4.6 ‘Door u quaedt leven my niet en schendt’;1Klaegh-Liedt

In Klaegh-Liedt, weghen de Lelye Narcisse, ofte Tulipa (Kr. 10) wordt de tulp sprekend ingevoerd. In eerste instantie lijkt zij zich te beklagen over degenen die –in pamfletten? – aantijgingen tegen haar naar voren brengen. Het lied mondt echter al gauw uit in een klacht over de floristen die haar naam te grabbel gooien. Evenals alle andere pamfletten uit de eerste groep komt Klaegh-Liedt uiteindelijk neer op een veroordeling van de tulpenwindhandel.

Van het lied is geen originele eerste druk bekend. Het komt voor in de verzamelbundels uit 1643 en 1734; de auteur staat niet vermeld.

Zoals de meeste liedjes in pamfletten, is Klaegh-Liedt een contrafact: een nieuwe tekst op een bestaand lied. Door een alom bekende melodie te kiezen, probeerde de pamflettist te bewerkstelligen dat zijn lied op straat gezongen werd, en zich daarmee verspreidde buiten de kringen van de kopers die er één of meer stuivers2 voor over hadden gehad bij de boekhandel of de marskramer. Ook mensen die de kunst van het lezen niet machtig waren, konden er zo kennis van nemen. Hoe effectief deze strategie was, blijkt uit enkele pamfletten uit de derde groep, waarin floristen gewag maken van spotliedjes waarmee ze nagezongen worden op straat (zie o.a. 7.3).

Klaegh-Liedt wordt gezongen op de wijs van Hoe legh ick hier in dees ellende, een liedje dat voorkomt in de oudst bekende druk van het Haerlemsch oudt liedtboeck uit 1640; dat lied was zelf een contrafact op een ander lied, getiteld: Hoe is den Mensch helaas verbolgen.3Hoe legh ick hier in dees ellende is, zoals de titel al zegt, een klaaglied; de volledige tekst van het origineel luidt:

Hoe leg ick hier in dees ellende,
Van mijn vijf sinnen gants berooft,
Komt siet my aen ghy aerdtsche bende
Die van de Wereldt wordt verdooft,
Ghy die altijd in ydel saecken
Soeckt uwen gheest soo te vermaken.4

Hierboven staat de melodie (gereproduceerd uit (Grijp 1991)), zodat lezers die het notenschrift en de zangkunst meester zijn, hun krachten erop kunnen beproeven. De anonieme auteur van Klaegh-Liedt is overigens niet de meest begaafde lieddichter die geïnspireerd werd door de tulpenwindhandel. Zijn zinnen zijn vaak enigszins verwrongen; de bedoeling van sommige passages blijft daardoor wat mysterieus.

Klaegh-Liedt telt 19 coupletten. In de eerste twee coupletten beklaagt de tulp zich over het feit dat men haar zo diep minacht; zij is een schepsel van de Heere, en nog wel één die in het Oude Testament genoemd staat:

Ick ben de Lely Narcisse schoone,
Daer van den Ouden ghetuyghen gheeft,
Dat Salomon in al sijnen Troone,
Soo heerlijck niet en heeft gheleeft (r. 7-10)

Dat is een vergissing; de passage waarop zij doelt is Lucas 12:27 uit het Nieuwe Testament. Jezus spreekt tot zijn discipelen over de hebzucht en houdt hen voor dat men niet leeft bij brood alleen:

'Aanmerkt de leliën, hoe zij wassen; zij arbeiden niet, en spinnen niet; en Ik zeg u: ook Salomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als een van deze.'5

Er is geen sprake van een tulp, zoals de spreekster in het Klaegh-Liedt beweert (r. 7-8), maar de tulp werd, gezien haar wetenschappelijke naam ‘Lelye Narcisse’, verwant geacht aan de lelie.

Zoals Jezus in het bedoelde fragment de hebzucht laakte, zo spreekt ook de tulp zich uit tegen de geldzucht van de floristen. In de rest van het lied laat de bloem vrijwel het gehele scala aan floristenzonden de revue passeren dat we kennen uit pamfletten als Clare ontdeckingh der dwaesheydt (Kr. 1): hun braspartijen in de kroegen, hun weelderige levensstijl, het verwaarlozen van ambacht en handel.

Vooral verwijt de tulp de bloemenhandelaars dat zij in strijd handelen met de wil van God. Ze vervullen hun godsdienstige plichten niet meer (r. 35-36), zelfs in de kerk handelen zij in tulpen (r. 44), ze maken de tulp tot hun afgod (r. 73-76; 102).

In het laatste couplet maant de tulp floristen, zich in het vervolg eens een beetje te bekommeren om haar goede naam: ‘Ick ben een schepsel, dat's elck bekent’ (r. 113). Deze regel grijpt terug op het begin van het lied, waarin de tulp verkondigd had dat zij een schepsel van de Heer was.

Godsdienst is het hoofdthema van dit Klaegh-Liedt, zoals geldt voor de overgrote meerderheid van de pamfletten uit de eerste groep.

 


© 2004 Frans Mensonides, Leiden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1Klaegh-Liedt r. 111; c. 19

2 Harline (1987:63)

3 Grijp (1991:48 en 64)

4 Grijp (1991:64)

5 Statenvertaling on-line (Lucas 12)