Gods Woord in een osendrop; Open Monumentendag 2012 in Leiden




Zo’n vast programmapunt in het jaar, op de grens van zomer en herfst: de Open Monumentendag. Vorig jaar ging ik vreemd op Open Monumentendag, of liever: back to my roots: naar die schatrijke oud-oud-oud-(…) suikeroom en –tante van me uit Bolsward. Deze keer bleef ik gewoon in Leiden, maar ging ik onbedoeld opnieuw terug naar mijn roots. Ik schreef al eens: op elke straathoek in deze stad kan ik een historisch feit verhalen én een persoonlijke anekdote. En als ik als monumentenwandelaar zoek naar de geschiedenis, vind ik soms nostalgie, en vice versa.

Dit jaar viel Open Monumentendag op zaterdag 8 september en tijdens een mini-hittegolfje, een nabrander van een zomer die vooral de herinnering in zal gaan als een natte. Vermoedelijk was dat late strandweer de oorzaak van het feit dat de bezoekersaantallen wat tegenvielen. Nergens werd ik geconfronteerd met de wachttijden die me beloofd waren door het ook dit jaar weer zeer gedegen en uitgebreide boekwerk: Open Monumentendagen Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest.

Of ik vreemd ga of dicht bij huis blijf; stukjes op mijn site over Open Monumentendag behoren jaar in, jaar uit tot de winkeldochters. Vandaar dat ik het deze keer maar eens probeer met een pakkende titel. Wat is een osendrop, en wat heeft Gods Woord daarmee te maken? Het zal spoedig aan de orde worden gesteld, maar niet meteen, want als je zoiets meteen onthult, leest niemand de rest van het stukkie meer. 

De highlights van het Leidse monumentisme heb ik gedurende de voorgaande edities allemaal wel eens bezocht: het Gravensteen, het Stadhuis, de Marekerk, de Meelfabriek (die al 25 jaar wacht op zijn herbestemming), de Burcht.

De laatste is een Open Monument in de dubbele betekenis van het woord: elke dag open, niet alleen op Open Monumentendag, en ook open in die zin dat er geen dak op zit; nooit opgezeten, ook. Het meest open monument van de stad, al met al. Vandaag is hij uitgedost als verjaardags-kersentaart, voor het jubileum van 25 Open Monumentendagen in Leiden. Die versiering (zie deze pagina op ‘LeidseGlibber’) had voor mij niet gehoeven. Maar het gevaarte lijkt inderdaad wel wat op een taart, welbeschouwd; het is mij nog nooit eerder opgevallen.








De Meelfabriek (archieffoto's 2008) viert ook een jubileum: 25 jaar verkrotting. Maar ‘dit jaar’ gaan ze aan de slag met ontwikkeling van kantoren. Alleen: de website waarop dat beloofd wordt, stamt, gezien het lettertype, uit 1998 of zo.




Marekerk
, gefotografeerd in de winter van 2010








Tweemaal het Gravensteen, de nieuwe vleugel uit de Gouden Eeuw, en de oude, gebouwd rond 1200, waar Floris V nog heeft rondgelopen. De eerste is fraai, de tweede vooral imposant. Vanuit de zuilengaanderij had je prima zicht op de executies die op het Gerecht tot diep in de 19e eeuw werden voltrokken.



Ik zoek vandaag de taart tussen de kersen, of de pap tussen de krenten: de minder opzienbarende monumenten die dit jaar voor het eerst en laatst open zijn, omdat ze bij het thema passen (dit jaar: groen) of  jubileren. Of net in een metamorfose verkeren, niet zelden van makelaardij of advocatenkantoor in appartementencomplex.

Hier bijvoorbeeld een pand pal tegenover het Stadhuis, dat zo’n verbouwing ondergaat. Moeilijk te geloven in een huis vol getimmer, dat hier over een paar maanden mensen zullen wonen die hun adres kunnen opgeven als Breestraat 117

Er zijn twee EHBO-dozen beschikbaar op de bouwplaats: een kleine met pincetten, pleisters en wat de onfortuinlijke timmerman verder nog nodig kan hebben, en een grote, ‘Alleen te gebruiken bij ernstige ongelukken!’ 

