Afbeelding uit de herdruk van 1734 1
Keert en leert dan, ô Bloemisten!
Uyt uw Tulp of Hyacint,
Dat het Scheynschoon is als wint,
En uw Handel Geld verquisten:
Floraes Key, is zot gewas,
Want hier schuylt een Slang in ‘t gras.
Vaert wel.
Keert: keer terug van uw dwalingen; beter uw leven - Key : waanzin (?; vgl. WNT kei I, D)
Dit hoofdstuk bevat een korte karakteristiek van de tulpenpamfletten, waarbij ik de indeling van E.H. Krelage als leidraad heb genomen. Verder zal ik de herdrukken bespreken die in de loop van drie eeuwen verschenen zijn, met name die uit 1643 en 1734. In de literatuuropgave van dit werkstuk vindt de lezer een lijst van alle pamfletten, genummerd volgens de door Krelage samengestelde catalogus.
De naam Krelage valt onvermijdelijk in moderne publicaties over de tulpenwindhandel; vandaar eerst de volgende korte introductie.
Ernst H. Krelage (1869-1956) was een vooraanstaand bollenkweker uit Haarlem. Krelage had het familiebedrijf overgenomen dat gesticht was door zijn grootvader, een immigrant uit Duitsland. De kwekerij was gevestigd aan de rand van de stad, aan de Korte Houtweg, waar ook in de Gouden Eeuw veel bollenkwekerijen gevestigd waren.
Na het beëindigen van zijn bedrijf in de jaren 30 wijdde Krelage zijn levensavond aan de geschiedschrijving van zijn vak. Hij publiceerde onder andere het standaardwerk Drie eeuwen bloembollenexport.
De amateur-historicus bezat een uitgebreide privé-bibliotheek met historische publicaties over bloembollenteelt en –handel in Nederland. In deze bibliotheek bevond zich een bijna complete collectie tulpenpamfletten, waaronder enkele unieke eerste drukken. In 1948 heeft de bibliotheek van de Landbouwhogeschool Wageningen (thans: Bibliotheek Wageningen UR) een gedeelte van de collectie-Krelage, waaronder de pamfletten, aangekocht. Op het Tulip Portal2 van dit instituut kunnen deze pamfletten, en vele andere publicaties over de tulp, geraadpleegd worden.3
Krelage4 deelde de pamfletten op grond van chronologie in drie groepen. Ik heb in dit werkstuk zijn indeling gevolgd, met dien verstande dat ik de drie dialogen van Waermond en Gaergoedt als aparte groep behandel. Hieronder een korte karakteristiek van de vier groepen die zodoende ontstaan zijn.
1) De pamfletten waarin geen melding gemaakt wordt van de Alkmaarder veiling op 5 februari 1637 en de prijsdaling rond die tijd.
De pamfletten uit deze groep zijn geschreven toen de tulpenhausse op haar hoogtepunt was. Desondanks waarschuwen veel auteurs al voor een in hun ogen onvermijdelijke koersval. Vermaningen van godsdienstig-moralistische aard zijn ook niet van de lucht: de slempende, brassende, door hebzucht gedreven tulpenhandelaren wordt verweten, hun oorspronkelijke beroep, hun gezin en vooral de kerk te verwaarlozen. De floristen hebben zich afgekeerd van God; dat is het thema van veel pamfletten. Ook het bedrog bij onder andere de pondsgoedhandel wordt gelaakt. Enkele schrijvers werpen zich schijnbaar op als verdedigers van de tulp(enhandel); dit echter met het doel, de genoemde excessen te benadrukken.
2) De pamfletten waarin wel melding wordt gemaakt van de veiling en / of de prijsdaling, maar niet van het floristenakkoord van 24 februari 1637
Veel pamfletten in deze tweede groep zijn allegorische spotliedjes, waarin de kwijnende bloemengodin Flora het lot van de floristen symboliseert. De moralistische strekking is over het algemeen vergelijkbaar met die uit de eerste groep: floristen zijn domme, verblinde brassers, die kerk, gezinsleven en arbeid laten versloffen. Nu de handel is ingestort, overheerst een spottende, hatelijke toon, waar in de pamfletten van de eerste groep vooral veel waarschuwingen klonken.
3) De pamfletten waarin melding wordt gemaakt van het akkoord van 24 februari 1637.5
De hekeldichten, -liederen en -dialogen in deze groep borduren voort op de twee voornaamste thema’s uit eerdere pamfletten: de morele verwerpelijkheid van de tulpenhandel (en van de excessen waarmee die gepaard ging) en de domme verblindheid van de floristen.
