De digitale reiziger (55a)
‘Het afvoerputje van Europa’; Maeslantkering en een stukje Maasvlakte


 

We kunnen toch eigenlijk best wel wat in Nederland! Bewijsvoering: we ZIJN er nog. We zijn nog niet verzopen. Als we zouden ophouden met het leegpompen van ons land, zou binnen 72 uur tweederde ervan onder het wateroppervlak verdwijnen. Dat realiseer je je nooit zo. Een Nederlander staat nooit stil bij water, netzomin als een Zwitser ooit stilstaat bij bergen.

Wij zijn het afvoerputje van Europa, zo staat het verwoord in het Keringhuis bij de Maeslantkering in de Nieuwe Waterweg. Vrijwel al het water uit Zwitserland, Duitsland en België stroomt hier de zee in (compleet met alles wat onze buren erin flikkeren aan gif en rotzooi, zou je er nog aan toe kunnen voegen).

Twee dagen zwerven door het stuk delta dat toebehoort aan het grondgebied van de gemeente Rotterdam. Op de eerste dag de Maeslantkering; op de tweede het eiland Rozenburg en Future Land, het informatiecentrum over de in aanleg zijnde Tweede Maasvlakte.

 


Het begint alweer lekker, vandaag. Als ik in de trein naar Schiedam Centrum mijn koffiebekertje op het tafeltje wil plaatsen, komt het op onverklaarbare wijze ten val. Het spat open op en geeft zijn inhoud prijs aan de harde treinvloer. Niet zijn complete inhoud; een paar spatten belandden op de gelukkig koffiekleurige kousen van een jongedame, die helemaal niet kwaad op me wordt; zelfs niet als haar telefoon uit haar tas op de grond in stukken uiteenvalt, terwijl zij naar een paar bettende doekjes aan het zoeken is.

Ze weet onvoldoende papier naar boven te brengen. Ik put me uit in excuses, begeef me naar het closet, pak een stapel van ongeveer 35 papieren handdoekjes en loop daarmee terug naar de koffienoodramp onder mijn zetel – die er niet meer is; de plas is door het in beweging komen van de trein een paar banken naar achteren opgeschoven.

Geruime tijd ben ik bezig, onder bevreemde en geërgerde blikken van medereizigers, koffie te absorberen. Als deze reinigingswerkzaamheden voltooid zijn, en ik een vormeloze, met koffie doordrenkte prop in de prullenmand gegooid heb, zijn we alweer bijna in Schiedam.

Daar op het perron staande, vraag ik me eerst nog even af of ik wel verder wil. Het is een dag voor nog meer narigheid. Als je aan het begin van zo’n reisje al brokken maakt, blijft dat meestal de hele dag zo. Toch stap ik na enige aarzeling op het laatste nippertje nog in de sprinter naar Hoek van Holland, die cross-platform voor me gereed staat en waar ik al enige tijd versuft naar heb staan kijken.

Ik nam de Hoekse Lijn voor het laatst in 2008, toen er een experiment uitgevoerd werd met reizen op chipkaart op saldo. Dat is uiteindelijk toch nog gelukt. Ik zal vandaag zonder problemen inchecken in Leiden en uit- op Hoek van Holland Haven, en het verreisde geldbedrag klopt ook nog. We kunnen best wel wat in Nederland! Trouwens: op mijn NS-chipkaart staat nog steeds de RailEasy die er in 2008 per ongeluk is opgezet, plus het dagretourtje dat ik er toen met veel moeite op heb geladen.

Voorbij Maassluis en –West snellen we langs de Nieuwe Waterweg. Al gauw zie ik het doel van mijn reis in het linker raampje verschijnen: de twee machtige witte armen van de Maeslantkering. Het zijn twee Eiffeltorens op hun kant, zal ik straks leren, elk even lang als dat nutteloze ding dat in Parijs overeind staat, maar per stuk twee keer zo zwaar.

De trein stopt er niet; je komt er per boot, de Fast Ferry van de RET. Die vaart rondjes Hoek van Holland Haven – Maeslantkering – Landtong Rozenburg – Maasvlakte; door de week voor de werkers die hier onze economie draaiend houden en in het weekeinde voor de toeristen.

