste vertrek uit het museum. Ik had natuurlijk moeten blijven totdat ik alles gezien had, uit piëteit, vanmijnpart, en vervolgens rustig dat uur terugwandelen naar het station.

Kerk Overloon

Zjtönkt

Als ik erover ging, zou ik op deze buurtbuslijn een frequentieverhoging doorvoeren, van vier naar zes ritten per dag. Het aantal passagiers schommelt rond de tien, terwijl er eigenlijk maar acht man in zo'n busje mogen. Zes passagiers zijn autochtoon, en praten het voor mij nauwelijks verstaanbare Limburgs, waarvan zo nu en dan een flard tot me doordringt. Drie komen er uit donker Afrika. Nummer tien tenslotte, is een verdwaalde Hollander, die zich hier een halve allochtoon voelt. Deze denkt: je zult als asielzoeker toch in Limburg terecht komen, en met veel moeite een taal leren, die ze in de rest van je nieuwe vaderland niet spreken!

Vierlingsbeek blijkt echt te bestaan. Er stapt iemand in, die naar Gröningen wil, waarmee hij niet de provincie bedoelt, maar het dorp Groeningen. Even verder rijden we het onooglijke vlekje Vortum-Mullem binnen, waar een penetrante mestmeur hangt. "Wat zjtönkt het hier verzjchjrèkkelek", merkt de dikke man naast mij op. Ik dacht, dat het de mensen hier niet meer zou opvallen.

Een kromgebogen oude vrouw staat bij de halte. "Marietje is ook altijd van de partij", zoiets meen ik te kunnen ondertitelen. Groeten worden uitgewisseld. Ons kent ons. Eén van de Afrikaanse kindertjes kruipt bij haar moeder op schoot, om plaats te maken voor Marietje. "Die kènders wiejte hö höt hört", hoor ik zeggen.

Even later, bij het ziekenhuis van Boxmeer, wordt een vrouw die net is uitgestapt, een Limburgse, uiterst misprijzend nagekeken. "Kende die [....]", versta ik. "Nieh, nöjt ghjezjéén" is het antwoord. Mij hebben ze ook nooit gezien. Dat zal ook wel commentaar opleveren, zodra ik ben uitgestapt. Ze durven me niet te vragen wie ik ben, en het zal lang duren voordat ik er zelf over begin. Dan liever een licht-vijandig stilzwijgen bewaren. En dan te bedenken, dat het weinige wat ik van hun dialogen verstaan heb, volgende week op Internet staat; ik verkneukel me.

De rit, over kronkelige landwegen, heeft lang geduurd. Daar ik de sneltrein van 14.37 toch niet meer zal halen, stap ik in het centrum van Boxmeer uit. Om te bewijzen dat ook ik weet hö höt hört, groet ik beleefd. "Hayoyah", of zoiets, krijg ik weerom. Zonder bewijs van het tegendeel neem ik maar aan dat het vriendelijk bedoeld is.

Ten tweeden male loop ik door Boxmeer. Er is een leuk doorkijkje op een pastorie; verder niets om over naar huis te schrijven. Ik neem de 14.55 naar Nijmegen, de sneltrein. Deze vertrekt kort na aankomst in Nijmegen als sneltrein naar Roermond. Ik blijf gewoon zitten. De trein loopt vol met weekendgangers, om niet te zeggen vakantiegangers, want de universiteit sluit na deze week zijn poorten. Een ware uittocht. Er heerst een zekere uitgelatenheid. Ik hoop een studente "VAKANTIE!!" brullen door een biele foon. Eén meisje deelt niet in de feestvreugde; zij slaapt, met haar blonde hoofd gevleid in de schoot van haar buurman; niet eens een bekende, geloof ik.

Ik passeer Boxmeer en Vierlingsbeek. Na een half uur buffelen in die hete, volle trein, komt Venray in zicht. Nu volgt het dunste gedeelte van deze lijn: tussen Venray en Venlo rijdt slechts één trein per uur. Dat is zo gekomen sedert die reorganisatie in 1996. Het gat van een uur werd tot 10 juni 2001 gevuld door een Interliner, maar die is met ingang van die datum opgeheven.

Voorbij Venray heerst een volstrekte verlatenheid met alleen grasvelden en akkers, en zonder kerkspitsen aan de einder. Zelfs boerderijen zijn hier uiterst schaars. Bij Grubbenvorst, waar ik vier weken geleden rondliep, rijden we de bewoonde wereld weer binnen. De rest van de route loopt parallel aan die ik toen volgde naar Swalmen.

