7.5 ‘Een kneppel in de honderd’; Tooneel van Flora
Wech, Wech, het is van ’t volk, die met de lietjes loopen,
Die twintigh leugens om een stuyver doen verkoopen.1
De meest belangwekkende - in ieder geval meest omvangrijke – verdediging van de tulpenhandel is Tooneel van Flora (Kr. 36) van de hand van de Alkmaarder schoolmeester en kroniekschrijver Cornelis van der Woude. Het boekje, dat 28 pagina’s telt in kwartoformaat, verscheen bij Joost Broersz. te Alkmaar, en is nooit herdrukt. Wel is een gedeelte van de editie later uitgebreid met vier extra pagina´s. Deze bevatten een kopie van het floristenakkoord en één van de resolutie van de Staten van Holland d.d. 27 april 1637, gevolgd door een kort gedicht, getiteld D´ontlooke Flora (Kr. 36b). In dit werkstuk zal ik uit Tooneel van Flora drie gedichten heruitgeven.
Het pamflet wordt ingeleid met twee zgn. drempeldichten en een voorrede, en wordt – althans in de originele, 28 pagina’s tellende versie - besloten met twee van de in tulpenpamfletten uiterst populaire prijzenlijstjes, waarop als toegift nog twee gedichten volgen van de muze Calliope (Kr. 36a). Deze twee gedichten zijn van de hand van een andere auteur.
De kern van het geschrift bestaat uit een traktaat getiteld: Scheydt-stock (een stok om vechtenden uiteen te houden); deze verhandeling wordt omlijst door 6 gedichten van uiteenlopende lengte, een korte ode en een liedje.
Ik zal het merendeel van deze overvloed in deze paragraaf ”ten tonele” voeren (‘tooneel’ in de titel moet overigens worden opgevat als: tafereel).2 Eerst zal ik echter de “boodschap” ontrafelen, die Van der Woude met zijn geschrift wil brengen.
Erg moeilijk is dat niet. Van der Woude besteedt in Tooneel van Flora wel een enorme hoeveelheid woorden aan de verdediging van de tulpenhandel, maar heeft, als het om argumenten gaat, slechts enkele pijlen op zijn boog; een handjevol standpunten die telkens, in elke tekst, herhaald worden.
De auteur betoogt dat er weinig of niets valt aan te merken op de tulpenhandel. Koopmanschap is niet verboden, winst maken is er inherent aan, en prijzen fluctueren nu eenmaal. Het rijk van de tulp is niet ingestort, zo wil hij suggereren; de handel zal, na misschien een korte dip, voortbestaan.
De bezwaren van velen tegen de tulpen(wind)handel wuift hij weg; ieder beroep kent zijn nare trekjes, excessen zijn er ook op andere terreinen, en om een rotte appel mag je de hele mand niet veroordelen.
Meer woorden nog dan aan de tulpenhandel maakt Van der Woude vuil aan de spotvogels die de grove en hatelijke anti-floristenpamfletten geschreven hebben, of de daarin opgenomen liedjes zingen. Die mensen worden gedreven door weerzinwekkend leedvermaak, en zouden zich eens met hun eigen zaken moeten bemoeien.
De godsdienst – zoals gezegd een belangrijk thema in de derde groep pamfletten - staat in Tooneel van Flora volop in het licht van de belangstelling. Van der Woude betoogt dat de tulp door God gegeven is. De tulpenhandel mag om die reden niet beschimpt worden, evenmin als andere vormen van koopmanschap: alle handelaars, uit welke branche dan ook, verkopen uiteindelijk zaken die behoren tot Gods schepping.
God heeft verder een grondige afkeer van hekeldichters en andere lieden die hun medemens het licht in de ogen niet gunnen.
Hiermee is de boodschap van Tooneel van Flora feitelijk afdoende en uitputtend behandeld. Laten we het werk eens van kaft tot kaft doornemen om te zien hoe Van der Woude deze boodschap overbrengt aan het publiek ( NB: Pagina-aanduidingen en citaten in deze paragraaf zijn afkomstig uit Krelage (1942b)).
De volledige titel van het geschrift luidt: Tooneel van Flora. Vertonende: Grondelijcke Redens-ondersoekinge, vanden handel der floristen. Ghespeeld, op de spreucke van Anthonius de Guevara:3 een voorsichtich eerlijck man; sal altijt meer ghedulden dan straffen. T’samen gesteld; mits, datter dagelijx: Uyt haat: spruyt smaad.
