Tophit van Max Bygraves uit 1958.
Tekst: Gene Martin, met kleine
aanpassing mijnerzijds,
want hoeveel hectare
tulpenveld heb je nou eigenlijk precies in Amsterdam??
Minder dan in Hillegom,
dat staat vast.
Wederom een fotorapportage in FHM’s.
Het beviel me goed,
hieronder in Bergen op Zoom, en de bollentijd mag je als fotograaf niet
missen.
Het duurt maar een paar weekjes. Deze lenteboden zijn allemaal zó weer
voorbij:
gekopt of uitgebloeid; tulpenpamflettisten hielden dat de mensheid in
1637 al
voor. Ik blijf graag linken naar mijn opus magnum uit 2004 /
2005, dat over
tulpen ging.
Drie korte wandelingen in Hillegom in
de eerste helft van
april. Dat dorp tussen Leiden en Haarlem kwam er wat bekaaid af in mijn
reeks Naar
de bollen van 2010. Het
lelijke,
onaantrekkelijke zusje van Lisse, zo kwam het Zuid-Hollandse dorp bij
me over.
Die reeks ging niet in eerste
instantie over
bollen, maar vooral over de Blauwe Tram
die in de periode 1932-1949 tussen Leiden en Haarlem langs de
bollenvelden
reed. Mijn wandeling was tevens een speurtocht naar de oorzaak van mijn
nostalgie naar dit tijdperk nét voor mijn tijd, waarin toch weinig
vrolijks te
beleven moet zijn geweest.
Om een of andere reden groeide het
drieluik uit tot mijn
eigen lievelingsreeks. Ik kreeg er ook veel commentaar op van lezers,
en het
stuk inspireerde InfoNu tot een artikel
met achtergrondinformatie over de
omstreden railverbinding – bestaan er overigens ook
onomstreden
railverbindingen in dit land?
Het 22.500 inwoners tellende Hillegom
heeft een oppervlakte
van 13,5 km2, waarvan wel ongeveer de helft uit bollenveld bestaat,
schat ik.
Hieronder foto’s van een paar korte dwaaltochten door deze gemeente.
Klik op de
duimnageltjes om ze schermbreed bij je binnen te halen.
FHM, 26 april 2012
Er geweest: zondag 1, zaterdag 14 en zondag 15 april 2012
Een stad herken je aan zijn iconen. Het Brabantse Bergen op Zoom valt dan ook met de beste wil van de wereld niet serieus te nemen, al is het een zeer plezierige wandelstad. De bekendste Bergenopzomer (nee, Bergenaar) uit de huidige tijd is ongetwijfeld Prins Nilles III; de bekendste uit de historie bon vivant Jan II van Glymes, alias Jan metten Lippen (1417-1494). Deze Heer van Bergen op Zoom had zijn bijnaam te danken aan het bezit van prutlippen à la Mick Jagger, maar vooral aan het feit dat hij er menige schone jonckvrouwe mee wist te kussen.
Daar bleef het niet bij. Volgens de overlevering konden 50 kinderen met recht ‘papa’ tegen hem zeggen. Serieuze historici van buiten de stad houden het voorzichtigjes op een stuk of 35, waarvan een ruime meerderheid buitenechtelijk.
Zo’n schare moest natuurlijk gehuisvest worden, dus liet hij een aardig optrekje bouwen dat thans bekend staat als het Markiezenhof, en zijn omgeving domineert als museum, bibliotheek en restaurant in één enorm gebouwencomplex.
Zelf heeft Jan metten Lippen er niet meer mogen wonen. Zijn oudste wettige zoon en opvolger Jan III betrok het in 1511. De opvolger daar weer van, Anton van Glymes, werd in 1533 door keizer Karel V tot markies benoemd (of verheven, of geslagen, of hoe gaat zoiets?) waarmee de regio Bergen op Zoom een van de zeldzame markizaten werd in de Nederlanden.
Ik wilde op Goede Vrijdag een voorspelde regenmiddag doorbrengen in het Markiezenhof, maar de zon scheen zo uitbundig toen ik tegen het noenuur uit de Intercity stapte, dat ik er een wandelmiddag van heb gemaakt. Voor de verandering eens een fotowandeling op FHM’s. Klik op de duimnageltjes om de foto’s schermbreed op je scherm te krijgen.
