De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)
De
goede predikant (fragment) (...) (r. 23) Geleerddoenerij beschouwt hij als onnozelheid. Het geloof, en niet het verstand, is wat de mens onderscheidt van het beest. Zijn boeken zijn de pagina’s van het Oude en Nieuwe Testament; die vormen de fakkel die zijn pad verlicht. Dat troostrijke vuur maakt zijn tong vaardig, brengt zijn hart in beroering en geleidt zijn hand. (r. 29) De kunst van het veinzen heeft hij nooit geleerd, maar ook wat de mensen noemen: ‘ronduit zeggen waar het op staat’, vindt hij niet meer dan een handigheidje. De wijsheid van de wereld noemt hij scherts, ’s werelds fraaiste deugden kwaad, de zoetste geuren wind, de duurste parels drek en alle vreugde verdriet, als zij niet van God komen (r. 33) Hij loopt niet te koop met zijn nederigheid. Zijn blik is bescheiden. Zijn ziel wordt weerspiegeld door zijn gelaat, dat ernstig staat, zolang de beleefdheid het toelaat. Zijn gezicht is gefronst, maar hij kan op zijn tijd ook lachen. Hij heeft evenveel kerken als er huizen zijn waar nood heerst. Daar getuigt hij van de eeuwige zaligheid, daar deelt hij manhaftig in ieders verdriet, daar verzacht hij het leed dat hij ziet, zonder er voor terug te deinzen. |
Rekkelijken en preciezen: de godsdiensttwisten |
(r. 41) Politieke beslommeringen, het doen en
laten van prinsen: het kan hem allemaal niet boeien. De laatste roddels
hoort hij als laatste. Hij leent er het oor niet aan. Alleen wanneer
God beledigd wordt, komt hij in het geweer. En als de godsdienst in de
knel komt door het slechte beleid van vorsten; als de waarheid daardoor
op de achtergrond raakt, dan pas roept hij moord en brand: ‘Koningen,
wees niet vertoornd op mij, maar ik buig alleen voor een hogere wet’.
(r. 49) Conflicten, het vuur van heethoofdige
lieden, keert hij de rug toe. Je moet hem jaren kwellen om een paar
boze woorden uit zijn mond te vernemen. (r. 51a)
(...) |
C. Huygens, Zes zedeprinten. Ingeleid en voorzien van annotatie en cultuurhistorische toelichting door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. 2e dr. Utrecht 1976. Ruygh-bewerp 4. p. 20-31.