Maar het gèft allemaal niks want wie holt van mekaar
Holadrieéé, holadrie-iééé
En Adam sluug Eva met de suukerbiet'n veur de kont
Holadriehoehoehoehoe
Tukkerse carnavalskraker uit negentien-zoveel
Het is niet alleen maar kommer en kwel in spoorwegland. Zo nu en dan gebeurt er ook eens iets waar de reiziger beter van wordt, en soms liggen vreugde en verdriet vlak naast elkaar, wat je ook in het gewone dagelijks leven wel ziet. Op nog geen tien kilometer van het afbraaklijntje Hengelo - Oldenzaal, dat wij vorige week uitvoerig besproken hebben, ligt het overblijfsel van de grensoverschrijdende spoorlijn Enschede - Gronau, die zo'n twintig jaar geleden werd opgedoekt, maar in de loop van dit jaar een tweede leven zal beginnen.
Euregio, een samenwerkingsverband tussen de landstreken aan beide zijden van de rijksgrens, heeft het initiatief genomen tot herstel van het 12 kilometer lange diesellijntje, waarvan 7 kilometer op Nederlands grondgebied ligt. De operatie wordt betaald door de verkeersministeries van Nederland en Duitsland. In september 2001 keert Enschede - Gronau terug in het spoorboekje. Deutsche Bahn AG zal het treinverkeer op dit traject gaan verzorgen.
Het Duitse Gronau (Gronau in Westfalen om precies te zijn; er liggen een handvol Gronau's in de Bondsrepubliek) is momenteel eindstation van twee treinverbindingen: die uit Münster en die uit Dortmund. Beide treinen rijden eens per uur, met ongeveer een halfuur onderling verschil, en staan telkens circa 40 minuten stil in Gronau. Binnen die tijd kunnen ze gemakkelijk even op en neer rijden naar Enschede.
Twee stops zijn er gepland op deze vernieuwde internationale verbinding. Het station in Glanerbrug, aan de Nederlandse zijde van de grens, zal heropend worden. Bovendien komt er in Enschede een nieuw station in de te realiseren woon- en bedrijvenwijk Eschmarke, die dus meteen van OV voorzien is als straks de eerste huizen en bedrijven worden opgeleverd.
Euregio gelóóft in deze verbinding, en laat zich geenszins afschrikken door de roemloze ondergang van het lijntje in de jaren zeventig, noch door het feit dat de busdienst tussen Enschede en Gronau kort geleden is ingekort tot Glanerburg - Gronau, en wordt gereden met een Connexxion-taxibusje dat aan de Duitse zijde van de grens slechts medelijden kan opwekken met ons zuinige en kleinschalig denkende volkje. Een halfuursdienst per spoor, met serieuze doorgaande verbindingen naar de universiteitsstad Münster en naar Dortmund in hartje-Ruhrgebiet; dat moet de Nederlanders toch uit hun egelstelling lokken. En bovendien: op zaterdagmiddag, als de winkels in heel Duitsland al dicht zijn, rijden in Enschede duizenden auto's rond met een Duitse nummerplaat. Een zeker percentage van deze kooplustigen moet er toch toe te verleiden zijn, voortaan de grens te overschrijden met hun eigen, vertrouwde dieseltrein van Deutsche Bahn AG.
In deze positieve geluiden (zie ook deze link) zag ik voldoende aanleiding om mijn
inspectiereis langs de oostelijke diesellijnen van NS te onderbreken en een kijkje te nemen in
Glanerbrug (al kon daar tijdens mijn bezoek op vrijdag 23 februari 2001 nog niet veel te zien
zijn; pas de maandag daarop zouden de spoorwerkzaamheden feestelijk geopend worden, met
carnavalschampagne).
In Oldenzaal heb ik een jaar of tien geleden, tijdens een zeer korte hittegolf in een verder
compleet verregende zomer, de meest bizarre monumentenwandeling aller tijden gemaakt.
Aan de hand van een boekje dat ik had aangeschaft bij de plaatselijke VVV, liep ik een route
die voornamelijk langs nieuwbouw voerde. Van vrijwel elk modern pand stond in dat boekje
vermeld, welk monument voorheen op die plek gestaan had en wanneer het gesloopt was om
plaats te maken voor wat ik met mijn ogen zag. Wat er nog wel stond aan monumenten is me
vaag bijgebleven: een straatje met onder meer een 18e eeuwse apotheek, die van binnen
bezichtigd kon worden, en natuurlijk de Sint Plechelmuskerk. De laatste staat hier afgebeeld
op de foto; uit een beetje verkeerde hoek genomen, zodat het gebouw op de voorgrond erbij
lijkt te horen.
