Huygens begon in 1627, het jaar van zijn huwelijk met Susanna van Baerle, aan een nieuw, zeer lang gedicht: Dagh-werck. Het dichtwerk, dat een dag uit zijn leven beschrijft, is opgedragen aan en gericht tot zijn vrouw, die wordt aangesproken met de koosnaam Sterre. Na haar dood in 1637 liet Huygens Dagh-werck onvoltooid. Pas in 1658 zou het in boekvorm gepubliceerd worden.
Evenals in De doorsneedichter en De karakterist laat Huygens zich in Dagh-werck uit over zijn opvattingen over het dichterschap. Een dichter moet ‘spreken’ in plaats van ‘zeggen’. Hij moet iets zinnigs te berde brengen, en niet zo maar wat rijmelen. Verder dient hij zich uit te drukken in heldere, maar ook weer niet al te simpele taal.
De originele tekst, uitgegeven naar
het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden).
Voor het proza-commentaar, zie de editie van F.L. Zwaan.
Net als in de karakterschets De wijze hoveling schetst Huygens in Dagh-werck een geďdealiseerd zelfportret, vol goede voornemens over het leven dat hij wil gaan leiden. Deze keer staat echter niet zijn werk aan het hof centraal, maar zijn bestaan als gezinshoofd en huwelijkspartner.
Voordat Huygens de pen in de inkt doopte voor Dagh-werck, maakte hij een lijstje van te behandelen onderwerpen. Hij schreef het in telegramstijl in het Latijn, afgewisseld met stukjes Frans, Grieks en Nederlands. Zo ontrolde zich op een kladpapiertje een complete dag uit zijn leven, vanaf het ochtendgebed dat hij samen met zijn vrouw uitsprak, tot het avondgebed met zijn personeel.
Godsvrucht en liefde voor Sterre, dat zijn de twee voornaamste drijfveren van Huygens en tevens de hoofdthema’s van Dagh-werck. Natuurlijk zien we hem op deze dag, evenals in De wijze hoveling, als een betrouwbaar, verstandig en evenwichtig mens. In vele uitweidingen berijdt de dichter bovendien de stokpaardjes die al bekend waren uit eerder werk: nuttige besteding van vrije uren, soberheid in kleding en levensstijl, geen geklets en geroddel. De felle uitval naar slechte dichters hierboven is een van de vele zijpaden die Huygens bewandelt.
Ondanks Huygens’ pleidooi voor doorzichtige poëzie werd Dagh-werck een van zijn meest gecompliceerde en minst toegankelijke dichtwerken. Het was nooit bedoeld voor een breed publiek. De dichter schreef het in de eerste plaats voor zijn vrouw, met wie hij zich innig verbonden voelde en die een goede verstaander was van zijn poëzie.
Dagh-werck wilde niet erg vlotten. Door drukke werkzaamheden aan het hof en de vele militaire campagnes had Huygens weinig tijd om te dichten. En natuurlijk had deze huisvader ook de handen vol aan zijn vijf kinderen. Het gedicht was ook nogal breed opgezet. Na tien jaar telde Dagh-werck weliswaar een kleine 2000 versregels, maar had Huygens nog maar ongeveer de helft van de punten van zijn lijstje afgewerkt.
Na de dood van zijn vrouw was Huygens lange tijd niet in staat tot dichten. Hij besloot Dagh-werck niet te voltooien volgens zijn oorspronkelijke schema, en rondde het af met een rouwklacht voor Sterre.
Aanvankelijk wilde hij het gedicht niet uitgeven. Hij kwam tot andere gedachten na de enthousiaste reacties van vrienden en kennissen aan wie hij het manuscript had toegezonden. Alleen de dichter en tragedieschrijver Joost van den Vondel was niet erg onder de indruk van Dagh-werck en putte zich, tot ergernis van Huygens, uit in wat muggenzifterige detailkritiek.
Pas in 1658 verscheen Dagh-werck in druk; Huygens nam het op in zijn verzamelbundel Korenbloemen. Hij vreesde dat het gedicht nogal duister zou zijn voor de doorsnee-lezer. Daarom doorspekte hij het met toelichtingen in proza. Zoals hij zelf schreef in Dagh-werck: een dichter moet zijn lezers niet achterlaten in een doolhof.
E. Grootes, Hoe te leven, hoe te overleven? Huygens’ Dagh-werck en Hoofts Dankbaar genoegen. Vijfde Gouden Eeuwlezing donderdag 30 oktober 2008. Amsterdam 2008.
C. Huygens, Dagh-werck. Editie F.L. Zwaan. Assen 1973. Webeditie DBNL