Jan Soet, schrijver van Dood-Rolle ende Groef-Maal en twee andere tulpenpamfletten, werd rond 1608 geboren in Amsterdam, maar woonde ten tijde van de tulpenwindhandel in Haarlem. Hij was, evenals Steven Teunisz. van der Lust, lid van de rederijkerskamer De Wijngaardranken ´Liefd´ boven al´. Later vestigde hij zich opnieuw in Amsterdam, waar hij de herberg De Zoete Rust dreef en een kring van dichters om zich heen verzamelde.
Soet was een productief (gelegenheids)dichter, wiens werken zowel door zijn tijdgenoten als door literatuurhistorici vaak gehekeld werden om hun grofheid. Hij was een fel orangist, en een niet minder fanatieke aanhanger van het chiliasme, het geloof in het duizendjarig rijk van Christus. Hij beweerde, onsterfelijk te zijn; ten onrechte, zoals zou blijken in 1674.1
Het pamflet Dood-Rolle ende Groef-maal van Floortie-Floraas (Kr. 27) is gedrukt in plano. In Floraes sotte bollen, de verzamelbundel uit 1643, is een variant op dit pamflet opgenomen. De verschillen tussen de twee versies hebben vooral betrekking op de vele namen van floristen die genoemd worden.
Linksboven op het pamflet staat een kleine afbeelding van een ellenlange rouwstoet, waarop geen details zichtbaar zijn. Rechtsboven staat een plaatje van een bloeiende tulpenbol. Dit tulpenvignetje, afgebeeld op het voorblad van dit werkstuk, komt voor op meerdere tulpenpamfletten en is ook te zien in de verzamelbundels van 1643 en 1734.
Het pamflet bestaat verder uit een kop, een voet en vier kolommen. In de kop staat een inleidend vierregelig gedicht (r. 1-4); het lange hoofdgedicht (r. 5-128) neemt de twee brede linkerkolommen in beslag; de voet bevat een uitleidend gedicht (r. 129-136). De twee smalle rechterkolommen worden gevuld door de Inventaris, Vande naa-ghelaten Goederen wijlen Floortje Floraas ; deze inventaris bestaat uit een schier eindeloze opsomming van tulpenrassen: de nu waardeloze bollen, die Flora haar erfgenamen nalaat.
Het woord ‘doodrolle’ uit de titel komt niet voor in het WNT; ‘rol’ heeft o.a. de betekenis van ‘namenlijst’. Uit het pamflet Een nieu Roumantels Liet (Kr. 17; zie 5.1) zou opgemaakt kunnen worden, dat ‘dood-rolle‘’testament’ betekent. In Dood-Rolle ende Groef-maal lijkt het echter betrekking te hebben op de lijst van erfgenamen, die door leedaanzegger Rievers-Ian bezocht moeten worden om ze bijeen te roepen voor Flora’s begrafenis.
‘Groefmaal’, evenmin vermeld in het grootste woordenboek ter wereld, duidt op de in de Gouden Eeuw bestaande gewoonte, een uitvaart te doen volgen door een uitgebreide, soms bijna feestelijke, rouwmaaltijd. Deze bijeenkomsten stonden in een kwade reuk, niet alleen omdat zij tijdens epidemieën een bron waren van nieuwe besmettingen, maar ook omdat ze vaak gigantisch uit de hand liepen (‘uitvaert, zuipvaert’2), evenzeer als de tulpenveilingen in de colleges. Een rouwmaal voor floristen; daarbij verwacht je in ieder geval liederlijke taferelen.
Tot zover de titel. In het inleidende gedichtje (r.1-4) vertelt de anonieme ‘ik’ aan Iaap-graag-Rijck dat Flora overleden is, en wel aan een uitputtende koorts (de tulipomanie?); Jaap en andere floristen zijn nu geruïneerd.
Het eerste gedeelte van het grote gedicht (r. 4-52) beschrijft, zoals gezegd, het bijeenroepen van Floortjes erfgenamen, de berooide floristen. Van de talloze namen van floristen die genoemd staan, zijn sommigen duidelijk verzonnen (speaking names als Pietje Selde-Tuys) en verwijzen anderen misschien naar werkelijk bestaande personen. In tegenstelling tot in Testaments openinghe (Kr. 28), het andere pamflet van Jan Soet uit de derde groep, staan geen namen genoemd van ondertekenaars van het floristenakkoord van 24 februari 1637. De lange lijst van namen – waarbij Soet vaak het (voormalige) beroep van de florist noemt, en de kroeg waar je hem doorgaans kunt aantreffen – moet een indruk geven van de massaliteit van de tulipomania.
Het volgende fragment (r. 52-86) beschrijft de uitvaartmaaltijd, zorgvuldig samengesteld door Soet, want er komen alleen zaken op tafel, die de stemming en de onderlinge verhouding van de floristen symboliseren. ‘ Eerst soo selmen Slaa deer ete / Ende Suering niet vergete’; ‘Slaa’ staat voor slaag, ofwel de vechtpartijen van de floristen over de afwikkeling van de bloemenhandel; ‘suering’ voor de zure stemming die ongetwijfeld in hun kringen zal heersen. ‘Slaa mit Suring lieve knecht’, herhaalt Soet, en daarna volgt een reeks ingenieuze woordspelingen; variaties op hetzelfde thema: ‘Kom-kommer’, ‘Muyl-pere’, enzovoorts.
Als dat alles geconsumeerd is, komt de erfenis van Flora ter sprake (r. 87 e.v.). Die bestaat voornamelijk uit ellende; zeker voor de kroegbazen, die door het instorten van de tulpenhandel van hun inkomsten beroofd zijn.
Gelukkig laat Floortje nog iets tastbaars na, zo blijkt uit het slotgedichtje (r. 129-136): een klont gal, die zij tijdens haar agonie in angst had uitgescheiden – een variant op de hoop poep uit Testaments openinghe. Gal verwijst natuurlijk naar haar bittere lot, en dat van haar aanhangers, maar Soet kan ook gedacht hebben aan de klassieke vier-temperamentenleer van de 2e eeuwse Romeinse arts Galenus, die in de Gouden Eeuw nog veel aanhangers kende. Een overmaat aan gele gal leidde volgens die leer tot een cholerisch karaktertype, dat zich kenmerkte door opvliegendheid. Het past perfect in het beeld van al die opgewonden standjes van floristen, in disharmonie verenigd aan Flora´s laatste dis.
De inventaris van Flora´s erfenis, de lijst van meer dan 100 tulpenrassen, heeft hetzelfde effect als de namenlijst aan het begin van het gedicht; het geeft aan hoe massaal de tulpenhandel was.
Dood-Rolle ende Groef-maal vereist geen diepzinnige beschouwingen om te komen tot een interpretatie. De tulpenhandel is over en uit, Flora is dood, en haar aanhangers rollen vechtend over straat. Evenals in het geval van Buyre-praetje (Kr. 20) draait het in Dood-Rolle ende Groef-maal om leedvermaak dat – hoe laakbaar ook in de ogen van sommigen – volgens het spreekwoord nog altijd de beste vorm van vermaak is. Een pamflet, kortom, dat voor vele niet-floristen een hoge amusementswaarde gehad zal hebben.
© 2004 Frans Mensonides, Leiden
1 Biografische gegevens ontleend aan Krelage (1942b: 14-15) en DBNL Leiden (Zoet), inclusief links op die pagina
2 Noordegraaf en Valk (1996: 120)