Busstation, Zwolle
Dit stukje is een vervolg op twee afleveringen van van de winter. Ik deed toen de eerste helft van Museum De Fundatie in Zwolle en verder de in aanleg zijnde spoorlijn Lelystad – Dronten – Kampen – Zwolle, de Hanzelijn, per Hanzeliner.
Nu, in een zomer die er maar moeilijk één wil worden, bezoek ik de tweede helft van De Fundatie. Die is gevestigd in Kasteel Nijenhuis in Olst, maar is het gemakkelijkst te bereiken met een wandeling vanaf station Heino. En ik neem het Kamperlijntje, het diesellijntje Zwolle – Kampen, dat na opening van de Hanzelijn zal worden omgebouwd tot lightrailverbinding, met een aantal haltes dat nu nog ter discussie staat.
Mede door de overvloedige regenval verliep deze zaterdag wat chaotisch. Ik schrijf dit artikel daarom thematisch, en niet chronologisch. Het culturele gedeelte kan overgeslagen worden door de OV-liefhebbers, en vice versa. Dat is eigenlijk altijd al zo geweest, op deze site.
Zoekplaatje: zoek de enige andere reiziger op dit perron
Heino is zo’n station waar je nooit uitstapt. Het is de eerste stopplaats op de lijn naar Nijverdal West, die ik vorig jaar deed. Dit tijdelijk doodlopende lijntje moet zijn klanten maar weer zien terug te winnen als er weer een doorgaande verbinding tot stand is gekomen tussen Zwolle en Twente.
Station Heino bestaat uit een hyper-smal perronnetje aan weerszijden waarvan een kwartier vóór en na het hele uur twee Buffels elkaar passeren. De bewoners van het kleine huisje pal langs de baan zien die treinen langs hun tuin rijden. Ze worden er niet koud of warm meer van, en kunnen in ieder geval zeggen dat ze het OV bij de hand hebben.
Heino wekt onaangename associaties met de gelijknamige Duitse schlagerzanger, een enge Mof met vervelende liedjes, een naar, bulkend stemgeluid en onverhulde nazi-sympathieën. Ik zal het dorp Heino niet zien; Nijenhuis ligt precies de andere kant op, een flink stuk buiten de bebouwde kom.
Regen drenst neer, en ik klap de opvouwbare paraplu uit die ik vanmorgen in Hoog Catharijne voor vijf euro gekocht heb bij de HEMA, bij een verkoopster die vroeg of ik hem meteen wilde gebruiken. ‘Dan knip ik het merkje eraf, anders loopt u voor … voor gek, zal ik maar zeggen’. Ik verwacht dat de paraplu niet langer meegaat dan deze reisdag, zodat ik vanavond gerust kan doen wat je meestal doet met paraplu’s: hem ergens laten liggen. Mijn reisdag die heel wat goedkoper was uitgevallen als ik geweten had van dat HEMA-voucher (vautsjer of vouchéé?) waarmee je voor 15 euro de hele dag mag treinen.
Nijenhuis ligt een heel stijve kilometer van het station; een kwartier lopen over een fietspad langs een smal, beklinkerd B-weggetje zonder intensief autoverkeer. Twee amazones scheren in galop langs me heen. Dit fietspad is verboden voor ruiters, maar die paarden kunnen wellicht niet lezen.
Nijenhuis doemt op uit de regen-nevel. De geschiedenis van het laatmiddeleeuwse kasteeltje, meer een ruim landhuis, staat vereeuwigd in versleten letters op een ANWB-bord met toeristische informatie. Eeuwenlang huisvestte de havezate aanzienlijke dynastieën. In 1958 trok Dirk Hannema erin, de collectioneur en museumdirecteur met kwalijke reputatie over wie ik het vorige keer had. In 2004 werd het een museum, vol met wat Rob Scholte, die hier deze zomer exposeert, oneerbiedig ‘ouwe meuk’ noemt. Dat zijn dan: schilderijen van mindere goden dan Rembrandt en erg veel snuisterijendozen, kastjes, muziekinstrumenten en weet ik wat, uit voorbije eeuwen, meestal van onbekende maker en gemaakt in een onbekend jaar.