Blerick is een wonderlijk geval aan deze opmerkelijke lijn; als je hiervandaan richting Nijmegen wilt, zul je eerst met de stoptrein naar Venlo moeten, en vervolgens met de sneltrein Blerick weer moeten passeren. Ik vraag me echt af, of gewoon een halfuurdienst, die stopt op alle stations, niet een stuk handiger is. Je doet dan tien minuten langer over de hele rit van Nijmegen naar Roermond, maar daar staat tegenover, dat je iedereen, ook inwoners van Vierlingsbeek en Tegelen, een fatsoenlijke rechtstreekse halfuursdienst kunt bieden. Of, nog beter: de hele Maaslijn, die toch altijd nog aardig wat mensen vervoert, dubbelsporig maken. Er staat me bij, dat zoiets al eens is overwogen, maar dat de aanleg van die nieuwe snelweg financiële voorrang had.

Mijn sneltrein stopt na Venlo alleen nog in Reuver, en slaat Tegelen en Swalmen over. Tegen half vijf arriveren we in Roermond. De trein rijdt om 16.39 terug als stoptrein naar Blerick, maar ik heb er nu genoeg van, en blijf niet zitten.

Ik laat de Maaslijn voor wat hij is. Nu begint de ingewikkelde en enigszins verwarde slotfase van dit verhaal.

Doorkijkje in Echt

Echt

Tegenover de Buffel van de Maaslijn loopt de Intercity naar Den Haag CS binnen. Daar rijden enkele rode, Duitse wagens in mee, voorzien van een NS-logo op een kartonnetje achter de ramen. Het is voor het eerst dat ik er een zie; NS heeft er een stuk of 100 gekocht om het eigen rijtuigtekort op te vangen, maar ze zijn een tijdlang spoorloos geweest. Ik fotografeer het ding (een foto die nog mislukt is, ook), maar pas als de trein is weggereden, bedenk ik, dat ik best had kunnen instappen voor een ritje met deze nieuwe ouwe wagons.

Kans gemist. Ik wil nu de stoptrein richting Maastricht nemen, en loop naar spoor 1, in de veronderstelling dat die daar vertrekt, maar een kwartier later zie ik met lede ogen dat hij wegrijdt van een ander perron. Dan neem ik de IC naar Heerlen maar. In Sittard stap ik over op de stoptrein die ik in Roermond zag wegrijden. Het is een plan V-tje, smoorheet en mudvol. Ik leun tegen een paal op het balcon. Bij het eerste het beste station stap ik uit. Dit heet Geleen Lutterade. Geleen ziet er "bijna bewoonbaar" uit, om Wim te citeren, die zelf citeerde uit de werken van twee schrijvers uit het land van Elskedije. Ik ga op verkenning, maar kom al na drie minuten op mijn besluit terug. Rond het station is een dun rijtje van nieuwe huizen; als je het voorbij bent, walmt de somberte van de voormalige mijnstreek je tegemoet. Terug naar station Lutterade, waar ik de trein naar Roermond neem. Althans, dat dácht ik. Deze gaat niet verder dan Sittard. Daar stap ik over op de boemel richting Roermond. Met het plan, in Susteren uit te stappen. Maar als de trein daar afremt, bedenk ik, dat het in Echt vast nog leuker is. Ik blijf zitten totdat de plaats van die naam bereikt is.

Lutterade

Zo'n DDR-reisdag is een aaneenschakeling van vastomlijnde en vage plannen; van beslissen en betreuren en "had ik maar"; van meegesleept worden door uiterlijke omstandigheden en in je binnenste opwellende impulsen; gelijk het leven zelf. Veel systeem zit er niet in. Chaotisch gedrag, als door mij vanmiddag vertoond, is volkomen abnormaal, tenzij je natuurlijk De digitale reiziger bent, en alles weet te gieten in een nog redelijk ordelijk verhaal. Want daar gaat het natuurlijk om: reisde ik als tienertoerder nog om het reizen zelf; nu vertrek ik alleen voor het verhaal waarmee ik thuiskom. Bezat ik fantasie, ik ging niet eens meer op pad, maar verzon DDR vanachter mijn PC. Schrijven is een stuk leuker dan treinreizen.

Wat brengt me ertoe, uit te stappen in een plaats die in geen enkele toeristenatlas vermeld staat? Niets diepzinnigers dan de hoop, hier iets te zien wat ik nog nooit gezien heb, en er het verhaal van mijn leven te kunnen noteren, of mijn beste foto aller tijden te maken.

Ook Echt stelt me teleur, al is er net zo'n doorkijkje als in Boxmeer. Verder niets belangwekkends, het centrum bestaat uit ongeveer een vierkante kilometer terras, vol mensen die bier zitten te hijsen en Limburgs zitten te zwammen. Toch is deze plaats bijzonder. Er zijn een hoop dorpen en steden in Nederland, maar er is er maar één Echt. En dit, beste lezer, dit is Echt!

Frans Mensonides
5 juli 2001


Ons certificaat van echtheid