Hierop komt reactie. Tegen het tweede punt, de domheid van de floristen, kunnen hun verdedigers niet veel inbrengen: de handel is immers ingestort, zoals verstandige lieden al voorspeld hadden. Deze pamflettisten brengen naar voren dat commercie geen schande is, en prijzen nu eenmaal fluctueren. Het eerste punt, de morele verwerpelijkheid van bloemenspeculatie, wordt met spitsvondige redeneringen ontkracht. Ook met de excessen valt het wel mee; je mag niet een hele bedrijfstak veroordelen om een paar mensen die over de schreef zijn gegaan.
Daar de aanval de beste verdediging is, richten deze pamflettisten hun pijlen ook op de spotters, die blijk geven van afgunst en leedvermaak. Verder wordt hen verweten, dat ze iets tegen bloemen zouden hebben (die door God geschapen zijn).
In de loop van deze zich maandenlang voortslepende polemiek daalt het peil van de pamfletten zienderogen en belanden we langzaam maar zeker in de sfeer van moddergooien en menselijke excrementen.
Natuurlijk komt in de pamfletten van deze groep ook de financiële afwikkeling aan de orde. Sommige schrijvers vinden dat de tulpentransacties nagekomen moeten worden; anderen pleiten voor annulering. Zoals uiteengezet in paragraaf 2.5, is het eerste in het voordeel van de “oude” floristen, die met hun tulpen bleven zitten; het laatste in dat van de late instappers, die tulpen gekocht hebben met geld dat zij niet bezaten.
4) De drie dialogen Waermondt ende Gaergoedt
Gaergoedt, een Haarlemse wever, is ‘in de kap’gegaan. Zijn beste vriend Waermondt kapittelt hem daarvoor op vaderlijke toon, waarbij hij het pedagogische instrument hanteert van het exempel: het verhaaltje met een leerzame strekking. Ook ventileert hij opinies over de afwikkeling van de tulpencontracten. Verder wil hij een zo duidelijk mogelijk beeld krijgen van de tulipomania, om het nageslacht voor herhaling te waarschuwen, en interviewt hij daartoe Gaergoedt en andere kappisten.
Deze bij geschiedschrijvers zo populaire pamfletten behandel ik als aparte groep. Volgens de indeling van Krelage behoort Waermondt ende Gaergoedt I (Kr. 16) tot de tweede groep; halverwege deze dialoog vernemen de protagonisten het bericht van de koersdaling. De tweede en derde dialoog (Kr. 26 en 44), die spelen in de late winter, respectievelijk in mei, behoren tot de derde groep.
In 1643 verschenen bij Cornelis Danckaertz te Amsterdam in één bundel6 herdrukken van de drie samenspraken van Waermondt en Gaergoedt, aangevuld met Floraes Sotte-Bollen (WNT: zottebol: dwaas), een bloemlezing van 25 tulpenpamfletten. De pamfletten, opgenomen in deze bundel, zijn herdrukt met geringe afwijkingen in spelling en interpunctie. De volgorde waarin zij in de bloemlezing zijn opgenomen, is min of meer chronologisch; de pamfletten die volgens de indeling van Krelage tot de eerste groep behoren, staan over het algemeen voorin.
Floraes Sotte-Bollen schenkt ons een tiental pamfletten waarvan geen oorspronkelijke druk bewaard is gebleven. Aan de andere kant ontbreken er in de bundel ook tien pamfletten waarvan we wel een originele druk hebben.7
Krelage wijt deze late publicatie, zes jaar na dato, aan het feit dat in Haarlem in 1637 een plakkaat was uitgevaardigd tegen het drukken, verspreiden en in het bezit hebben van pamfletten over het tulpendrama. Deze maatregel zou, zo vermoedt Krelage, pas in 1643 ingetrokken zijn.8
Het valt te betwijfelen of Krelage’s visie juist is. Het verbod op tulpenpamfletten gold alleen in Haarlem, waar de tulpengekte, en daarmee de strijd om de afwikkeling ervan, het ergst had huisgehouden. Verder werden censuurplakkaten zelden ingetrokken (en werd er overigens ook lang niet altijd de hand aan gehouden).9 Voorts verschenen wel vaker late verzamelbundels van pamfletten, enkele jaren nadat de kwestie zich had voorgedaan waarop zij betrekking hadden. Deze bundels waren vaak “eenzijdig”; met andere woorden: de er in opgenomen pamfletten belichtten slechts het standpunt van één van de betrokken partijen.10
Hoe eenzijdig is Floraes Sotte-Bollen? Deze vraag kunnen we beantwoorden, door na te gaan wat er in deze bundel is opgenomen, maar vooral wat erin ontbreekt.