Scholte’s werken hangen en liggen in deze oude stijlkamers als anachronismen die er op een of andere wijze wonderwel bij passen; er in ieder geval niet bij vloeken. Scholte maakte tapijten met schaak-, go-, mens-erger-je-niet- en tric trac-motieven; een schilderij met een geraamte dat een ‘Tsja’-gebaar naar de beschouwer maakt als memento mori; een fel-realistisch schilderwerk van een koffiekopje met een telefoondraad eromheen gewikkeld en een levensgroot koekje ernaast; oubollige tegeltjeswijsheden op acryl, zoals: ‘Achter de wolken schijnt de zon’, Van het concert des levens krijgt niemand een program’ en ‘Zooals het klokje thuis tikt, tikt het nergens’.
Tussen zijn Silk Cut, schilderijen van vage, kleurrijke draperieën, hangt een 18e-eeuws portret van stadhouder Willem III, die het tot koning van Engeland schopte. Goed voor een glimlach is Scholte’s navolging van Mondriaan. De bekende kleurvlakken, natuurlijk. Maar bij Scholte hangen de zwarte lijnen er slapjes bij, als veters die gebroken zijn. En zijn imitatie van de N8W8 (‘Nachtwacht’) bestaat uit wol. Verder hangen overal in het museum straatnaambordjes, zoals ‘Carry Sleeweg’. Bij nader inzien zijn ook dit Scholtes.
Dat kan natuurlijk. Straatnaamborden worden bij duizenden vervaardigd door daarin gespecialiseerde ondernemingen, en dat is gewoon handel; niets kunstzinnigs aan. Maar in een museum is het realistische kunst, en het kunstige bestaat er dan volgens mij uit, dat je op het idee komt, zo’n bordje in een museum te hangen, in plaats van aan een lantaarnpaal of aan een gevel.
Niets levert wonderlijker resultaten op dan realisme. Ik merk het aan mezelf. Als ik de deur verlaat met een opschrijfboekje, om nu eens precies op te schrijven wat er zoal de hele dag gebeurt, ten einde aan het nageslacht na te laten, hoe een normale zaterdag in 2011 verliep, dan gebeurt er prompt iets volslagen idioots, wat geen schrijver had durven verzinnen.
Vanmorgen nog, thuis in Leiden. Ik liep met zo’n boekje in mijn tas op de bushalte af. Wie stond er in de abri, tussen een aantal betrekkelijk gewone mensen? Een middeleeuwse ridder, compleet in wapenrusting, met zo’n klaphelm en borst- en beenplaten. De normale reizigers keken of zij het heel normaal vonden, en in een studentenstad kijk je ook niet snel meer ergens van op. De ridder beklom rammelend, met houterige gebaren, de treden van de bus. ‘Mot je paard niet mee?’, vroeg de chauffeur.
Gedurende de rest van de ruim 150 kilometer naar Heino heb ik een stapel artikelen zitten lezen, en heb zo weinig mogelijk opgekeken uit die lectuur, om niet nog meer onwaarschijnlijke dingen te hoeven opschrijven.
Scholte, is dat niet die kunstenaar zonder benen? Ik sla het thuis na. Inderdaad, dit was de man die in 1994 zijn onderdanen tot boven de knieën kwijtraakte toen er onder zijn auto een handgranaat tot ontploffing kwam. Ook dat is iets onwaarschijnlijks dat een realist kan overkomen. De zaak is nooit opgehelderd. Zelf wijt hij de aanslag aan een jaloerse kunstbroeder uit dat sympathieke kunstenaarswereldje.
Vanaf een hoge etage van het kasteeltje kijk ik naar omlaag. De regen blaast bellen in de slotgracht; kleine kringen, grote kringen. Ze vergaan allemaal snel, bijna net zo snel als ons leven henen vliet en vliedt. Ik staar er een minuut of vijf naar, en weet dan ineens, waar die doemgolf vandaan komt van de laatste tijd, al die voorspellingen van de ondergang.