 

Ha, Hoek van Holland, ik ruik de zee al – of liever gezegd: dieselwalmen van warmlopende scheepsmotoren. Natuurlijk loop ik verkeerd naar de aanlegsteiger van die boot; zo’n dag is het vandaag. Ik zoek hem achter het station, maar vind slechts de terminal van de Stena Line, dat zeekasteel dat klaar staat voor zijn overtocht naar Harwich. Dan zie ik de Fast Ferry aan de einder verschijnen en geheel de andere kant op varen. Ik ren erheen, zie nu pas het kleine richtingbordje, dat vijf meter boven de grond aan een paal hangt, en weet hem nog net op tijd te bereiken.

Het is niet druk aan boord op deze zonnige, niet al te koude zaterdag. In de loop van de dag zullen wat fietsers mijn medepassagiers zijn, plus een plukje Duitsers die hun eigen water achterna gereisd zijn en nu vol bewondering kijken hoe het hier de zee in stroomt.

 


De Fast Ferry is het enige voertuig van de RET waar de chipkaart niet geldig is. Je krijgt op deze snelle, luxe boot, het kartonnen kaartje dat elders beslist afgeschaft moest worden. Een retourtje kost 5 euro, dat wil zeggen: een rondvaart die je op een willekeurige plek mag onderbreken, maar ook in één toer door mag genieten; hij duurt 55 minuten.

De FastFerry doet zijn naam eer aan; hij vaart zo’n 30 kilometer per uur. Daarmee is hij vast sneller dan die zeemonsters die de Noordzee oversteken. Zon, wind en opspattend water; dit lijkt toch nog een aangename dag te gaan worden. Machtige hekgolven achter ons; een schuimend kielzog dat zich als twee spoorrails naar de einder uitstrekt.

Als enige word ik afgezet bij het Keringhuis. Eerst beklim ik een kunstmatige uitkijkheuvel, van waaraf je het landschap ziet als op een topgrafische kaart, maar dan zonder vakjes, namen en legenda. Daar zie ik zowaar een ‘slet’, zo’n nieuwe SLT-trein; ze rijden nu blijkbaar op de Hoekse Lijn. We kunnen echt wel wat in dit land, bijvoorbeeld een stuk of honderd treinen kopen, en ze uiteindelijk na een paar jaar ook nog in gebruik nemen. Van de winter reden ze ‘al’ op Den Haag – Gouda, zie dit stukje van mijn hand.

Bezoek het Keringhuis om je weer eens een klein beetje TON te voelen (trots op Nederland, al heeft de gelijknamige partij afgelopen woensdag nul zetels veroverd; maar dat lag aan de media, niet aan Rita). Met water weten wij wel raad; we zijn hier niet in Louisiana of Arkansas (‘Awhh-kun-sawwww’). Als de rivieren steeds meer gletscherwater in ons putje laten stromen, maken wij onze rivieren gewoon wat breder, of verrijken de delta met een paar zijtakken, of leggen een paar nieuwe boezems aan – en voeren daarvoor een paar procedures met NIMBY’s, tot aan de Raad van Waterstate toe.

Dijken steeds maar ophogen, dat is geen oplossing, noch tegen rivier-, noch tegen zeespiegelstijging. Dan moet je de halve binnenstad van Rotterdam en Dordrecht straks afbreken voor dijken. Nee, er moest een waterkering in de Waterweg komen, om de deltaplannen te voltooien. Er kwam een prijsvraag, zes plannen werden ingediend en de winnaar is dat witte gevaarte waarop je vanuit het Keringhuis uitzicht hebt.

 


Het houdt water tegen, maar werkt zelf ook gedeeltelijk op water. Het schaalmodel laat het duidelijk zien. De kerende wanden zijn hol van binnen. Als het zeewater te hoog komt, gaan ze dobberen in hun geul. In de rode kastjes zitten zogeheten locomobielen, raderwerken die de twee witte ‘vakwerkarmen’ boven het water bewegen. Vervolgens vult men de kerende wanden met water. Daardoor zinken ze tot op de bodem, zodat ze de zee goed afsluiten. Als de springvloed voorbij is, gaat alles omgekeerd vice versa. Vakwerk, wat je zegt!