Bergen op Zoom werd wel de Maagd genoemd, om haar onneembare vestingwerken. Maar ook alweer geen erg serieuze maagd; in 1747 liet zij zich op zekere nacht verschalken door het Franse leger. De vesting, rond 1700 aangelegd door de bekende vestingbouwer Menno van Coehoorn, bleek minder stevig dan een doorsnee-kuisheidsgordel. Het Ravelijn is nu plantsoen en picknickplaats, behalve op Goede Vrijdag: de groene deuren wilden niet wijken toen ik ertegen stond te douwen. |
|
Natuurlijk is ook de naam Bergen op Zoom niet meer dan een goede grap. ‘Zoom’ verwijst naar de Brabantse Wal waaraan de stad is gelegen, en die op sommige plekken een duizelingwekkende 20 meter boven NAP uittorent. Er zijn straten in Bergen op Zoom die flauw glooien, als je goed kijkt. Maar om dan meteen maar van ‘bergen’ te spreken… Geweldige straten voor fotografen, in deze stad, met hun eclatante witte gevels. Maar de Geweldigerstraat is niet geweldiger dan de rest, en feitelijk maar een heel gewone straat. |
|
De 15e-eeuwse
Sint-Gertrudiskerk valt niet over het hoofd te
zien, aan een eveneens gigantisch marktplein. Met carnaval is het
gevaarte
uitgedost als carnavalsganger uit BOZ, sorry: Krabbegat. De geschiedenisboeken van
Bergen op Zoom gewagen van
zoutwinning, aardewerk, gietijzeren straatkolken en nog zo het een en
ander als
middelen van bestaan. Maar het bestaan lijkt hier toch vooral om
carnaval te
draaien. Dat verloopt in deze stad anders dan elders onder de grote
rivieren,
met aparte mores, rituelen en figuren; niet alleen een Prins, maar ook
een Nar,
een Gròòtste Boer en een Steketee. Lees er werkelijk alles over op de
Wikipedia, die ik toch tot voor
kort als een serieuze encyclopedie beschouwde… |
|
Dichter en essayist Anton van Duinkerken kreeg een plekje op dezelfde Markt. Een standbeeld voor een letterkundige in een stad als deze? Nou, dat komt zo: hij schreef in 1928 Verdediging van carnaval, dat door iedere Bergenaar met instemming is gelezen. Op de achtergrond Hotel De Draak uit de 14e eeuw, de oudste nog bestaande horecagelegenheid in Nederland. Voor het stadhuis de BOZ’se fans van ondergetekende, bijeengekomen na een tweet over mijn aankomst in de stad, en netjes opgedoft, zoals het hoort. |
|
Ook weer zoiets aparts: de Gevangenpoort, de enige stadspoort van Bergen op Zoom, staat midden in de stad. Ook daar is een goede reden voor. Eens telde de stad vier poorten. Aan het eind van de 15e eeuw werd de haven aan gene zijde van de Gevangenpoort omwald, en dus bij de stad getrokken. De poort heeft men laten staan, omdat hij tevens gevangenis was, en de overige poorten zijn ooit gesloopt, en zo is het gekomen. De haven doet nu in gedempte vorm dienst als parkeerterrein. |
|
Overal stuit je op carnaval.
Naast dit beeld in het Havenkwartier
liggen jubileumtegels voor de tientallen carnavalsverenigingen en
dweilorkesten
die de stad rijk is. Die bestaan bijvoorbeeld 33, 44 of 99 jaar; alleen
elfvouden worden gevierd. Zijde moei? Nee, nog lang niet! |
|
Toch nog een stijf uurtje doorgebracht in het Markiezenhof. De vele zalen in het paleis zijn gewijd aan het interessantste onderwerp dat men kent in Bergen op Zoom: Bergen op Zoom. En de grootste zaal aan het interessantste aspect van de stad: carnaval. Het lijdt geen twijfel: in BOZ is het 365 dagen per jaar carnaval. Behalve op één dag – dit jaar dus toch 365 dagen – en dat is nou net de dag dat ik hier ben, Goede Vrijdag. Winkel en kroeg gaan om 17:30 dicht, met excuusbrieven op de ramen, dat het moet van het gemeentebestuur. Een presentatie op de parterre van het Markiezenhof gaat over dé hoogtijdag in de geschiedenis van de stad: het bezoek van de keizer en de dauphin in 1540. Die werden natuurlijk getrakteerd op een groot feest met uitgebreid banket. Zes prominente Bergenaren die erbij waren, vertellen erover op een videopresentatie. Ik krijg er gewoon honger van. Snel nog even naar het
winkelhart om een broodje te halen, voordat de luiken voor de ruiten
gaan. Goede Vrijdag, de beroerdste dag van het jaar voor de Bergenaar.