Wat lees je allemaal: een Amerikaanse dominee die de apocalyps afkondigt – maar telkenmale weer uitstel verleent. Maya-kalenders die in 2012 op zijn; opperdepop. Malloten die in een Frans dorp op de UFO zitten te wachten die ze van de ten onder gaande aarde zal redden. En laatst zat ik een halve middag te google-en in artikelen over geweldige zonnevlammen die alle elektrische en elektronische apparaten op de wereld zouden doen smelten, zodat wij teruggeworpen worden naar het jaar 1800. Waarna er vermoedelijk epidemieën zullen ontstaan vergeleken waarbij de aloude pest van de middeleeuwen een griepje was. Maar wees gerust; dat gebeurt allemaal dit jaar niet meer. Dat zal pas gebeuren in 2012 of ’13.
Het lijkt wel of de mensen erop zitten te wachten, op het eind van de wereld. Maar het komt allemaal doordat we de gedachte van het tegendeel niet kunnen verduren: dat de zon nog miljarden jaren waterstof in helium zal blijven omzetten, jaar na jaar na jaar na jaar, bijna tot in de oneindigheid. Die gedachte is te groot voor onze kleine zielen. En dat er tegen die tijd heel vreemde wezens zullen rondlopen op aarde, die toch onze genen nog in hun DNA hebben. En dat we er dan zelf niet meer bij mogen zijn. Die gedachte maakt ons jaloers. Dan liever allemaal de lucht in, dan zijn we tenminste allemaal weg! Het is allemaal de kift, zoals vrijwel alles.
Behalve dat, sta ik ook te overdenken wat ik allemaal had kunnen doen als het mooi weer geweest was. De beeldentuin bezoeken. Daarna op het terras gaan zitten, waar de stoeltjes nu bijeengedreven staan naast ingeklapte parasols. Een uur wandelen naar station Olst, waar ik ook nooit kom. Maar het regent wel, dus ik zet mijn HEMA-paraplu weer op en loop terug naar station Heino.
Het Kamperlijntje is een 12 kilometer lang aanhangsel aan het
Nederlandse spoorwegnet. Het wordt bediend door één dieselstel van het
type: Buffel. Die rijdt de hele dag heen en weer in halfuurdienst, met
een krappe hardloop-aansluiting van / op de Intercitytreinen in Zwolle.
Deze ultrakorte spoorlijn is in zoverre uniek in dit land dat hij geen
tussenstations kent; alleen een begin- en eindstation.
Hij komt niet in het centrum van de stad die hem zijn naam heeft gegeven, doch sterft bij de IJsselbrug aan de kant van IJsselmuiden. Daar kun je de stad aan de overkant zien liggen – terwijl je vanuit de stad je trein kunt zien vertrekken als die brug openstaat.
Toch ligt het station wel degelijk in Kampen. Een paar hectaren grond ten noordoosten van die markante hefbrug behoren nog tot het gebied van die stad. Dat strategische plekje hebben ze sinds de middeleeuwen in bezit. En daar is nu juist dat station gebouwd. Pas voorbij het station en het busstation begint IJsselmuiden – dat bovendien tegenwoordig in de gemeente Kampen ligt, dus het maakt nu helemaal niets meer uit.
Het Kamperlijntje kent een geschiedenis van bijna anderhalve eeuw. In 1865 werd het geopend, als onderdeel van de Centraalspoorweg uit Utrecht, die een jaar tevoren Zwolle al had bereikt. In diezelfde jaren 1864 en 1865, om even een tijdsbeeld te schetsen, werden de eerste twee paardentramlijnen van Nederland geopend: Den Haag-Scheveningen en Den Haag-Delft. Het railwezen stond nog in de kinderschoenen.
Eind 2012 zal na 147 jaar een einde komen aan de treinexploitatie op de Kamperlijn, tegelijk met de opening van de Hanzelijn, die voorziet in een station Kampen Zuid. Het oude lijntje gaat een jaar buiten dienst om te worden verlightraild. Een noodzakelijke ingreep, want de lijn hobbelde de laatste jaren al flink achteruit qua passagiersaantallen, na sluiting van enkele Kampense onderwijsinstellingen.
Die vervoerscijfers bungelen nu rond een karige 5.000 per dag. De opening van de Hanzelijn zal ook nog voor concurrentie gaan zorgen, zodat de cijfers zouden dalen naar 3.500. Verlightrailing en opening van een paar extra haltes zal ze weer opkrikken naar 8.500, zo luidt de optimistische prognose van de Provincie Overijssel. Die hebben de regie in handen, en werken samen met de gemeenten Zwolle en Kampen, en ProRail.