Ik loop de hele middag op eieren; ik droomde vannacht op voorhand dat ik uitgleed op een trap in een monument, onderweg veel vaart maakte binnen een labyrintachtig getimmerte met glijbanen en dat soort zaken, en vervolgens driehoog uit een raam stortte. Nou zijn dromen bedrog (zeg ik altijd), maar het is ook zo dat een mens niet voorzichtig genoeg kan zijn (zeg ik ook altijd). 






Hier het stadhuis zelf, gefotografeerd vanuit het pand aan de overkant. Van de zomer leidde ik een collega rond door Leiden. Die vroeg zich af, of de gevel met die trappen ooit gereinigd werd; hij zag er zo vuil en groezelig uit. ‘Dat is de oorspronkelijke kleur van het gesteente’, zei ik met het aplomb van een alwetende gids. Maar sindsdien vraag ik me elke keer als ik erlangs kom, af of hij sinds 1600 wel eens is schoongeborsteld. Het is overigens maar een façade. De rest van het 16e eeuwse stadhuis is in 1929 tot de grond toe afgebrand. In de jaren 30 werd een nieuw stadhuis opgetrokken in modernere stijl, met behoud van die oude gevel.





Mooie wandschilderingen in een tuinkamer, geschilderd door de bekende 18e-eeuwse wandlandschapsschilder Dirk Dalens III. Het pand wordt bewoond door studenten, die er hopelijk heel voorzichtig mee omgaan.



Heb ik ooit eerder in de Ketelboeterssteeg gelopen? Vast wel, al heb ik me nooit gerealiseerd dat die steeg zo heet. Hierachter was tot een brand in 1933 de oude Petruskerk, die later in veel grotere gedaante heropgericht werd aan de Lammenschansweg en waarvan de oude kosterswoning vandaag bezichtigbaar is.





Dit is nu typisch zo’n trapje waar je onverhoeds aflazert, als je geen waarschuwende droom hebt gehad over van een trap aflazeren. Deze middeleeuwse kelder onder een kantoor heeft bij een recente verbouwingsoperatie letterlijk een glazen plafond gekregen, en het kantoor daarmee een glazen vloer. Knus keldertje, zo’n 140 cm hoog, waar vandaag optredens zijn van een troubadour.




Niet alleen Delft, maar ook Leiden heeft een Prinsenhof, of liever: had. Het lag aan de noordoostzijde van het Rapenburg, nabij de hoek met de Breestraat. Voordat hier vier riante woonhuizen verrezen, Rapenburg 4 t/m 10, logeerden er graven van Holland en was er tot de reformatie ook nog een klooster, het Barbaraklooster. 

Later kwam het grondgebied in bezit van Oranje. In de jaren 30 van de 17e eeuw hebben de kinderen van de verbannen winterkoning en –koningin van Bohemen hier hun opvoeding genoten – die weinig geholpen schijnt te hebben; ze hebben nogal wat moeilijkheden veroorzaakt. Het was me ook nogal een kinderschare, zij het nog geen fractie van die van Jan metten Lippen over wie ik het laatst had. En allemaal ten laste van onze schatkist.

Constantijn Huygens heeft hier vast ook wel eens rondgelopen. De Leidse stadssecretaris Jan van Hout deed dat zeer zeker. Hij nam hier in 1577 zijn intrek voor een paar jaar, om beter toezicht te kunnen houden op de grootscheepse verbouwing van het verlaten Barbaraklooster; een precies mannetje!

De 19e-eeuwse schrijver Johannes ‘Klikspaan’ Kneppelhout woonde na zijn huwelijk in één van deze vier huizen; zijn jeugd had hij doorgebracht schuin aan de overkant. Enkele generaties later verbleef een andere schrijver, Dirk Coster, in zijn studententijd in hetzelfde huis. Hij is vooral bekend geworden omdat de jongens van Forum hem altijd beschimpten en belachelijk maakten; ook als verschoppeling haal je soms de literatuurgeschiedenisboeken.

Tegenwoordig huisvest het Prinsenhof van links naar rechts een makelaarskantoor, studenten, een verbouwing en een uitzendorganisatie.



Rechtsboven het kerkpand aan de Langebrug


Geheel nieuw voor me is een schuilkerk-achtig gebouw aan de Langebrug, waar al 100 jaar de Christelijke Gemeente Langebrug kerkt. Dat middeleeuwse pand was eens door een smalle opening, een ‘osendrop’, gescheiden van zijn buurman. 