In 1997 was dit werk voltooid, maar pas in november 2007 wisten we, dat het ook werkte; toen pas was er voor het eerst overstromingsgevaar. Gemiddeld zal de kering eens per zeven jaar gesloten worden. En daarbij is er 1% faalkans. Dat stelt me niet echt gerust. Eens per 700 jaar gaat het mis. Dat kan in 2710 zijn, maar ook volgende week. Wat dan? Gelukkig hebben we nog een beetje achtervang door keringen in het Hartelkanaal en in de Hollandse IJssel.

Het restaurant biedt een panorama op de Nieuwe Waterweg. Bij de witte armen is er een excursie gaande onder leiding van een oranje hesje. Als miertjes lopen zijn schaapjes onder de voet van de Eiffeltoren-op-zijn-Hollands. Ik zie de Fast Ferry langsvaren die ik heb laten lopen; deze attractie is best twee uur waard!

 

Ik zou soms bijna vergeten, dat we nog heel wat kunnen in dit land. Maar dat ligt ook aan mezelf. Je moet er iets voor doen om het goede Holland-gevoel vast te houden (bijvoorbeeld: het Keringhuis bezoeken) en je moet er ook dingen voor laten (bijvoorbeeld: bij een gemeente gaan werken).

Na uitgekeken te zijn, loop ik terug naar de steiger, onder de uitkijkheuvel langs, en weet gelukkig steeds tijdig opzij te springen voor pelotons met fietsende malloten die in ons normaal zo vlakke polderland toch Tourmaletje willen spelen. Och gut, ouwe opa van 68 moet ook nog zo nodig! Beneden aangekomen, begint hij meteen aan een nieuwe klim. Hij heeft de mond gerond tot een grote O en puft fanatiek lucht daardoorheen, als een vrouw in barensnood.

Verder zijn wat jongeren in de weer op zo’n eng tweewielplankje dat in ieder geval als verdienste heeft, EHBO-medewerkers in ziekenhuizen werk en brood te verschaffen.

Verder gaat het boottochtje, langs hijskranen, hoge silo’s, cilindrische olieketels. Op de landtong van Rozenburg droppen we een paar fietsers. Er is hier natuur en er zijn hier fabrieken; je kunt er werken en recreëren.

We varen langs de Maasvlakte, en de Tweede in aanbouw, een ander Nederland, een Nederland dat je niet kent als je cultuurluis bent en je vrije uren slijt in musea en leuke fotografeerstadjes. Wat weet ik ervan? Wat weet Nederland van dit stuk Holland? Er spelen hier nooit romans; er worden hier nooit gedichten geschreven. Maar ze verdienen er wel ons brood.

Wie zijn die mensen? Elke werknemer hier, die op een kille wintermorgen om zes uur al op deze plezierschuit zit, geeft naar mijn schatting tien mede-Nederlanders te eten: kinderen, gepensioneerden, zieken, studerenden, boekhouders, ambtenaren, onvrijwillig werkelozen of gewoon maar lanterfanten en mee-eters.

Maar hoor je ooit iets over deze werkers? Op de tv zul je ze niet zien; deze uithoek ligt veel te ver van Hilversum. Niemand vraagt hen, of ze nog op de PvdA gestemd hebben of al op Wilders. En misstanden, waarover actualiteitenrubrieken zouden moeten berichten, doen zich hier wellicht ook nooit voor.

 

Ik stap aan land op de Maasvlakte, samen met een fietsend echtpaar. Je mag hier als gewoon mens gewoon lopen en fietsen, maar ik wacht op bus 113. De wind, die er in de stad niet was, giert en huilt door de gemeenschappelijke abri van boot en bus. Wolkenschaduwen trekken over de giganteske cilinders. Een omgeving, een technisch landschap, waar de mens zich verloren voelt.

Er worden vandaag heel wat containers van MAERSK getransporteerd, naar de Rotterdamse haven of juist de andere kant op. De bus komt eraan, zonder passagiers, en halteert twintig meter van de haltepaal op een parkeerplek. De chauffeuse kijkt met stuurse blik naar de weg vooruit. Dit is vast zo’n type van wie je in weer en wind buiten moet blijven staan wachten, omdat zij recht heeft op haar rustpauze, en die dus ook zal nemen. Maar als ze eindelijk is voorgereden, grauwt ze: ‘Hajjeniet meteen kenne komme?‘

- ‘Nee, jullie moeten toch altijd zo broodnodig in je eentje pauze hebben, terwijl je passagiers staan weg te waaien? Daar is toch voor gestaakt en onderhandeld? Waarom kom je dan niet meteen voorrijden?’
- ‘Ik ken hier toch niet midde op de weg gaan staan wachte?’
Midden op een brede weg waar op zaterdag nul auto’s passeren. Laat die tuthola toch afsterven, met d’r bus! Zo’n type dat met iedereen ruzie zoekt, en daarom zeker ingezet wordt op een lijn met maar een passagier per dag.