Maar met de geruststellende gedachte dat de vastentijd voorbij
is, en
het volgende carnaval nog maar 44 weken weg. Met die zekerheid stap ik
de trein in. |
FHM
20 april 2012
Er geweest: 6 april 2012
Jammer dat we de laatste tijd niet zo
gek veel meer horen
van de schrijver en dichter Lévi Weemoedt. Zelden in de Nederlandse
literatuur is
het wittejassensyndroom zo raak verwoord als in zijn tragikomische
roman De ziekte van Lodesteijn
(1986).
Lodesteijn, leraar aan een middelbare
school, raakt burn-out,
niet zozeer door vervelende leerlingen, als wel door dito collegae en
superieuren. Hij lijdt onder meer aan ‘wegrakingen’ en komt daarmee
terecht bij
een niet erg begrijpende hartspecialist, die hem onderwerpt aan een
24-uurs hartonderzoek.
Ze plakken de borst van de arme, al overspannen docent vol met
elektroden,
verbinden die met een draagbaar kastje en sturen hem zo de straat op,
met het advies,
de komende 24 uur precies hetzelfde te doen als wat hij normaal ook
doet. En
dat allemaal in detail op te schrijven in een logboek dat hem verstrekt
is.
Alsof het mogelijk is, normaal te
doen met zo’n kastje en
zo’n logboek! Lodesteijn krijgt hartkloppingen, louter doordat hij weet
dat
zijn hartwerking geregistreerd wordt. Thuisgekomen uit het ziekenhuis
draait hij
compleet door. Hij begint te schreeuwen tegen het registratiekastje en
rukt
zichzelf de electroden van de borst. De volgende dag levert hij de
apparatuur in
losse onderdelen in bij het ziekenhuis. Dat komt hem te staan op een
stevige reprimande
van die nogal autoritaire hartspecialist.
Weemoedt benadrukte in interviews dat
De ziekte van Lodesteijn gebaseerd
was op eigen belevenissen. Ik
heb die roman, die in Vlaardingen speelde, daar zelf een keer helemaal
‘nagelopen’,
langs de school van Lodesteijn, het ziekenhuis waar zijn kwelgeest de
hartspecialist zetelde en het RIAGG waar hij uiteindelijk natuurlijk
belandde.
Dat kan met realistische romans, ze nalopen, en ze gaan er des te meer
door
leven.
Ik dacht laatst weer aan dat boek
toen ik zelf een 24-uurs bloeddrukmeting
moest ondergaan. Bij mijn driemaandelijkse controle door de
diabetesverpleegkundige
was deze keer een te hoge bloeddruk vastgesteld; niet dramatisch hoog,
maar wel
té. Maar zoiets kon gemakkelijk komen door het ‘wittejassensyndroom’,
zei de
verpleegkundige: de bloeddruk wordt hoger, alleen maar doordat hij
gemeten wordt
door een witte jas. ‘Eens met een andere kleur proberen, dan?’, zei ik
jolig,
maar zo kwam ik er niet van af; er werd een afspraak gemaakt voor zo’n
24-uursmeting.
Op de afgesproken maandagmorgen kreeg
ik een manchet om de
rechterarm, die via een slangetje werd verbonden met een donkerblauw
meetkastje
in mijn linker broekzak. Via dat slangetje zou op het hele en halve uur
(’s
nachts alleen het hele uur) die manchet opgepompt worden, waarna een
bloeddrukmeting
gedaan werd waarvan het resultaat opgeslagen werd in dat kastje. Eén
minuut vóór
elke meting zou een korte waarschuwingsmeting plaatsvinden. Dan moest
ik mijn
arm rustig voor me op tafel leggen, anders zou de echte meting kunnen
mislukken.
Net als Lodesteijn kreeg ook ik een
logboek mee, waarin ik
alle factoren moest registreren die invloed zouden kunnen uitoefenen op
mijn bloeddruk.
En ik kreeg het advies mee, maar niet te zeer te letten op de
bijverschijnselen
van die halfuurlijkse meting: een tintelend, dood gevoel in de arm en
het
vervaarlijk opzwellen van de aderen in mijn hand.
Nu heb ik dus een
blauwekastjessyndroom in plaats van een
wittejassensyndroom, dacht ik die middag menigmaal. Nee, doordraaien
deed ik
niet; ik ben tenslotte Lodesteijn niet. Maar zo’n bloeddrukmeter kun je niet gemakkelijk vergeten; ik
slaagde er
in ieder geval niet in. Ik zat, zoals gewoonlijk op maandag, thuis te
werken
voor mijn werk – gelukkig hoefde ik niet met dat ding naar kantoor.