De osendrop stamt uit het tijdperk van de rieten daken. Het vocht van die daken kon via zo’n hypersmalle steeg afgevoerd worden zonder de houten vloeren en gevels aan te tasten. Zo’n osendrop zorgde er ook voor dat branden niet oversloegen, voordat de weesjongens ter plaatse waren om de belendende percelen nat te houden. En zorgt ervoor dat ik vandaag weer een nieuw woord aan mijn vocabulaire toegevoegd heb.

Nu is er geen osendrop meer, maar nog wel een steeg erachter die niet veel breder is, de Arend Roelandsteeg, waar een body-builder met zijn schouders klem zou komen te zitten. Hij komt uit op het Pieterskerkhof en heeft een zijarm naar de Pieterskerkchoorsteeg, de William Brewstersteeg met het poortje.

Brewster dreef op deze plek 400 jaar geleden een drukkerij waar hij protestantse geschriften vervaardigde die in Engeland tot de verboden lectuur behoorden. Met een aantal geestverwanten had hij in 1609 om godsdienstige redenen de wijk genomen uit dat land. In Leiden vonden zij een tijdelijk onderkomen. In 1620 voeren deze Pilgrim Fathers, waar huidige Amerikaanse presidenten zo graag van afstammen, naar de Nieuwe Wereld.

Meer dan dat kerkpand op de Langebrug, met weinig opzienbarend interieur, trekt de tuin ernaast mijn aandacht, te zien vanuit de Arend Roelandsteeg. Die tuin behoort tot het perceel Pieterskerkchoorsteeg 15. Het was en is de speelplaats. Eens zat daar het buurthuis annex kinderopvang waar ik in mijn Wanderjahr 1975 vrijwilligerswerk deed. Indertijd stond er een hoge muur rond die tuin, maar die is onlangs geslecht, zodat ik nu een blik in mijn verleden kan werpen. Tegenwoordig huisvest het pand een naschoolse opvang en een kinderdagverblijf.

Zo’n anekdote kun je anno 2012 bijna niet eens meer vertellen, dat je je als man ooit met kinderopvang hebt beziggehouden. Indertijd beschouwde men je als heraut van een nieuw tijdperk, waarin man-vrouwrelaties zich zouden kenmerken door harmonie, liefde, gelijkheid, broeder- en niet in de laatste plaats: zusterschap. Tegenwoordig associeert men je slechts met Robert M, en zit je al met een halve bil in het gevang, als je alleen maar naar zo’n functie zou solliciteren. We zijn er wel op vooruit gegaan, de afgelopen 37 jaar! Maar ik geloofde toen al niet dat het allemaal erg zou beklijven.

Ik vertel die anekdote ondanks dat alles toch, en wel in de tuin van die kerk aan een hoogbejaard heertje. Die heeft iets te maken met dat obscure christelijke genootschap, heeft mij zojuist die osendrop toegebracht, en staat nu te popelen, een aanvang te maken met mijn kerstening. 

Dat heb je vaak als je +op Open Monumentendag een kerk binnenloopt; ik ben erop verdacht. ‘Dat Jezus in mijn hart huist, dat maakt me zo blij, zo blij, zo blij, zo blij’, heb ik eens in een vergelijkbaar monument horen jubelen door een man die zich daarbij zo wanhopig op het borstbeen bonkte dat ik ernstig twijfelde aan de oprechtheid van zijn euforie.

‘Indertijd zat er een drukkerij tegenover’, zeg ik neutraal, ‘maar die is allang verhuisd naar buiten het centrum. En ernaast aan de andere kant was het kruidenierswinkeltje van Tante Cor; die verkocht brood per sneetje en tomaten en eieren per stuk.  Maar gek, ik heb daar dus zo’n driekwart jaar gewerkt, en nooit geweten dat er een soortement van kerk naast zat’, flap ik er toch ineens uit. 

Dat had ik beter niet kunnen doen. De man vraagt me nu of ik me als christen beschouw en of ik de bijbel wel erken als Woord Gods en als richtsnoer voor al mijn handelen. Ik antwoord dat ik atheïst ben en de bijbel zie als een invloedrijke, soms boeiende literaire tekst. Dat valt niet in goede aarde.
- ‘Maar bijvoorbeeld die kastanje’, zegt hij, ‘die al in 1975 getuige was van uw vrijwilligerswerk, die er misschien al meer dan 100 jaar staat, denkt u dan dat die vanzelf groeit, en zo maar blijft staan? Denkt u dan niet dat daar een Groter Plan achter zit?’