Binnen een jaar tijd hoopt men het Kamperlijntje te kunnen ombouwen, en daarbij tevens een bovenleiding boven de baan te hangen en hier en daar passeersporen aan te leggen; de lijn is nu geheel enkelsporig. Vanaf december 2013 (met vast wel een paar goede smoezen achter de hand voor nog wat vertraging) zal de tram de beide Hanzesteden in kwartierdienst verbinden.
Onzekerheid is er nog over het precieze aantal stations, of liever: haltes. De eerste 5 kilometers van de Kamperlijn liggen binnen de bebouwde kom van het zich steeds maar uitbreidende Zwolle. Potentiële halteplaatsen binnen Zwolle zijn:
Veerallee, bij de gelijknamige verkeersweg en woonwijk, en ook vlak bij de Veemarkt, niet veel meer dan een halve kilometer van station Zwolle.
Voorsterpoort, bij bedrijventerrein Voorst dat onder meer de 90 meter hoge IJsseltoren bijdraagt aan de skyline van Zwolle en straks ook nog het langste gebouw van het land, een bedrijvencomplex met een gevel van 600 meter. De halte komt tussen de Rijksweg A 28 en de Blaloweg, helaas op flinke afstand van de hoogbouw.
Stadshagen, een grote nieuwbouwlocatie ten noordoosten van het spoor, met aan de andere kant van de baan de wijk Westenholte. Hier zouden bussen uit o.a. Hasselt kunnen aantakken. Maar ik weet niet of buspassagiers dat nu wel zo’n goed idee vinden; een extra overstap, alleen om de vervoerscijfers van de tram op te krikken. Veel tijd zul je hier echt niet mee winnen.
Werkeren, het westelijk gedeelte van Stadshagen, op de grens van stad en weiland.
Daarna doorkruist de tram de grazige, vlakke weiden die al anderhalve eeuw het uitzicht uitmaken van de treinreiziger met bestemming Kampen. In het zicht van de haven en de IJsselbrug komt de tram vervolgens nogmaals tot stilstand, en wel bij het bedrijventerrein en de zich uitbreidende nieuwbouwwijk Oosterholt. We zitten dan zoals gezegd in IJsselmuiden, maar deze halte gaat Kampen Oost heten.
Begin- en eindstation van deze lijn blijven op dezelfde plek als nu. Een tramrit zal met al die haltes toch wel een ruim kwartier gaan duren, tegen thans 9 à 10 minuten. Maar wie heel snel in Kampen wil zijn, kan straks de Hanzelijn nemen.
Zie ook deze artist impression op SkyscraperCity
Ik pak het treintje dat, halverwege de zaterdagmiddag, redelijk gevuld is met winkelpubliek – plus een dronken man in hemdsmouwen en met een agressieve bek, die staat te roken op het balkon en tegen de conducteur zegt dat hij daarmee gewoon door zal gaan, daar hij sterker is dan conducteur en meester bij elkaar. Het is een Hercules, met felle doordraaiogen, dus hij mag blijven roken; zo zijn de wetten van de jungle die dit leven is.
Ik wil op de heenweg een video schieten van de zuidwestkant van de spoorbaan, de Westenholte-zijde, en terug een van de andere kant, de Stadshagen-zijde. Als een snaar gespannen maak ik de opnamen; het mag niet mislukken, anders moet ik net zo lang heen en weer rijden totdat het er goed opstaat. Maar ze zijn gelukt; klik hieronder! Zie ook het commentaar eronder; daar heb ik vermeld waar de haltes komen.
Kamperlijntje (1) 3:46
Kamperlijntje (2) 4:24
Kampen heeft een bescheiden busstation. Twee stadslijnen vertrekken
hier, 11 en 12, alleen van maandag tot / met zaterdag overdag. Ze komen
niet echt in de uithoeken van het stadje; in de wijk waar ik van de
winter was, zag ik er niet één. Dat kan ook niet; binnen een halfuur
moeten ze weer terug zijn bij het station om aansluiting te geven op de
volgende trein. En twee keer per rit die bottleneck van die brug.