Maar
ongewoon was, dat ik me elke minuut bewust was van het hebben van een
bloeddruk, een bezit waar een mens normaliter geeneens bij stilstaat.
Ook lette ik veel meer dan anders op
het verstrijken van de
tijd. Voortdurend keek ik op de klok van mijn PC of het al één minuut
vóór was
of één voor half, en die waarschuwingsmeting het moment zou aankondigen
dat ik
mijn arm slap moest neerleggen.
Na het werk ging ik als elke
maandagmiddag-laat op pad voor
een stevige wandeling. Ook geen sinecure met zo’n kastje. Elk halfuur
moest ik
na die waarschuwingsmeting snel een bankje opzoeken en daar gaan zitten
met de
arm slap op de knieën, Rodins Penseur
nabootsend in houding. Als er nu maar niemand tegen me gaat zitten
ouwehoeren, dacht
ik, want praten mocht ook niet tijdens een bloeddrukmeting. Ook praten
oefent
invloed uit op het resultaat; het luistert allemaal nogal nauw.
Die nacht sliep ik, zodat ik geen
last had van welk syndroom
dan ook. Behalve wanneer ik, telkens op het hele uur, wakkerschrok van
weer een
meetmoment, en daardoor meteen de aandacht weer op die bloeddruk
gevestigd
werd.
Pas de volgende ochtend wende ik een
beetje aan dat
meetkastje. Maar toen naderde het tijdstip al waarop ik het weer moest
inleveren.
Bij het uitlezen van de resultaten
bleek dat ik over de hele
linie tijdens het verstreken etmaal een te hoge bloeddruk had gehad;
niet
extreem hoog, maar wel té. ‘Een normale stressbloeddruk’, zoiets zei
die
hartspecialist tegen Lodesteijn. En nou weet ik nog steeds niet of dat
komt
door de stress van dat kastje of die van mijn leven.
Weet je, ik zou het niemand
toewensen, laat staat mezelf.
Maar er is wel iets te zeggen voor het breken van een been. Dan heb je
tenminste
iets duidelijks.
FHM
14 april 2012
Jan
Elburg (1919-1992) was als dichter Vijftiger, behoorde als beeldend
kunstenaar tot de Cobra-beweging en had als levensovertuiging het
marxisme. Dat zijn voor mij drie goede redenen om niet de
tentoonstelling over hem in het Stedelijk
Museum Schiedam te bezoeken. Dat ik er toch rondliep, is te
danken aan een interview met zijn biograaf in ‘Boeken’ van Wim Brands
dat ik een week of zes geleden zag (hier nog terug te kijken).
Elburgs biografie is wellicht boeiender dan zijn werken. Een kolkend
vat vol tegenstellingen; naast marxist was hij een enthousiast
verzamelaar van pistolen; naast schepper van ondoorgrondelijke
Vijftiger-poëzie ook bedenker van reclameslogans als ‘Het pientere
pookje’ voor de automatische schakelende DAF en ‘Echte boter’
voor boter waar je echt een hartvervetting van krijgt. Daarmee speelde
hij het kapitalisme van auto- en zuivelproducenten lelijk in de
kaart.
Thuis, gezeten achter mijn beeldscherm, kan ik me van zijn beeldende kunst alleen herinneren dat die me sterk deed denken aan die van Karel Appel (wat ik niet echt een aanbeveling vind). Zijn gedichten – die in Schiedam te lezen hingen, want ook poëzie is een vorm van beeldende kunst – herinnerden me aan de Vijftiger-bundel Atonaal, waar ik in mijn studietijd niet doorheen kwam. Joost mag weten hoe ik me nog uit dat tentamen heb gered.
Nu moet gezegd worden dat het
Stedelijk Museum Schiedam een fraai museum is, gevestigd in een
18e-eeuws gasthuis; zo’n eerbiedwaardig, oud gebouw waar de vloeren
niet helemaal horizontaal lopen. Moderne kunst heeft verder een
ontegenzeggelijk voordeel boven klassieke: het zegt me doorgaans zo
weinig dat ik er geen aanval van het Stendhal-syndroom van krijg, zoals
me laatst overkwam in
de Hermitage. Des te meer indruk maken de paar dingen die me
wél iets zeggen.
Ik maak graag top-3-lijstjes van kunstwerken die ik zie in een museum.