De 25 opgenomen pamfletten hekelen in grote meerderheid het doen en laten van de floristen. Diverse scheldverzen, waaronder het drietal pamfletten dat Jan Soet aan de discussie over de tulpenwindhandel heeft bijgedragen (Kr. 22, 27 en 28) prijken onverkort in de bundel. De bloemlezing kent slechts vier “twijfelgevallen” die ik hieronder zal karakteriseren.
Het lied Teghen de verachters der floristen (Kr. 7) lijkt op grond van de titel uit te monden in een verdediging van het florisme. Maar bij lezing van de liedtekst blijkt deze vooral een nuancering in te houden van de twee liederen Van de floristen (Kr. 5 en 6), waarmee het in 1637 verschenen was in één pamflet.
Klaegh-Liedt (Kr. 10) behelst een klacht van de tulp over haar verachters, maar de bloem is van mening, dat de floristen, en niet haar bespotters, schuldig zijn aan het te grabbel gooien van haar naam.
De beide Calliope-gedichten (Nr. 36a) zijn in originele druk verschenen als toegift op het felle pro-floristenpamflet Tooneel van Flora (Kr. 36), dat zelf ontbreekt in Floraes Sotte-Bollen. In Calliope-I wordt de lof van de tulp bezongen; Calliope II bevat vermaningen aan de floristen als: ‘Maakt niet dat door dese bollen / Uwe ziele raakt aan ’t hollen’(r. 5-6).
In De verstoorde en noyt gestorven Flora (Kr. 39) tenslotte, wordt fel van leer getrokken tegen de schrijvers van het soort hekeldichten en spotliederen dat ruim vertegenwoordigd is in Floraes Sotte-Bollen. Het bevat daarnaast echter ook enig mild vermaan aan het adres van de floristen.
Floraes Sotte-Bollen bevat geen echte, onvoorwaardelijke verdedigingen van de tulpenwindhandel. Zoals gezegd ontbreekt Tooneel van Flora, de belangrijkste apologie van de floristen. Dat geldt ook voor twee geschriften waarin gehoopt en gespeculeerd wordt op herleven van de windhandel: Apologia (Kr. 37) en De rechte Bloem-prijs (Kr. 38) – maar in 1643 was inmiddels overduidelijk, dat die gouden tijden voor de tulpenspeculanten definitief voorbij waren.
Van de anti-floristenpamfletten is Clare ontdeckingh der dwaesheydt (Kr. 1) de grote afwezige in Floraes Sotte-Bollen; dat neemt niet weg dat het prijzenlijstje (zie 4.5) daaruit wél opgenomen is in die bloemlezing.
In Floraes Sotte-Bollen kortom, ontbreken de verdedigers van de bloemisten vrijwel geheel, terwijl men de meest grove scheldverzen uit de werken van hun tegenstanders wél heeft opgenomen. De voorzichtige conclusie moet luiden, dat Floraes Sotte-Bollen inderdaad een “eenzijdige” bloemlezing is. De “boodschap” zou kunnen zijn: waarschuwing van het nageslacht voor herhaling van de tulpenspeculatie. Daarop wijst ook de bundeling met de dialogen van Waermondt en Gaergoedt die, volgens de narede van de derde dialoog, een dergelijke doelstelling kenden. In de herdruk van 1643 ontbreekt echter een voorrede of iets dergelijks. Het is dus niet na te gaan, wat de drukker ertoe gebracht heeft het werkje in het licht te brengen – afgezien dan van de hoop op goede verkoopcijfers; de tulpenwindhandel moet anno 1643 nog zeer vers in het geheugen gelegen hebben.
In 1734, ten tijde van de hyacintenwindhandel, publiceerde de Haarlemse drukker Johannes Marshoorn een herdruk van de drie dialogen en Floraes Sotte-Bollen onder de titel: De drie t’Zamenspraeken Tusschen Waermondt en Gaergoedt, over de Op- en Ondergang van Flora; alsmede Floraes Zotte-bollen, Troostbrief,11 en een Register der tegenwoordige meest geächte Hyacinten, met der zelver Prysen. Verçiert met een curieuse Prent. Deze twede Druck vermeerdert en van veele fauten gezuyvert. Van dit boekje zijn twee verschillende versies bekend, die onder dezelfde titel, en beide als tweede druk, in omloop zijn geweest. Het hieronder besproken exemplaar is dat uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Een beschrijving van het andere exemplaar staat te lezen in een artikel van W.P. Sautyn Kluit uit 1866.12
De voorprent, van F. Bleyswyk, toont Flora met ontblote rechterborst, een bloemenkrans om haar hoofd en één op haar schoot. De godin, die een wufte reputatie had overgehouden aan het tijdperk van de tulipomanie, is gezeten in een boomgaard, waar haar naam te lezen staat – heel tekenend - op een gedenknaald. Boven haar hoofd cirkelen putti die de bomen versieren met bloemkransen. Op de achtergrond is een weelderige hof te zien waarin enkele personen rondwandelen. Op de prent staan noch tulpen, noch hyacinten afgebeeld.