Een grondig onderzoek naar de beweegredenen van de floristen mag de lezer verwachten – al zal menige kritische lezer het pamflet na lezing teleurgesteld dichtgeslagen hebben; de grondigheid van Van der Woude is er één die het vooral moet hebben van de kwantiteit.
Verder geeft Van der Woude in de titel zijn hoofdthema prijs: uit haat komt laster voort. Zelf is hij daarom geen aanhanger van de harde lijn: hij zal liever dulden dan straffen. Een redelijk man, die alles onderzoekt en het goede behoudt, en die een strenge maar rechtvaardige houding heeft tegenover zijn medemensen, zo doet Van der Woude zich meteen al kennen aan zijn publiek.
Op de afbeelding op het voorblad zien we Flora, in tegenstelling tot op het plaatje uit de verzamelbundel van 1734 (zie hoofdstuk 3), afgebeeld met keurig bedekte borsten. Haar bloemenkrans telt enkele tulpen, waarvan zij ook nog twee exemplaren in de hand houdt, terwijl er een meer dan levensgrote tulp op haar schoot rust. Aan haar voeten, in bloempotten, staan er nog meer.
De achtergrond van de afbeelding bestaat uit een tuin, overspoeld door zonlicht, afkomstig uit de zonnewagen, die zich langs het zwerk spoedt. Op de grond ligt eerlijk tuinbouwgereedschap: twee tuinscheppen en een gieter; het antwoord aan degenen die de tulp alleen nog maar kunnen associëren met eet- en drinkgelagen in een kroeg. In deze tuin hebben mensen zich voor al die bloemenpracht in het zweet gewerkt!
Iets moeilijker te duiden zijn de twee verwelkte tulpen die, onopvallend in de linkerbenedenhoek, liggen uitgespreid over een gesloten boek. Is dat boek een symbool van de wijsheid, zijn de zieltogende tulpen het symbool van vergankelijkheid, en is dit ensemble een knieval voor de critici van de uitwassen van de tulpenwindhandel? Of staat het boek voor de spotpamfletten die in Tooneel van Flora gehekeld worden, en wil de tekenaar tot uitdrukking brengen dat de schrijvers daarvan even vergankelijk zijn als de tulp? De laatste gedachte wordt in andere pro-floristenpamfletten enkele malen verwoord, maar komt in Tooneel van Flora niet expliciet aan de orde.
Zoals gezegd opent Tooneel van Flora met twee drempeldichten (p. 230-231), gedichten van derden waarin de lof wordt gezongen van het boekwerk. Het eerste, titelloze gedicht, met motto ‘Paciferâ cingere’, begint met de volgende wens:
‘K Gun u, Meester van der Woude,
Dat u moye moeylijck boek
Niet versmoor in duyster hoek,
Maer in klaren druk veroude;
moeylijck : gedegen (met grote inspanning geschreven; waarvoor ook de lezer zich inspanning moet getroosten) - in klaren druk veroude : in duidelijke drukletters mag voortleven
Zodat het zal bijdragen tot het
[…] bestryen van de nyt,
Die in anders ramp verblydt.4
nyt : afgunst - in .. verblydt : vreugde schept in andermans tegenspoed
De drempeldichter noemt het belangrijkste thema, het bestrijden van de afgunst, en noemt het werk een boek (een ‘moeylijck’ boek, nog wel, waarmee hij zowel schrijver als lezer vleit). Dat is interessant, want pamfletten stonden in de Gouden Eeuw bekend als ‘boekjes’ of ‘libellen’ (het woord ‘pamflet’ is van 18e eeuwse oorsprong). Tooneel van Flora is niet zo’n boekje, maar een doorwrocht boek.
Het tweede gedicht, het sonnet Op het toneel van Flora, geschreven onder motto ‘C.S. Spreeckt alst past’, keert zich ook tegen de spotters, die schimpen op wat God heeft laten groeien.