De tentoonstelling ‘Volkskrant Beeldende Kunstprijs 2012’
was daarom gefundenes
Fressen voor me. Vijf jonge Nederlandse kunstenaars
mochten in dat Schiedamse museum een expositie inrichten. Het publiek
kan t/m 17 juni 2012 via een stemformulier zijn favoriet
aanwijzen.
Ik stemde, zonder ook maar een seconde te twijfelen, op Sarah van Sonsbeeck. Haar kunst vormt een protest tegen het alomtegenwoordige lawaai in deze maatschappij. Zij schildert ‘Acoustic paintings’ op geluiddempend materiaal. Het opmerkelijkste kunstwerk op de tentoonstelling is een brief aan haar lawaaiige bovenburen. Die namen met hun herrie 80% van haar appartement in beslag, en werden uitgenodigd, ook 80% van haar huur te voldoen – een verzoek, dat onbeantwoord bleef.
Van Sonsbeecks ‘One Cubic Meter of Silence’, een glazen kubus met een ribbe van 1 meter, werd in Almere vernield met een baksteen. Nu heeft ze het beschadigde object dan maar tentoongesteld, met baksteen en al, onder de titel ‘One Cubic Meter of Broken Silence’. Zwarte humor kan haar niet ontzegd worden, en dat zal mijn keuze zeker beïnvloed hebben.
Wat me ook beviel in dat museum in Schiedam: de tentoonstelling 'The present. The Elimination of Possibilities' van de video-kunstenaars Sylvie Zijlmans en Hewald Jongenelis. Onder andere zie je, op zes schermen, een vader en een zoontje, twee opvallend knappe jongens, beide gekleed in vreemd oversize’de, doch heel stijlvolle winterjassen. Ze wandelen in die zes filmpjes rond in het soort (on)aantrekkelijke stadsrandlandschappen waar ik zelf ook zo graag vertoef. In serene rust stapelen ze allerlei voorwerpen op elkaar, waaronder die jassen en allerlei kledingstukken die daar nog onder blijken te zitten. Op scherm zes glijden ze met een Segway, zo’n gemotoriseerde step, majestueus door een park of bos.
Er wel of niet bij hoort een Pythoneske scene op een ander scherm. Een man duwt met zichtbare inspanning een auto voort over een bospad onderaan de dijk van een snelweg (dat pad bij die plas in Zoetermeer waar ik in november liep??). Regelmatig klapt er een portier open en gooit een onzichtbare hand rotzooi naar buiten: een leeg bierblik, een petfles, een hand vol peuken. Die troep blijft als tegendraads stilleven liggen als de auto om de bocht is verdwenen.
Tot slot van mijn persoonlijke top-3, toch een gedicht van Elburg. Hij schreef het toen hij al lang een vergeten Vijftiger was, en Vijftig al lang een vergeten stroming. Het gedicht is volop Vijftig in zijn vitaliteit, zintuiglijkheid en angry-young-man-achtige woede (kenmerken die ik op dat tentamen wel opgedreund zal hebben), maar nu eens kraakhelder en vooral helemaal ráák.
GELOVIG SOMS
Prijs de dag voor het avond is
voor je gouden verloofde het
uitmaakt
voor het donkere deksel het donker
maakt
prijs de dag en vertel voor het
avond is
hoe het was wat er was dat het
goed was
vertel het nog half gelovige oren
prijs de dag prijs de rotzooi
van ronkend blik het lawaai en de
schrik
prijs de wind om de lekkende
vuilniszak
prijs het licht op de stront de
lonk van de lelijke
vrouw en de lik van de hond zonder
haar prijs
de lucht van heet asfalt van zweet
van patat
prijs een godganselijk godvergeten
goed lullig niet te vervangen leven
voor je leuterend strompelend
uitgejoeld afgaat
prijs het
terwijl de nacht nadert
de duim nadrukkelijk je strot
nadert
FHM
8 april 2012 (Eerste Paasdag)
Er geweest: donderdag 29 maart 2012
PS: Ik stemde deze keer op de winnares. Sarah van Sonsbeeck won de Publieksprijs.
Aangevuld op 7 juli 2012.
Gedicht
overgenomen van Meander Klassiekers, http://klassiekegedichten.net/archief/klas060.html,
portret van Jan Elburg van boekomslag Zelf
sprekend Jan Elburg,
overgenomen van Literatuurplein,
foto vernielde kubus overgenomen van website Sarah van Sonsbeeck,
vader en zoon overgenomen van website Zijlmans en Jongenelis.
© Frans Mensonides, Leiden, 2012