In een voorrede benadrukt Johannes Marshoorn wat de ellenlange titel van het boek al doet vermoeden: het werk is uitgegeven om te waarschuwen tegen de hyacintenhandel. Het is bijna 100 jaar geleden, schrijft Marshoorn, dat het ‘alom beroemde ouwerwetze Boekje’ Floraes Sotte-Bollen is verschenen, en Flora wordt ‘van Jaar tot Jaar hoe langs hoe meer weer ten Troon verheven’. Marshoorn wil zijn medeburgers een spiegel voorhouden; opnieuw zal Flora vele geldzuchtige bloemisten bedriegen. Daarom was heruitgave van de bundel noodzakelijk, en wie zou dat beter kunnen doen dan een ‘Haerlemiet’ als Marshoorn? De drukker doelt vermoedelijk op het feit dat Haarlem ook nu weer het centrum was van de bollenspeculatie.
In deze heruitgave heeft Clare ontdeckingh der dwaesheydt (Kr. 1) zijn gerechte plaats herkregen – althans in het door Sautyn Kluit beschreven exemplaar;13 in de andere versie ontbreekt dit pamflet.Verder staan er in beide versies dezelfde pamfletten afgedrukt als in de herdruk van 1634, in dezelfde volgorde. Na de dialogen van Waermondt en Gaergoedt opent Floraes Sotte-Bollen met het Mandament (Kr. 2); daarna wordt de bloemlezing onderbroken door de bekende spotprent Floraes Gecks-Kap, die onder andere een floristencollege laat zien in de vorm van een enorme zotskap. Daarop volgt een dialoog van Fop Huysenkooper en Crijn Duyvenmelker die deze oude prent zien staan in de etalage van een ‘schilderswinkel’. Fop stelt er vragen over; Crijn antwoordt en introduceert daarmee de tulpenwindhandel van 1637 bij het publiek.
Aan het eind van de bloemlezing zijn enkele fragmenten uit 17e eeuwse kronieken opgenomen. Dan volgt een lijst van recentelijk betaalde prijzen voor hyacintenbollen. Zulke lijstjes kwamen ook veelvuldig voor in de tulpenpamfletten van een eeuw eerder. Zowel voor- als tegenstanders van de floristen namen ze op; de eersten om de gezondheid van de tulpenhandel aan te tonen, de laatsten om de waanzin ervan aan het licht te brengen. Speculanten in hyacinten zullen het boekje van Marshoorn wel met gevoelens van afgunst gelezen hebben; er viel uit op te maken, dat in de tijd van hun overgrootouders voor tulpenbollen ongeveer 5 keer zo veel betaald werd als in hun eigen tijd voor hyacinten.
Het boekje besluit met een vers dat perfect past in de sfeer die is opgeroepen door de wat minder verfijnde tulpenpamfletten uit Floraes Zotte-bollen:
Dus word die oude Hoer, de geyle Flora, weêr
Verheft, ten koste van veel Goude en Zilvre schijven;
Weg, Rouwband, hang het Lint, men zal hier handel drijven!
Roept eene Bloemzot, en nog veele anderen meer:
Zy gaan ter Feest op’t zien dier malle Kost’lijkheden;
Zy Kruypen met de Bril by’t Bloem-bedde, om te ontleden
De Nagels, Netheyd, ’t Pluys, en and’re Fraayigheên,
Die niemant zien kan als een Floraas Gek alleen.
Waer wil’t nog heen, Bloemist? denk, denk om uwe schijven;
Denk om het zotste Jaar; denk om uw Huysgesin.
Maar, is ’t wel om ’t vermaak? neen, om het groot gewin
Van Harsenlooze, daar zy mede Handel drijven:
Foey, Keert, Onnoos’len! want het is alleen te doen
(Ik zeg het rond uyt) om uw’ Goude en Zilv’re poën.