In het Voorwoord in proza Aan de Recht goet-aardighe leser (p. 231-232) zegt Van der Woude, in een betoog met veel citaten uit vooral klassieke literatuur, dat hij geen belang heeft bij de tulpenhandel. Ergernis over het leedvermaak ten opzichte van de floristen heeft hem ertoe gebracht, de pen op te nemen, al is luisteren doorgaans verstandiger dan spreken. Met deze voorrede, en met de verwijzing naar zijn neutraliteit onderstreept Van der Woude het beeld van de rechtschapen, gematigde geest, dat hij inmiddels geschetst heeft.
Het daarop volgende lange gedicht Verwonderingh van Flora over haar benijderen (p. 232-236) is geschreven in trocheïsche viervoeters, een versmaat die zich, met zijn slechts zeven lettergrepen per regel, bij uitstek leent voor het staccato van tientallen vragen die Flora op haar benijders afvuurt:
Waarom of men op my lold?
Waarom of men op my schrold?
Waarom of men my uytscheld?
Waarom of men my dus queldt?
Isset niet uyt haat en nijd,
Dat men my aendoed dees spijt? 5
op my lold : over mij zanikt - schrold : smaalt - spijt : hoon; onrecht; ergernis
God heeft de bloemenpracht geschapen, zegt Flora; wie bloemen bespot, bespot dus feitelijk God. Het gaat niet aan, eerlijke handel te beschimpen; ook het maken van winst is niet verboden. En wat maakt het nou uit, dat je het geld gemakkelijk en snel verdient, zoals de floristen is verweten?
Mach men met gemak niet doen,
Daar men om tot sweet moet woe’n?
Ist een grouwel? ist ook schand, werken
Dat een man sijn winst voortplant?
Ist een gek? en sotten-klap?
Hier te doen wat koopmanschap? 6
daar … woe’n : waarvoor je je normaliter in het zweet moet werken - een gek : gekheid (WNT: gek III) - sotten-klap: onzin
Zonder winst kan de koopman zich niet voeden; zonder winst kan hij ook niet aan de kerk en aan de armen geven!
In het korte gedicht Beraad (p. 236-237) komt Van der Woude zelf weer aan het woord. Niemand schijnt ten strijde te willen trekken tegen de spotliedjes op de floristen; dan zal hij het zelf wel doen.
‘K docht altemet: ’s sal licht gebeuren, dat
Den een, of d’aa’r, de pen in d’handen vat,
Om al dees schemp een weynighje te stuyten;
‘K woud een aar deed.Maer doch, ik bender buyten.7
altemet : soms - licht: vermoedelijk - schemp : spot; laster - ‘K … buyten : ik wou, dat iemand het deed. Maar aan de andere kant, wat gaat mij het aan?
Een man, kortom, die zich niet graag met andermans zaken bemoeit. Maar laten anderen dat alsjeblieft ook niet doen met de zaken van de floristen! De schrijver kreeg genoeg van al die spotdichten, en besloot ‘een kneppel in de honderd’ te werpen; een knuppel in het hoenderhok.
Daarop pakt hij de hekeldichters aan die hem tot het schrijven hebben bewogen. In de 120 alexandrijnen van De sotterny der spottery van de spotdichters der Floristen (p. 237-240) krijgen de spotters er ongenadig van langs. Dit felle, sarcastische hekeldicht zal ik in de volgende paragraaf bespreken.
Daarna volgt het achtregelige gedichtje Waarom bloem-handelaars voor floristen gesteld, waarin wordt aangetekend:
Ik sal bloem-handelaars hier stellen voor Floristen,
Omdatter sommig’volk zo kinderlik betwisten,
Dat men in Floraas krans niet vind gebeeld de tulp.
G’lyck of hy so jong waar, ô redenloose wulp!8
Ik … Floristen : ik zal de naam ‘Floristen’ vervangen door ‘bloemhandelaars’9 - betwisten: als argument naar voren brengt (vgl.WNT: betwisten 1) - G’lyck … wulp: alsof het niet duidelijk is dat die krans daarvoor te oud is, dom knulletje! (de tulp was nl. in de klassieke oudheid nog niet bekend).
Het ‘redenloose wulp’ uit dit gedicht kan de schrijver van Clare ontdeckingh der dwaesheydt (Kr. 1) gevoeglijk op zichzelf betrekken; hij had in zijn geschrift vermeld:
De Poëten vercieren Flora met eenen hoet oft crans van bloemen t'samen ghevlochten, waer onder de Tulpa niet gevonden en wort, bewijsende haer joncheyt of ongeachtheydt.10
Van de Woude betoogt dat ‘De tulp, Gods-werck, mee in ’t begin geschapen is’.