 

We vertrekken. Er liggen hier bergen steen en puin die vast een functie hebben of ten minste een oorzaak. Ik zie vuilgele bollen met groene trapjes erlangs, als ruimtevaartuigen die zojuist geland zijn van Mars. Hoge gebouwen met verticale en horizontale staketsels worden omringd door stalen vaatstelsels. Theo van Doesburg had hier een aardig schilderij kunnen maken. We trekken langs de maaiende armen van hoogspanningsmasten. En langs Future Land, de bestemming van deel 2.

Een rangeerterrein, en dan de eerste kilometers van de Betuweroute. Een stuk nieuw land, levensader van Nederland, maar er nauwelijks toe behorend, en toch door Hollanders gemaakt en niet door Scheppershand.

Onwillekeurig drijven mijn mijmeringen naar een man die ik gekend heb, die in deze contreien gewerkt had. ’Ik HIELD van die machines’, ontboezemde hij mij eens met onvaste stem, ‘Ik HIELD van die geur van olie’. Maar hoe hij er ook van hield, hij had hogere ambities en leerde door op de sociale academie om personeelsconsulent te kunnen worden bij het bedrijf waar ik werkte. Wij dachten verschillend over de aard der dingen, en niet in de laatste plaats over dat bedrijf. Zeker eens per veertien dagen discussieerden wij er een hele middag over, dat de stukken eraf vlogen.

We hielden het vol totdat ik getroffen werd door een burn-out en hij door een hartklepverlepping. Hij werd door het bedrijf, welks normen en waarden hij altijd met zoveel vuur verdedigd had, even genadeloos afgedankt als ik. Hij had in die haven moeten blijven. En ik had, achteraf geredeneerd, beter naar hem moeten luisteren over de juiste instelling, toon, klank en metacommunicatie om mijn boodschappen mee te verwoorden. Dan had ik… nóg niks bereikt.

Ik zie hier vandaag geen auto’s, geen treinen, geen mensen – afgezien van motorcrossers op een veldje, die hier bij gedogen mogen verblijven, of omdat er niemand is om ze eraf te jagen. Toch draaien al die raffinaderijen en containerbedrijven volcontinu, dus ook op zaterdag. Werken hier überhaupt wel mensen? Ik heb wel eens gelezen dat die grote containeroverslagbedrijven draaien op een handjevol werknemers en verder helemaal automatisch gaan.

Op richtingborden maken havennummers plaats voor plaatsnamen: Rockanje, Oostvoorne, Brielle. Teken, dat we de bewoonde wereld naderen en dat vreemde spookland achter ons gaan laten. Even later word ik gedropt bij busstation Rugge aan de rand van Brielle, en ben ik acht euro armer (zie mijn chipsite). Het sprookje is uit.

 

 

Wat deed ik verder, dat weekend? Ik keek te hooi en te gras wat WK, de beginfase, met de exotische landen er nog in. Ik zag keepers van verschillende nationaliteiten ballen uit het net vissen die een blinde nog gekeerd zou hebben. Het was een weekend voor dingen uit je handen laten glippen.

En oh ja, over keren gesproken: ik sloeg die kering nog even na in de Wikipedia. Daarin stond, dat de faalkans van de Maeslantkering eigenlijk 1/1000 had moeten bedragen, maar in werkelijkheid in de buurt komt van Russisch-rouletteniveau. En wat dan nog? Een Nederlander staat nooit stil bij water. Het is gevaarlijk leven, maar ik ga toch nog een keer terug naar de delta.

 

Frans Mensonides
18 juni 2010
Er geweest: zaterdag 12 juni 2010

Lees verder in deel 2! >>>


© Frans Mensonides, Leiden, 2010.


<< naar thuispagina Frans Mensonides