EYNDE 14
dus: zo - schijven: munten - Rouwband; Lint: (verwijst naar pamfletten over de dood van Flora) - Nagels: langwerpige bloemen (?) - Pluys: zaad - wil’t: moet dat - het zotste Jaar : (nl. 1637)
In 1899 begon A. van Damme een reeks publicaties in het Weekblad voor bloembollencultuur. Onder de titel ‘Aanteekeningen betreffende de geschiedenis der bloembollen’ zou hij vier jaar lang oude aktes en publicaties op bollengebied (her)uitgeven. In de eerste aflevering, verschenen op 18 februari 1899, meldt Van Damme dat hij meer dan 40 jaar werkzaam is geweest bij een bloemenkweker, alvorens de ‘liefde voor Flora’s kinderen [hem] tot het verzamelen van de verschillende aanteekeningen [heeft] gedreven’.15
Van Damme is vermoedelijk de eerste die systematisch historische gegevens verzameld heeft over de tulipomanie, al had Sautyn Kluit zich meer dan 30 jaar daarvoor al verdienstelijk gemaakt met een onderzoek aan de hand van de tulpenpamfletten, waaronder de dialogen van Waermondt en Gaergoedt.16 Van Damme publiceerde de genoemde dialogen en een groot aantal andere pamfletten, naar de spelling van de herdruk uit 1734. Ook gaf hij heruitgaven in het licht van pamfletten die daarin niet waren opgenomen, zoals Geschockeerde Blom-Cap (Kr. 14).
In 1926 verschenen de drie dialogen van Waermondt en Gaergoedt opnieuw in druk;17 deze keer in een uitgave naar de oorspronkelijke pamfletten uit 1637, en ingeleid door de econoom-historicus N.W. Posthumus, die evenals Sautyn Kluit vooral oog had voor de feiten die Waermondt aan het licht had weten te brengen over de tulpenwindhandel.
In 1942 publiceerde E.H. Krelage in De pamfletten van den tulpenwindhandel 1636-163718 de overige overgeleverde gedrukte tulpenpamfletten, eveneens naar de oudste bekende druk. Evenals Posthumus paste Krelage de interpunctie, het hoofdlettergebruik en het al dan niet aanschrijven van woorden aan aan de normen die golden in zijn eigen tijd. De oorspronkelijke spelling van de pamfletten werd grotendeels gehandhaafd, al veranderde wel eens een ‘y’in een ‘ij’ en omgekeerd.
Een jaar later gaf Krelage alsnog het handschrift Waerschouwinghe uit,19 dat geschreven is in januari 1637, waarschijnlijk in de stad Utrecht, maar waarvan geen gedrukt exemplaar bekend is. Vermoedelijk is de schrijver van dit pamflet tegen de windhandel, evenals de ongelukkige floristen, overvallen door de krach van februari 1637.
Met deze te laat gekomen waarschuwing eindigt dit overzicht van de geschiedenis van de tulpenpamfletten.
© 2004 Frans Mensonides, Leiden
1De drie t’Zamenspraeken Tusschen Waermondt en Gaergoedt [etc.] (1734: ongenummerde pagina aan het einde van de voorreden)
2 Bibliotheek Wageningen UR, Wageningen Tulip Portal
3 Bibliotheek Wageningen UR , The Krelage Collection
4 Krelage (1942b:11-12)
5 Krelage is niet geheel consequent bij zijn indeling in groepen. Hij deelt ook pamfletten bij de derde groep in, die geen expliciete melding maken van het akkoord van 24 februari, maar waarin wel sprake is van dood, begrafenis, testament, etc. van Flora. Dat Flora - en daarmee de tulpenwindhandel - dood was, was echter ook vóór die 24 ste februari aan de meeste mensen wel duidelijk.
6 Krelage (1942b: 15). In de Knuttel-catalogus ontvingen de drie herdrukte dialogen en Floraes Sotte-Bollen afzonderlijke nummers (5024 t/m 5027).
7 In de literatuuropgave achter in dit werkstuk zijn de pamfletten, opgenomen in de herdrukken uit 1643 en 1734, aangeduid met een H
8 Krelage (1942b:15); voor de Haarlemse censuurmaatregel, zie 7.3
9 Harline (1987:127-131)
10 Mondelinge mededeling Marijke Meijer Drees
11Troost-Brief (Kr. 45) is toegeschreven (Krelage 1942b: 63) aan Johannes Marshoorn, een naamgenoot van de 18e eeuwse drukker
12 Sautyn Kluit (1866:8-15)
13 Sautyn Kluit (1866:14)
14 De drie t’Zamenspraeken Tusschen Waermondt en Gaergoedt [etc.] (1734: ongenummerde bladzijde na p. 219)
15 Van Damme (1976: 1)
16 Sautyn Kluit (1866)
17 Posthumus (1926)
18 Krelage (1942b)
19 Krelage (1943)