Met deze inleidende gedichten heeft Van der Woude bijna al het gras voor zijn eigen voeten weggemaaid. In het prozawerk Scheydt-stock. Om de spotters van Flora wat in stilt te helpen (p. 240-252) voert hij opnieuw de inmiddels bekende argumenten aan tegen de schrijvers van spotverzen, waarbij hij het tevens opneemt voor de floristen. Op hun handel valt niets aan te merken.
Soo valter dese questie: Of men gheen koophandel met de werken Gods mach drijven? Indien neen, zo mosten alle koopmanschappen te niet ghedaan zijn, vermits alle koopmanswaeren werken Gods zijn. Ende daar beneffens: of men deur den koophandel de meeste proffijten niet wel mach zoeken? Ist ongeoorloft, zo mogen die kooplieden wel gerust t’huys blyven, die om de meeste proffijten met groot perijckel haars levens in verde vreemde landen zwerven […].11
Soo valter dese questie : nu komt de vraag aan de orde - daer beneffens: verder - perijckel: gevaar
De 17e eeuwse kritische lezer zou op dit punt kunnen tegenwerpen dat de gevaren die zeelieden en handelsreizigers lijden, van een geheel andere orde zijn dan de “ontberingen” van de floristen in hun colleges…
In Scheydt-stock komen slechts een paar nieuwe gezichtspunten aan de orde. Zo zegt Van der Woude, dat er ook geld verdiend wordt aan tabak – die men rookt met ‘verkortinge van syn gesontheyt’ (p. 244); dat was ook anno 1637 al bekend -; vanwaar dan dat gezeur over die onschuldige en onschadelijke tulpen?
Ook met de misstanden in de bloemenhandel valt het allemaal erg mee. Er wordt wel meer koophandel gedreven in herbergen. En mag een mens niet eens meer een biertje drinken voor de dorst? En bestaan andere beroepsgroepen dan soms uit louter heilige boontjes? (p. 246-248).
Ook Van der Woude keert zich tegen degenen die de recente epidemie van builenpest beschouwen als straf van God voor de tulpenspeculatie; God zal het land eerder straffen om afgunst en nijd (p. 250-251).
Op het traktaat volgt een titelloos dubbelgedicht, bestaande uit 16 rijmparen, in de vorm van een balans. Links spreekt ‘De reeden’, rechts ‘’tOnverstand’. De regels links rijmen telkens op de regels rechts (p. 253).
De reeden |
‘tOnverstand. |
In de rust en in de stilheyd bloeyet. |
Altijd, met a’erliens zaak bemoeyet. |
aer-liens; a’erliens : andermans
Opnieuw doet Van der Woude zich kennen als een kampioen van de redelijkheid. Maar hij lijkt zich nu geheel te richten op het veroordelen van haat en nijd; het op het titelblad aangekondigde onderzoek naar de beweegredenen van de floristen schiet er wat bij in.
In Verdiende penningen (p. 254-256) gaat hij op dezelfde voet verder. Deze maal valt Van der Woude de dichters aan van liederen over de ziekte, doodssnik, dood, begrafenis, rouw en het testament van de als hoer afgeschilderde Flora. Van der Woude, die in Tooneel van Flora tientallen malen klaagt over de haat en nijd die de pamflettisten gezaaid hebben, trekt opnieuw van leer tegen zijn collega’s. Maar hij vindt zelf nu ook dat hij wat ver gaat:
[…] ’t is mijn aard niet om te proncken
Met schemp of spotterny in dicht,
Vermits het niemant niet en sticht,
Dan dat nieuw’gier haar tanden wetten.13
proncken : te koop lopen - Vermits: daar; omdat - sticht: tot heil is – dan … wetten: behalve dan mensen, die belust zijn op iets nieuws; die zullen er van smullen.
De lezer verwacht nu misschien dat hij gas terugneemt, maar dat is niet het geval. Spotgedichten tegen de floristen zijn de Heer een gruwel, zo vervolgt Van der Woude, en de schrijvers ervan, gedreven als ze zijn door afgunst, verdienen niet beter dan de hel.