De winkelpassage in de buurt van de markt was er tien jaar geleden gelovik ook al; hij kwam voor op die monumentenroute, al ziet hij er ook nu nog hypermodern uit. Bij café-restaurant "De Tijd" nuttig ik een zeer uitgebreid broodje gezond. Hier neemt men nog alle tijd voor zijn lunch, zie ik om mee heen. Ik doe dat ook maar, ondanks een druk programma, want de toestand van mijn gebit is nog niet zodanig dat ik me kan permitteren, mijn eten naar binnen te schrokken.
Door die gedwongen onthaasting heb ik natuurlijk de trein van 14.48 gemist. Ik neem nu de bus maar naar Enschede, maar moet nog een halfuur ronddwalen alvorens die vertrekt. Het Oldenzaalse carnaval werpt een kleurrijke schaduw vooruit. Aan alle gevels worden versieringen aangebracht en overal zie ik lieden rondlopen met opmerkelijke hoofddeksels. De meeste daarvan tonen de merknaam van het bier, aan het bottelen waarvan ik in Zoeterwoude-Rijndijk nog eens een week lang als uitzendkracht mijn medewerking heb verleend.
Zelfs het statige ex-woonhuis van ex-burgemeester J.W. Racer ontkomt niet aan carnavalsversiering. Racer's race door het leven duurde bijna 80 jaar, van 1736 tot 1814, en in al die tijd liet hij zich kennen als een rabiaat Oranjehater, en tevens voorvechter van de kleine steden, die gemangeld dreigden te worden door grote zusters als Kampen, Zwolle en Deventer. 1795 was het gloriejaar van Racer: ondanks zijn 59 jaar danste en sprong hij rond de vrijheidsboom, waarbij hij zou hebben uitgekreten: "weg met de rechtsontzeggende aristocratie!!". Zei iemand maar eens zoiets tegen de rechtsontzeggende NS.
Racer leefde net lang genoeg om de Franse Revolutie te zien mislukken en Willem I de troon van Nederland te zien bestijgen. Als een verbitterd man stierf hij (zou ik me kunnen voorstellen. Het ANWB-informatiebord geeft alleen zakelijke historische informatie, en laat zich niet uit over Racers gemoedstoestand op het sterfbed).
Ik bevind me nu in het apothekersstraatje, dat ik me nog kon herinneren. Vandaar begeef ik
me snel naar het busstation aan de rand van het stadshart. Daar is een rijwielstalling die
"Fietstransferium Molkenboer" heet. Het woord "Transferium" heeft hier nu eens geen
afstotende werking: er staan meer voertuigen gestald dan bij alle Nederlandse autotransferia
bij elkaar.
Het centrum van Enschede wordt ingrijpend verbouwd, misschien in afwachting van de drommen Duitsers die tegen Kerstmis per trein aangevoerd gaan worden. Er ligt een diepe bouwput van enige hectaren groot. Door het stadshart loopt een wat krappe vierbaansweg, met in het midden een vrije busbaan, en aan weerszijden een rijstrook voor auto's. Ze durfden hier blijkbaar niet te kiezen voor helemaal autovrij.
De jongen op de achterbank heeft radar; hij ontwaakt enkele honderden meters voor het eindpunt. We stappen uit op het stationsplein, waar de wachtruimte nog even armetierig is als vier jaar geleden. Lang blijf ik niet plakken in dit gure tochthol; meteen stap ik in de gereedstaande stadsbus 3 naar Glanerbrug. Deze rijdt in kwartierdienst. Elk halfuur (althans op maandag tot / met zaterdag, en overdag) kun je op het Heldersplein in Glanerburg overstappen op het aansluitende taxibusje naar Gronau. Dat laatste ben ik niet van plan: ik heb geen D-Marken bij me, en heb me ook geestelijk niet voorbereid op een bezoek aan Pruisen.
De bus zit vol hyperactieve scholieren. "We hebb'n 'm de broek naar benied'n getrokk'n", hoor ik zeggen. "Hie had maar zóóó'n klein Pietje". Er wordt op grote schaal gestoeid, gevochten en getreiterd, alle recente anti-gewelds- en anti-pestcampagnes te spijt. De moderne menswetenschappen hebben tegen pesten nog geen betere remedie weten te verzinnen dan het "terugpesten" dat ook mij als kind wel eens is aangeraden door mijn opvoeders. Het heet nu "kweken van weerbaarheid", maar dat komt ongeveer op hetzelfde neer: het zijn nog steeds de slachtoffers die moeten veranderen; niet de daders.
