Een vrek
telt zijn duiten. Rembrandts De rijke man (1627)
levensgroot aan de muur van een Leids warenhuis
De uitgebreide viering van Rembrandts 400ste geboortejaar heeft een onverwacht neveneffect gekregen: de bekendste komediedichters uit zijn dagen delen in de overvloedige aandacht die hem ten deel is gevallen. Op de vierde vereeuwdag van de schilder, 15 juli 2006, werden in de Leidse straten diverse kluchten uit de Gouden Eeuw opgevoerd, die tienduizenden belangstellenden naar zijn geboortestad lokten. En nu, in de nadagen van dit herdenkingsjaar, brengt het Leidse amateurtoneelgezelschap Al Dente het blijspel Warenar uit 1617 op de planken, geschreven door Rembrandts tijdgenoten Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647) en Samuel Coster (1579-1665).
Met Hooft en Coster zijn twee van de drie belangrijkste Nederlandse toneelschrijvers genoemd uit het begin van de 17e eeuw. Het driemanschap werd gecompleteerd door de populaire klucht- en blijspeldichter Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618), die overigens schilder was van beroep. Deze drie auteurs richtten in 1617 in Amsterdam de Nederduytsche Academie op, waar Amsterdammers konden genieten van toneel en zich ook zelf konden bekwamen in de acteerkunst. Tevens deed de Academie dienst als volksuniversiteit: men kon er colleges volgen in verschillende takken van wetenschap. De Academie, gefinancierd door Coster, opende zijn poorten op 24 september 1617. Een dag later ging Warenar er in première.
Pieter Cornelisz. Hooft en Samuel Coster
Het stuk is, zoals gezegd, een coproductie van Hooft en Coster, al is helaas nooit opgehelderd hoe hun samenwerking is verlopen en wie precies wat heeft geschreven. Zoals veel stukken uit die tijd is Warenar een bewerking van een klassiek stuk, Aulularia (Het spel van de pot), dat rond 200 v. C. geschreven werd door de befaamde Romeinse toneelschrijver Plautus. Aulularia was op zijn beurt weer een adaptie van een nog oudere Griekse komedie.
Hooft en Coster vertaalden ‘Aulularia’ in ‘Pottery’, dat behalve ´Het spel van de pot´ ook nog zoiets betekent als: zotternij, rijmelarij. De pot die het onderwerp is van de komedie, is eigendom van de hoofdpersoon Warenar (een ‘ware nar’, een complete idioot, dus) en is tot de rand gevuld met dubloenen, gouden munten. Die pot was ooit in het bezit van Warenars grootvader; Warenar heeft hem na diens dood gevonden.
Warenar wordt geobsedeerd door de angst dat de in zijn woning verborgen pot ontdekt en gestolen zal worden. Hij durft zijn huis nauwelijks te verlaten en instrueert Reym, zijn brutale en goedgebekte dienstmeid, tijdens zijn afwezigheid niemand binnen te laten. Uit angst, gezien te worden als welgesteld man, durft hij bijna geen cent uit te geven. Zo leeft de vrek, bovenop zijn pot met goud, in zelfverkozen armoede en trekt hij geen enkel profijt van zijn bezit. In de stad circuleren sterke verhalen over zijn ziekelijke gierigheid.
Warenars dochter Klaartje (die zelf niet op het toneel verschijnt) staat op het punt uitgehuwelijkt te worden aan Rijckert, Warenars rijke buurman. Een arme donder kon in de Gouden Eeuw een rijke buurman hebben, in tegenstelling tot in onze tijd, waarin alle rangen en standen netjes gesegregeerd wonen in hun eigen wijken. Rijckert noch Warenar weten, dat Klaartje zwanger is van Rijckerts neef Ritsert die haar in een dronken bui verleid heeft, of verkracht; het wordt uit het relaas van Ritsert niet helemaal duidelijk.
Warenar stemt toe in een huwelijk; Rijckert heeft beloofd dat hij alle kosten zal dragen. Maar later krijgt Warenar argwaan tegen zijn buurman; hij vreest dat het huwelijksaanzoek deel uitmaakt van een ingewikkeld complot om hem de pot met geld te ontfutselen. Hij heeft het ook niet op met de drie koks die rondlopen in zijn huis en op last van Rijckert voorbereidingen treffen voor het feestdiner. Hoort hij het woord ‘pot’ niet vallen in de keuken? Ze zullen zijn pot toch niet gevonden hebben?
Warenar raakt in paniek en besluit de pot bij nacht en ontij te begraven op een ‘veilige’ plek, het onzalige kerkhof, waar misdadigers, ketters en zelfmoordenaars begraven liggen. In de versie van Al Dente werd dit het kerkhof aan de Groenesteeg, een van de luguberste plekken van het hedendaagse Leiden.
Door zijn bizarre gedrag vestigt Warenar juist de aandacht op zich. Het duurt dan ook niet lang of zijn schat wordt gestolen, en wel door Rijckerts knecht Lecker, die geld heeft verduisterd van zijn heer en Warenar ’s nachts in de weer heeft gezien met die kostbare pot.
Na de nodige omwentelingen, waarin de perikelen rond Klaartje en die rond de pot dooreen lopen, krijgt Warenar zijn bezit terug. Het stuk eindigt met zijn bekering. Hij ziet het onzinnige van zijn gedrag in: ‘O Pot! wat hebjeme hertseer e kost’.