Al snel tijdens mijn wandeling door Kampen en IJsselmuiden gaat het weer regenen. Het is best lastig, een paraplu omhoog houden, fotograferen en schrijven tegelijk; je moest een Shiva zijn, met minstens zes armen.
Ik houd het dan ook niet lang vol, zie slechts een van de drie stadspoorten van Kampen en hooguit vijf van de zeven kerken, doe het weinig fotograferenswaardige IJsselmuiden op een hol, en aanvaard de terugreis.
Ik wil nog een actiefoto van de Kamperlijn, onderweg. In de
avondschemering - die vandaag intreedt op een tijdstip dat in november
niet zou misstaan - maak ik nog een wandeling langs het spoor naar de
Blaloweg en terug. Wat ik dan passeer, moet wel het meest deprimerende
stuk Zwolle zijn: die fietsenchaos bij het hoofdkwartier van ProRail,
die Veemarkthallen, zo’n leeg industrieterrein op zaterdag.
Twee maal fotografeer ik de Buffel die de tunnel onder de A28 passeert. De ene keer gaat hij naar Kampen, de andere keer naar Zwolle. Maar aangezien ik zelf in de tussentijd ook 180 graden gedraaid ben, en de andere kant van het spoor bewandel, lijkt hij beide keren uit dezelfde richting te komen voor de argeloze beschouwer.
Op de terugweg doorkruis ik de wijk Veerallee, die ligt bij een van de haarspeldbochten waarmee de treinen door Zwolle slingeren. Honderd jaar geleden was het een rustig Jugendstil-buurtje aan de rand van de stad, voor de meer gegoede Zwollenaar. Tegenwoordig wordt het omringd door asfalt- en spoorwegen. Maar één straat verder hoor je het lawaai niet meer, en wordt de lucht vervuld van vogelgekwinkeleer. Ze zoeken hun nest op, vier uur te vroeg; ze denken dat de zon al ondergaat.
De halte Veerallee, op nog geen tien minuten lopen van het eindstation, lijkt niet veel klanten te gaan trekken. Misschien kan hij beter geschrapt worden.
Syntus exploiteert tegenwoordig de stadsbus van de sterk groeiende hoofdstad van Overijssel, die nu al meer dan 120.000 inwoners telt. Er zit zo’n mooi patroon in die stadsdienst. Altijd als ik in de Brasserie zit - die sinds kort De Tijd heet, waar pubers geen kindermenu mogen bestellen, waar je na 17:00 geen waldkornbol meer kunt krijgen en waar erwtensoep niet geschonken wordt in het ruime broedseizoen tussen 15/3 en 15/9 - ga ik aan het raam zitten aan de buskant. Om 05, 20, 35 en 50 minuten na het uur naderen uit alle windstreken stadsbussen, die een paar minuten blijven staan en dan allemaal tegelijk vertrekken naar Stadshagen, Ittersummerbroek, Westenholte, etc. Daar rijden ze een lus die precies zo groot is, dat ze na 30 of 45 minuten terug kunnen zijn op dit plein.
Vandaag gebruik ik bij De Tijd de lunch. Maar helaas, mijn lievelingstafeltje is bezet door een man die ook het busverkeer zit te observeren, niet voor zijn lol, maar beroepshalve. Op grote formulieren noteert hij alle busbewegingen. Nu hoeft hij niet in de regen buiten te staan. Hij nipt telkens aan het glas chocomel waarop hij het de hele middag denkt uit te zingen, tot ergernis van het personeel.
Dit stadsbussysteem is afgekeken van Apeldoorn en is door mij al eens beschreven in 2000. Ik vond Zwolle een bar-saaie stad, wat me niet verhinderde, ruim 4.000 woorden vuil te maken aan een paar stadsritjes erdoorheen.
Deze middag pak ik, omdat het regent, lijn 1 naar Stadshagen, met het voornemen, 45 minuten in de bus te blijven zitten tot De Brasserie weer in zicht komt. Deze bus vertrekt met zeven minuten vertraging doordat de chauffeur te laat uit de kantine komt; ik hoop dat de man met de chocomel dat gezien heeft.
‘Moet ik nou straks vanaf volgende week met zo’n chipknip?’, hoor ik iemand vragen. Inderdaad: D-day nadert onafwendbaar. Een sonore herenstem roept de haltes af en maant de reizigers, het uitchecken niet te vergeten.