Een meisje ranselt een paar jaar jongere jongen af. Die doet niks terug, en ondergaat de slagenregen met een gelaatsuitdrukking van intens genot.
Bij het Wooldrikpark staan we een tijd stil; er zijn wegwerkzaamheden. We rijden Glanerbrug binnen. Ik kijk uit het linkerraam of ik al iets zie van die spoorbaan, zodat ik deze rijdende kindercrèche met die vervelende snotblagen kan verlaten.
De bus slaat rechtsaf. Een bebrild meisje van een jaar of elf wil uitstappen, maar wordt op weg naar de uitgang ten val gebracht door een uitgestoken jongensvoet. Het meisje bijt van pure woede haar lippen stuk, geeft haar kwelgeest een knoertharde schop tegen de schenen, en verlaat het voertuig met het neusje nuffig in de lucht gestoken. Een algemeen gelach breekt los, waaraan die ene jongen niet meedoet; met een gepijnigde blik wrijft hij over zijn beursgeschopte scheenbeen. "Ga jank'n, dan krieg je een kwartje van mie", luidt de vriendelijke aansporing van een van zijn kameraden.
Daar we steeds verder van de spoorbaan verwijderd raken, stap ik uit. Ik loop noordwaarts en
bereik de winkelader van Glanerbrug, de Gronausestraat. Hier zie ik toch weer een bushalte
van lijn 3; die rijdt een lus door de Glanerbrugse nieuwbouw en keert via de Gronausestraat
terug naar Enschede. Even verderop ligt het Heldersplein, waar het taxibusje stopt. Het is een
minilijntje. Slechts 14 minuten duurt de rit naar de Gronause vestiging van Karstad, het Duitse
equivalent van Vroom en Dreesmann.
Ik keer op mijn schreden terug, en passeer een onooglijk bruggetje over een beek, dat me net niet opgevallen is. Dit is de Glanerbeek, en de landsgrens ligt precies in het midden van de stroom. Grenspaal 848 staat hier al sedert 1824 het grondgebeid van het Pruisische rijk te bewaken.
Het verschijnsel Grens laat ook vandaag niet na, me te fascineren. De Grens, die érgens moet liggen, en die ook ergens ligt, en die je onafwendbaar nadert en op zeker moment overschrijdt, waarna alles anders wordt, maar sommige dingen ook doodleuk hetzelfde blijven. Mijn fascinatie moet in symbolische zin (vinden jullie dat ik zeur??) wel iets te maken hebben met de Uiterste Grens, die wij allen te overschrijden hebben. Zoals ik al eens heb uiteengezet, geloof ik niet in een opstijging in een helverlichte liftkoker, onder klokgelui. Een verweerde paal; een verroeste brug over een onbeduidend beekje, aan het eind van de middag in het stervend zonlicht: Ach, ach!
Dit dient te worden vastgelegd. Zit er nog een milli-ampère stroom in mijn camera?
De grens is niet alleen een rijks- en een taalgrens, maar ook een architectuurgrens. Het
Ariënshuis is nog typisch Nederlands; in Gronau, waarvan ik een glimp heb opgevangen, zijn
de huizen zo Duits als het maar zijn kan. Waar het verschil inzit kan ik niet uitleggen, maar het
is wel zo.
Door de dreven rond het Ariënshuis fietst een 80 jarige vrouw, die in een bocht onderuit glijdt op een resterend hoopje natte sneeuw, en keihard tegen de grond smakt. Ik spoed me derwaarts, waarbij - ik wil dit eerlijkheidshalve niet verzwijgen - bij mij de gedachte: dit kost me mijn bus! overheerst. Maar drie Glanerbruggenaren zijn eerder ter plaatse dan ik, en hijsen de vrouw overeind, die tekst en uitleg geeft over hoe het gebeurde, en hoe het zo gekomen is. Ik kan nu gerust doorlopen, want om nou met zijn vieren aan zo iemand te gaan staan sjorren: daar doe je meer kwaad dan goed mee.
Ik haal de bus. Als ik in Enschede teruggekeerd ben, werp ik nog een blik op het spoortje richting Glanerburg en Gronau. Daarna spoed ik me naar de Buffel, en is dit verhaal uit, en begint een ander.
Frans Mensonides
3 maart 2001