Een
kort drieluik
over drie wandelingen in het Westland, ook bekend als de Glazen Stad:
de streek
tussen Den Haag, Hoek van Holland, Vlaardingen en Delft. Ik was er de afgelopen
maanden drie keer en
wandelde op de Zandmotor voor de kust tussen Kijkduin en Ter
Heijde, in het Staelduinse Bos
tussen ’s-Gravenzande en Hoek
van
Holland en in Schipluiden en ook nog Maasland, in het spoor
van een oude
stoomtram.
De eerste twee luiken werden gepubliceerd in september 2014, het derde luik - zonder hetwelk een triptiek slechts een diptiek is – voegde ik eraan toe in november.
Ik deed het Westland al eerder, en wel in
2008. Toen was er
net een website opgericht met discussies over een mogelijke
tramverbinding in
de streek waar ooit de stoomtrams en de bussen van WSM reden: Wij
Sukkelen
Maar. In de zes sindsdien verstreken jaren is het Westland gewoon door
blijven
sukkelen. Van dat tramplan werd na 2008 bijzonder weinig meer vernomen.
De
website ging al heel snel daarna op zwart.
Erger is, dat er ook aan de bus
bijzonder weinig is
verbeterd. De bundel buslijnen Den Haag – Westland was in 2008 net
getroffen
door een inkorting tot het OV-knooppunt Leyenburg, bij het
HagaZiekenhuis, waar
overgestapt kon en kan worden op Randstadrail. Rechtstreekse
spitssnelbuslijnen
werden opgedoekt en zijn ook nooit meer teruggekomen. Steeds meer glas
maakt in
het Westland plaats voor steen, maar met de bereikbaarheid per OV
blijft het
behelpen.
Maar als je eenmaal in het Westland
bént, kun je er wel
aardig wandelen; dat is zeker.
Luik 1: Zandmotor
Luik 2: Staelduinse
Bos
Luik 3: Het
tramverleden van Schipluiden
De Zandmotor,
halverwege Kijkduin en Ter Heijde, is een
nieuw wapen in de nimmer aflatende strijd van de Hollander tegen het
water. In
2011 is hier een enorme berg zand opgeworpen in de zee. Die berg vormde
een
schiereiland van ongeveer anderhalve vierkante kilometer, door een
zandstrook
verbonden met het
bestaande strand. De 21,5
miljoen kuub zand die voor de Zandmotor nodig was, kwam van de
Noordzeebodem,
tien kilometer uit de kust, en werd getransporteerd door
‘sleephopperzuigers’.
Het hoofddoel van de Zandmotor is: de
kust te versterken.
Het zand wordt door de zeestroming meegevoerd en elders langs de kust
weer
afgezet. Zo wordt het strand op natuurlijke wijze opgehoogd, zonder dat
daar
nog om de zoveel jaar een leger van graafwerktuigen aan te pas hoeft te
komen.
Bijkomende doelen zijn: het
onderzoeken van die zandstromen
in de praktijk, het laten ontstaan van nieuwe vegetatie op de Zandmotor
en het
creëren van een nieuw, aantrekkelijk gebied voor strandrecreatie.
Drie jaar na aanleg van de Zandmotor
kun je al zien dat het
zand aan de wandel is geslagen. Vanaf het oorspronkelijke schiereiland
is een
strook zand ontstaan parallel aan de kust, richting Kijkduin. Die
strook is
door een stelsel van binnenzeeën gescheiden van het strand.
Wandelen is in dit gebied niet zonder
gevaar; gedeelten
ervan lopen bij hoogwater onder water. Er wordt genoegzaam voor
gewaarschuwd op
informatieborden. Toch zijn er al diverse wandelaars in moeilijkheden
geraakt, die
zich de terugtocht door het water zagen afgesneden. Verdronken is hier
nog
niemand, bij mijn weten. Als je je schreden richt naar Argus, de hoge
meetpaal
in het midden van het oorspronkelijke schiereiland, kom je altijd weer
met
droge voeten aan de wal.
Ik begin mijn wandeling bij Kijkduin,
ruim 20 kilometer en bijna
anderhalf uur bussen van mijn huis; zelfs Den Haag is soms al een eind
weg. Het
is een loeihete julidag; meer mensen dan ik zijn op het idee gekomen,
te gaan
pootjebaaien bij Kijkduin.
Dat wil weer niet zeggen dat het ook
op de Zandmotor een
mierenhoop is; die ligt toch wat verder van de strandtentjes
verwijderd, en
lijkt meer voor de fijnproever onder de strandgangers. Van de zee niets
te
vrezen, vanmiddag. Het is laagwater, doodtij en er staat windkracht 0.
Toch
patrouilleert de Reddingsbrigade over en om het kunstmatige eiland. Je
moet
echt van goeden huize komen, of
een
Duitser zijn, om hier te verdrinken.
Dat is toch wel heel bijzonder: het
strand fotograferen
vanuit zee, op een kleine kilometer uit de kust, en toch droge voeten
houden.
Dit is nu weer een plek in Holland waar je in wezen over het water
loopt, als
was je de Nazarener.