Hooft en Coster hebben de klucht van Plautus, die speelde in Athene, overgezet naar het Amsterdam van hun tijd. De karakters van de Romeinse komediedichter werden levensechte, voor het publiek zeer herkenbare ras-Amsterdammers. Voor die vertaalslag moesten Hooft en Coster enkele ingrepen plegen in de plot, omdat de omstandigheden in het oude Athene nu eenmaal anders waren dan in Amsterdam van 1617. Zo was het equivalent van de diefachtige knecht Lecker in Plautus’ stuk een slaaf die zich wilde vrijkopen.
Verder zaten de auteurs, als alle bewerkers van Aulularia, met het (luxe)probleem dat zij zelf een einde moesten breien aan het stuk. Van de komedie van Plautus zijn alleen de eerste vier bedrijven overgeleverd. Voor het laatste bedrijf hadden de schrijvers alleen enig houvast aan de voorrede, die echter veel mogelijkheden bood tot een eigen invulling.
De Pottery, gedrukt en herdrukt onder de titel Warenar, behoorde tot de successtukken van de 17e eeuw; tot aan het einde van die eeuw stond het regelmatig op het repertoire van de schouwburgen. Kan het stuk vier eeuwen later een veel meer verwend publiek nog steeds amuseren? Ik begaf me naar het Leidse theatertje De Ware Liefde, gevestigd in het Visser ´t Hooft Lyceum, om een antwoord te vinden op die vraag.
Jos Nijhof, de bewerker en regisseur van het stuk, heeft goed werk verricht met zijn adaptie. Deze steekt in een aantal opzichten gunstig af bij die van Bontius’ Belegh en Ontset van Leyden en die van Vondels Lucifer, die ik in 2005 zag. In de eerste plaats heeft Nijhof de schaar niet al te vaak en niet al te drastisch gehanteerd; het stuk duurt de ruime anderhalf uur die de oorspronkelijke versie ook in beslag genomen moet hebben.
Veel belangrijker is het feit dat Nijhof het stuk op overtuigende wijze heeft verLeidst. Het 17e eeuwse Amsterdams van Hooft en Coster werd vervangen door 21e-eeuws Leids dat het publiek veel en veel vertrouwder in de oren klinkt. Opvallend is het ‘rijmproza’ waarin Nijhof de bewerking gegoten heeft. Ging het origineel geheel op rijm, zoals de gewoonte was in de Gouden Eeuw; de versie van Al Dente is in proza waarin te hooi en te gras eens iets rijmt. Daarmee heeft Nijhof zowel recht gedaan aan de sfeer van het origineel als aan de oren van de moderne toehoorder, die gewend zijn aan proza in de schouwburg.
Erik Basselier bracht een overtuigende Warenar op de planken, natuurlijk gekleed in haveloze lompen, om niet verdacht te kunnen worden van rijkdom. Lichtelijk overacterend zette Basselier de volkomen doorgedraaide neuroticus neer die Plautus ooit bedoeld moet hebben, een ware nar! Ook opvallend was het zeer authentieke Leids van de dienstmeid Reym (Hannah Groos), dat mooi contrasteerde met het beschaafde Oegstgeests uit de kelen van buurman Rijckert en zijn familie.
Alle spelers van Al Dente vertolkten hun rol met verve. Aan het benepen en van een minimaal decor voorziene toneeltje hadden zij niet genoeg; achtervolgingen vonden plaats temidden van het publiek en een bedaagde heer ontwaakte plotseling met Reym op zijn schoot. Het droeg allemaal bij aan de levendigheid van het stuk.
Het nichterige typetje dat de bewerker gemaakt heeft van de kok Teeuwis, deed me fijntjes glimlachen. Als Hooft en Coster in 1617 een ‘sodomiet’ ten tonele gevoerd zouden hebben, zou het stuk ongetwijfeld op aandringen van de kerkelijke autoriteiten verboden zijn, zou de Academie subiet zijn gesloten, en zouden auteurs en acteurs draconische straffen tegemoet hebben kunnen zien. Maar in moderne komedies is het mietje onmisbaar, en Bram Wildeman speelde het beslist heel aardig.
Een zeer geslaagde opvoering, al met al, dat was de algemene opinie na afloop in de foyer. Hopelijk zien we de komende jaren nog eens wat vaker toneelwerk van Bredero, Hooft en Coster, de grote drie van weleer. Het Rembrandt-jaar is bijna voorbij. Maar er zal toch nog wel eens een schilder een eeuwfeest vieren?
Frans Mensonides
25 november 2006
Gezien: 23 november 2006
Al Dente speelt Warenar op 7, 8 en 9 december 2006 in de passende ambiance van De Oude Waag in Leiden. Wees er snel bij; de kaarten vliegen weg!
Meer over Samuel Coster, de komedie van de 17e eeuw en de Nederduytsche Academie op deze site van mijn hand.
De volledige originele tekst van Warenar vind je hier, op de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.
De achtergrondinformatie voor dit
artikel heb ik onder andere ontleend aan:
P.C. Hooft en S, Coster, Warenar. Bezorgd door
Jeroen Jansen. Amsterdam 2004. Delta-reeks.
Verantwoording illustraties:
Titelblad Ware-nar overgenomen uit bovengenoemd
boek, p. 90, daar overgenomen uit de eerste druk van Warenar,
aanwezig in de UB Amsterdam, sign. 196D97.
Portret van Samuel Coster door J. Houbraken overgenomen van DBNL, Samuel Coster 1579-1665. Herkomst
aldaar niet vermeld.
Portret van P.C. Hooft door F. van Goor, overgenomen van DBNL, P.C. Hooft (1581-1647), Herkomst
aldaar niet vermeld.
Rembrandt op Vroom & Dreesmann: foto van de auteur.