De huurling: dader of slachtoffer?

Zedeprinten Startpagina <<< Soldaat zonder rang (inleiding) <<< Soldaat zonder rang (vertaling) <<<

Gewetenloze geldwolven; verdorven, zondige lieden. Het oordeel dat Huygens velt over de soldaat is ongenadig hard; té hard vermoedelijk in de ogen van veel moderne lezers. Tegenwoordig zijn we geneigd, soldaten eerder te zien als slachtoffers: mensen die ‘ook maar gestuurd worden’, kanonnenvoer van generaals die zelf netjes buiten schot blijven. Maar in de Republiek droegen veel mensen de soldaat een kwaad hart toe, en ook dat was niet geheel ten onrechte. Maak kennis met een omstreden man: de huursoldaat.

 

Een land in oorlog

Toen Huygens in 1623 de Zedeprinten schreef, was de Republiek in oorlog. Holland had zich rond 1580 al bevrijd van de Spanjaarden, maar beneden de grote rivieren en in Vlaanderen woedde de strijd voort. De legers bestonden grotendeels uit huursoldaten, lieden die niet vochten uit idealisme of vaderlandsliefde, maar louter voor de soldij. Zij verhuurden zich aan de partij die het best betaalde. Zo konden zij hun vrouw en kinderen in leven houden. Die marcheerden dikwijls achter het leger aan, in een lange stoet waarin ook marketentsters, ambachtslieden en prostituees meeliepen.

 

Schamel

Het soldatenvak betaalde belabberd: een arbeider in de Republiek zou beslist zijn neus ophalen voor de soldij waarmee de huurling werd afgescheept. Er streden dan ook weinig Nederlandse soldaten voor de vrijheid van hun land. Het leger was een gemêleerd gezelschap; het bestond uit Duitsers, Fransen, Engelsen, Schotten en onderdanen van vele andere landen. De meeste van hen hadden in eigen land, om wat voor reden dan ook, geen werk, en hadden hun toevlucht genomen tot gastarbeid in de Nederlanden. Ook avonturiers en criminelen voelden zich aangetrokken tot het soldatenvak.

De huurling moest van zijn schamele soldij ook nog zijn eigen uitrusting aanschaffen. Te eten kreeg hij ook niet in het leger; hij moest zijn kostje zelf maar zien op te scharrelen. En hij haalde het meestal bij de boer. Plattelandsbewoners werden vaak slachtoffer van afpersing en diefstal door soldaten. In Een boer beschrijft Huygens een legertje boeren die een miniveldslag moeten leveren om plunderende soldaten van hun land te verjagen.

 

Ruwe lieden

Het is begrijpelijk, dat boeren geen goed woord over hadden voor de soldaat. In de stad waren de huurlingen iets populairder dan op het platteland. In het winterseizoen kon er niet gevochten worden in verband met de slechte toestand van wegen en velden. De soldaten werden dan ingekwartierd bij particulieren, die daarvoor een vergoeding ontvingen.

Volgens Huygens gedroegen de soldaten zich in de winter ‘als een duif’, maar in de praktijk zal dat wel wat tegengevallen zijn. Soldaten stonden bekend als ruwe lieden. Hun activiteiten in de winter bestonden voornamelijk uit drinken, dobbelen en vechten. Veel burgers stoorden zich ook aan de ruwe taal van de soldaten; de soms verplichte godsdienstoefeningen hielpen weinig tegen het verschrikkelijke gevloek dat zij uitbraakten.

 

Een kans van één op duizend

In het voorjaar begon het harde leven weer van vechten en marcheren. Eén ding hield de soldaten op de been: de hoop op vette oorlogsbuit. Na de verovering van een stad konden zij die meestal drie dagen lang onbelemmerd plunderen. De legerleiding stond het oogluikend toe en trad niet op tegen excessen.

Toch schrijft Huygens dat een soldaat een kans van slechts één op duizend had op rijkdom. Veel groter was de kans dat hij sneuvelde of verminkt raakte in een veldslag. In het laatste geval kon hij doorgaans geen aanspraak maken op een invaliditeitspensioen of een uitkering. Als hij ook niet meer in staat was, in de burgermaatschappij met werken de kost te verdienen, dan wachtte hem een ellendig leven van armoede en gebrek.

Door de oorlog, die zich maar voortsleepte en voortsleepte, raakte het land overspoeld met duizenden oorlogsinvaliden die veroordeeld waren tot bedelpraktijken. Ze vatten post op de stoep van de kerk. Vol verwachting toonden ze hun rijkere medeburgers hun verminkingen. Hopelijk grepen die dan naar hun geldbeurs om enige dank te tonen aan een soldaat die ook voor hún onafhankelijkheid had gevochten - dat argument zal de bedelaar wel gebruikt hebben om de burgers aan te zetten tot vrijgevigheid.


Meer weten?

A. Th. van Deursen, Het kopergeld van de Gouden Eeuw. I. Het dagelijks brood. Assen / Amsterdam 1978.

C. Huygens, Zes zedeprinten. Ingeleid en voorzien van annotatie en cultuurhistorische toelichting door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. 2e dr. Utrecht 1976. Ruygh-bewerp 4. p. 38-50.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007.