Over zulke onderwerpen kun je blijven doordiscussiëren tot de Jongste Dag, of liever: tot de dag dat de zon explodeert tot supernova en onze hele planeet in een paar uur tijd zal verdampen. Ik scheur me van hem los met een beroep op de monumenten die ik voor vijven allemaal nog wil beklimmen. ‘Eens komt de dag dat wij voor Zijn troon zullen staan om rekenschap af te leggen over ons leven’, roept hij me na bij wijze van afscheid. ‘Ook al gelooft u het niet, het is toch zo’.

Dan mag ik alvast wel aan mijn apologie gaan werken. Daar is geen beginnen meer aan. Maar hoeveel orthodoxe christenen zouden er dan goed wegkomen, bij zo’n ultiem beoordelingsgesprek op een moment dat het voor alles en iedereen te laat komt?

Dat is één van de voornaamste redenen waarom ik niet geloof. Geloof wérkt gewoonweg niet. De christenen die ik op mijn levensweg heb ontmoet, waren door de bank genomen geen haar beter dan de heidenen. Mede daardoor is het zo´n grote stinkzooi op deze wereld. 

Dat zeg ik allemaal niet tegen die dolende in de woestijn; dit slag mensen is toch niet meer te helpen. Deernis is gepast; wie zal zich over hem ontfermen, als wij atheïsten gelijk hebben? Maar ergerlijk is het ook. Voor bekéren is Open Monumentendag niet uitgevonden. Een kerk is er op monumentenzaterdag voor het mooi, en voor de historie, en nergens anders voor.




Nee, dan de Opstandingskerk op het Steenschuur. Die is nu sportschool (en meestal open op Open Monumentendag, maar vandaag dicht). De Lodewijkskerk (links) heeft de ramp met het kruitschip van 1807 overleefd en is nog altijd kerk. Tussen die twee godshuizen ontrolt zich een van de fraaiste gevelwanden van Leiden. Het pand naast de Opstandingskerk is open. Dat naast de Lodewijks- helaas niet. Dat had ik graag nog een keer van binnen gezien. 

In de herfst van 1975 trad ik in tijdelijke loondienst van de Openbare Bibliotheek Leiden, daar ik wel besefte dat ik met idealistisch vrijwilligerswerk mijn broodtrommel niet zou kunnen vullen. In dit pand, met dat stermotief in de ruit boven de deur, was een filiaal dat kort tevoren geseculariseerd was van RK- tot openbare bibliotheek. 

Hier wisten we met Gods Woord wel raad. Kort na de verwereldlijking van de bibliotheek werd er ook voor het eerst in de geschiedenis een ongelovige als filiaalhoofd benoemd. Die besloot tot een zuivering. De boekencollectie was sterk verouderd en bestond voor een aanzienlijk deel uit christelijke getuigenisliteratuur. We hanteerden een omgekeerde index, en verwijderden al die winkeldochters van gristelijke boeken uit de collectie. Dateerde het laatste uitleningsstempeltje van 1947 of daaromtrent, dan waren we onverbiddelijk: dáár was het gat van de prullenbak! Meer ruimte op de planken!

Ik heb het interieur van het gebouw niet helemaal meer op mijn netvlies. Maar zoals ik het me nog vaag voor me zie, was de uitleenbalie op de parterre en kon je daarvandaan ook de boekenplanken op één in de gaten houden. Die stonden opgesteld op gaanderijen langs een vide. Het klopt; ik vond er nog een foto van in het onvolprezen Digitale Krantenarchief van het Regionaal Archief Leiden

Op de grote bovenkamer vóór, met uitzicht op het Van der Werfpark, was dan de administratie. Daar deed ik wat zoal gedaan werd in een openbare bibliotheek, waaronder cataloguskaartjes typen. Er was een liftje om boeken te transporteren van etage naar etage, plus dienbladen met koffie en thee voor de dorstige collega’s die uitleendienst hadden. Op woensdagmiddag las ik in de jeugdafdeling kleutertjes voor. 

Ik was een soort van gelukkig, daar. Dat is de oogst van deze Open Monumentendag: wat foto’s, wat weetjes, en wat herinneringen aan de tijd dat werken nog leuk was, al was geluk toen even ongewoon als nu. 

Frans Mensonides
29 september 2012
Er geweest: in 1975 en op zaterdag 8 september 2012

 


© Frans Mensonides, Leiden, 2012.