‘k Bid u, neemt op in dit geraas:
Die tot sijn broeder zeyd, ghy dwaes,
Die is het helsche viere schuldig.14
neemt … geraas: bedenk, bij dit geraaskal, het volgende: (vgl. WNT opnemen II,3 en II,4)
Dan de lijstjes. Het eerste (p. 258-260) bevat voorbeelden van prijsschommelingen die zich in het verleden hebben voorgedaan, afgewisseld met commentaar in proza en in tweeregelige gedichtjes. Van der Woude wil aantonen dat dergelijke fluctuaties heel normaal zijn, en de prijsstijgingen en -dalingen van tulpen gedurende de afgelopen maanden dus niets kwaads zeggen over de tulpenhandel.
Helaas zijn zijn voorbeelden niet erg overtuigend. Hij noemt maar één recent geval van prijsfluctuatie en –opdrijving: de prijs van rogge in Amsterdam in de herfst van 1623 (een rampjaar, toen de stad getroffen werd door pest en te kampen had met extreem hoge prijzen van levensmiddelen).15De prijsverhoging van 33% in zes weken tijd is niet erg opmerkelijk; minder extreem in ieder geval dan de koersschommelingen van de per pond verhandelde tulpen, die in januari 1637 met een factor 25 in prijs stegen, en gedurende de eerste 10 dagen van februari met een factor 100 daalden.
Voor de overige voorbeelden is Van der Woude diep in de archieven gedoken; zij gaan terug tot 1463. In bijna alle voorbeelden gaat het om landbouwproducten (waarvan de prijs vanzelfsprekend afhankelijk is van het seizoen en van de kwaliteit van de oogst); luxe- en modeartikelen als de tulp komen er niet in voor.
Het tweede lijstje is het overzicht van op de Alkmaarder veiling verkochte tulpen, dat ook anti-floristen graag in hun pamfletten opnamen, maar dan om de waanzin van de tulpenhandel bloot te leggen. Van der Woude wil er veeleer mee aantonen, dat die handel kerngezond is.
Tooneel van Flora besluit met de twee Calliope-gedichten, die ik in paragraaf 7.5.2 zal behandelen.
Van der Woude houdt, evenals de schrijvers van Clare ontdeckingh der dwaesheydt (Kr. 1) en Waermondt ende Gaergoedt, het zelfbeeld overeind van de belezen waarheidszoeker, die in staat is tot een redelijk oordeel over de hot issues in de maatschappij, en die dwalende mensen streng doch rechtvaardig de les leest. Ook is er in zijn ‘boek’ plaats voor het amusement dat ook beide andere geschriften bieden. Het serieuze, wat droge traktaat Scheydt-stock wordt ingebed in een bonte verzameling rijmwerken, waarin iedere lezer wel iets zal kunnen vinden dat hem aanspreekt.
Het is niet bekend, hoe Van der Woudes tijdgenoten op dit geschrift hebben gereageerd; andere tulpenpamfletten bevatten geen commentaar op Tooneel van Flora. Ik waag echter te betwijfelen, of Van der Woude veel mensen heeft kunnen overtuigen. Daarvoor zijn zijn redeneringen te vergezocht en ongeloofwaardig, en schiet de man, die zich met hand en tand verzet tegen spotdichters, zelf te ver door in spotternij – zoals we in de volgende paragraaf zullen zien.
© 2004 Frans Mensonides, Leiden
© 2004 Frans Mensonides, Leiden
1 Krelage (1942b: 237)
2 vgl. WNT: tooneel 14) en 15) ; zaken, die zijn waargenomen / opgemerkt
3 Antonius de Guevara (1480-1545): Spaans humanistisch schrijver; bisschop; vertrouweling van Karel V.
4 Krelage (1942b: 230)
5 Krelage (1942b: 232)
6 Krelage (1942b: 235)
7 ibidem
8 Krelage (1942b: 240)
9 Volgens de uitleg in Krelage (1942b:56)
10Clare ontdeckingh des dwaesheydt (Kr. 1); randnoot i (p. 5)
11 Krelage (1942b: 244)
12 Krelage (1942b: 253)
13 Krelage (1942b: 255)
14 Krelage (1942b: 256)
15 Noordegraaf en Valk (1996: 123)