We doen de wijk Holtenbroek, passeren de halte Klooienberglaan en passeren de brug naar de uitgestrekte wijk Stadshagen, die in 2000 volgens mij nog niet bestond. Hij is snel uit de grond gestampt, en net zo saai als de rest van Zwolle. Je ziet hier een architectonische staalkaart van wat je overal in dit land ziet.
Ik heb geen plattegrond, stap omdat het droog geworden is, ergens op de
bonnefooi uit in de buurt van het winkelcentrum, en wandel wat rond. Ze
hebben hier duizenden en duizenden van die lollyboompjes besteld bij
die kweker op de Utrechtse Heuvelrug, waarvan alle gemeenten in
Nederland klant zijn en die het hele land voorziet van dezelfde bomen
en bloembakken. Ik zie het winkelcentrum al voor mijn geestesoog, en
betreed het maar niet fysiek.
Het weer werkt ook niet echt mee. Geen sterveling waagt zich op straat, te voet, per twee- noch per vierwieler. Ik kan het Kamperlijntje niet vinden, maar de Buffel moet hier ergens achter de huizen heen en weer pruttelen.
Met die lightrail – die soms ook Regionet heet, net als in
Groningen – gokken ze op de bewoners van deze wijk. Maar je mag
aannemen dat de tram alleen aantrekkelijk is voor reizigers die
toevallig net in de buurt van een halte wonen. Je bent dan in vijf
minuten op Zwolle NS. Maar woon je twee kilometer daarvandaan, aan de
andere kant van de wijk, dan neem je natuurlijk de bus naar de stad. Ik
betwijfel toch wel een beetje, of die optimistische vervoersprognoses
voor de tram wel zullen uitkomen.
Moet er verder nog iets ter tafel komen, in dit al voldoende lange verhaal? Jazeker, de Hanzelijn, die de aanleiding was tot mijn reis. Die is nu al een probleemlijn, terwijl hij nog niet eens open is. Ik had het zo mooi uitgerekend, vorige keer: Een snelle IC van Groningen naar Lelystad, Almere, Amsterdam Zuid en Schiphol (en eventueel Den Haag), en een mooie stoptrein Zwolle – Amsterdam CS.
Die treinen vielen op de achterkant van mijn ouwe envelop precies in het pad van al bestaande snel- en stoptreinseries, die dan eenvoudigweg doorgetrokken zouden kunnen worden over de Hanzelijn. Zo zouden er geen extra treinbewegingen komen rond het al zo overvolle knoop- en knelpunt Weesp.
Maar ik was ervan uitgegaan dat er op deze baan, geschikt voor 200 km/uur, minstens 160 gereden zou worden. Mispoes, dat wordt voorlopig 140, door alweer vervelend gedoe met seinsystemen, waarvan hooguit anderhalf van mijn lezers het fijne begrijpen. Scheur die envelop dus maar doormidden! Volgens NS zullen reizigers misschien zelfs in Weesp moeten overstappen van een IC op een stoptrein. Zo zal de beloofde tijdwinst van een kwartier zelfs wel kunnen gaan verkeren in tijdverlies.
(De)raillerend zou je kunnen stellen dat dat miljard voor de Hanzelijn alleen is uitgegeven om het dorp Dronten aan te sluiten op het spoorwegnet. Verder zal de Hanzelijn voorlopig niets toevoegen. Merkwaardig genoeg zijn onze twee nimmer versagende OV-belangenclubs nog niet in het geweer gekomen met alternatieven (Mij. voor Beter Openbaar Vervoer) of persberichten, zurige columns van de voorzitter en te tekenen petities (ROVER).
Laten we geduld houden, en goede moed. Een stukje Hanzelijn heb ik nu zelf al bereden; ik kwam en ging via de nieuwe IJsselbrug die er deel van uitmaakt, en nu een weids uitzicht biedt op zijn onttakelde ouwe trouwe 19e-eeuwse voorganger. Alleen dat is al een miljard waard, of niet soms?
Frans Mensonides
8 juli 2011
Er geweest: zaterdag 25 juni 2011
© Frans Mensonides, Leiden, 2011.