Je ziet precies waar de zee de
Zandmotor regelmatig
overspoelt. Daar is een blubberige mix van kleddernat zand, poelen en
kreken,
waar je je eventueel nieuwe schoenen aardig kunt ruïneren. Op de
zandrug bij
Argus, waar het water nooit komt, is het zand droog en stuift het als
in de
Sahara – waar ik zelf nooit geweest ben, dus hoe kan ik er
vergelijkingen mee
trekken?
Een landschap, aantrekkelijk in zijn
leegte en desolaatheid.
Mini-duintjes, hooguit een decimeter hoog, beginnen te ontstaan, met
schattig-kleine plukjes helmgras erop. Aan
de binnenzeeën is het goed toeven voor de badgast die
de moeite
neemt, zo ver óm te lopen.
Het is lastig fotograferen vanmiddag;
met die felle zon zie
ik vrijwel niets op mijn scherm en knip ik maar wat in den blinde.
Thuisgekomen, zie ik op mijn ontwikkelde filmrolletje onbedoeld
gigantische
bustes van meer-dan-Rubensiaanse vrouwen, en de uitgelubberde kakwangen
van een
blote ouwe kerel die als een jong veulen door de golven dartelt.
Naaktheid
flatteert weinigen en misstaat velen. Ik bespaar de lezer de aanblik,
en plaats
deze foto’s niet.
Het was pas echt mooi geweest als ik
per ongeluk een zeehond
op de foto zou hebben, want die komen hier wel, maar zoveel geluk heb
ik niet.
Het Westlandse Ter Heijde staat niet
op de lijst van meest
bezochte en bekendste badplaatsen langs de Noordzeekust. Wel is er ter hoogte van
dit dorp ooit een grote
zeeslag uitgevochten. In 1653 was dat, in de Eerste Engelse Oorlog, en
Maarten
Harpertszoon Tromp was de held die het gevecht voor ons won -
maar daarbij wel sneuvelde. Hij
is in de vorm van een reliëf vereeuwigd aan Ter Heijdes
kerkmuur.
Ter Heijde ligt als een plukje rode
daken achter de duinen,
en begint voorbij een schapenwei. Het dorpje ondergaat momenteel een
hard
nodige renovatiebeurt. Het ligt tegen Monster aan. In die laatste
plaats kun je
elk kwartier Veolia-bus 31 nemen, en niet verwachten dat je daarmee
verder komt
dan het HagaZiekenhuis.
Ik combineer dit uitstapje met een
bezoek aan mijn broer die
na langdurige ziekte verpleegd wordt in de Haagse wijk Bohemen, in een
stuk
stenen stad dat ooit op de Glazen veroverd is. Als ik een paar haltes
voor het
Haga uitstap, ben ik redelijk dicht in de buurt van waar mijn broertje
resideert. Ja, ik ben natuurlijk een groot OV-liefhebber, maar dat
neemt niet
weg dat ik soms wel graag een paar ritten combineer, als het zo uitkomt.
Het is vandaag de 17e juli, en een
historische dag in de
vaderlandse geschiedenis. Maar dat wisten we nog niet toen we vanmorgen
opstonden. Als ik bij mijn broertje even het nieuws check, via de daar
aanwezige WiFi, lees ik vluchtig iets over een vliegramp in Oekraïne.
Een ramp
die al snel een aanslag zal blijken, en een diepe schaduw zal werpen
over een
zo zonnig begonnen dag. Het is zo’n gebeurtenis voor een
Kennedy-moment: ‘Waar
was jij toen, die dag van de luchtramp in Oekraïne?’
‘Op de Zandmotor’, zal ik tot in lengte van jaren antwoorden.
Het Staelduinse Bos is een 95 hectare
groot natuurgebied te
midden van de kassen van het Westland,
tussen Hoek van Holland, ’s Gravenzande en een minuscuul dorpje,
genaamd
Heenweg. Het dicht begroeide bos ligt op een zandrug, in de
middeleeuwen
ontstaan door afzettingen van de Maas en de zee. Er waren toentertijd
in dit
gebied nog getijden.
Het bos ontleent zijn naam aan de
15e-eeuwse vissers die
hier, in de buurt van de Maasmonding, hun netten uitwierpen,
die
‘staelen’
genoemd werden. De vissers moesten waden van net naar net om de vis
binnen te kunnen
halen, en ook dit zal dus wel vis geweest zijn die duur betaald werd.
In de Tweede Wereldoorlog lijfden de
Duitsers het Staelduinse Bos
in bij de Atlantikwall. Er werden grauwe betonnen bunkers
opgetrokken,
die in
de tegenwoordige tijd dienst doen als dagverblijf voor vleermuizen. Het gebied behoort tot het
eigendom van de
Stichting het Zuid-Hollands Landschap.
Meer nog dan elke andere plek in het
Westland vergt het Staelduinse Bos veel uithoudingsvermogen van de
OV-reiziger. In mijn
geval: twee
uur van deur tot deur (voor zover een bos een deur heeft; lees: de
ingang) en
maar liefst vier keer overstappen, voor een afstand van nog geen 40
kilometer. Ik
ga op een zondag in augustus, maar dat maakt niet veel uit; op een
schooldag in
de winter is de reis even gecompliceerd.
Eerst moet ik met de bus naar Leiden
Centraal. Daarna de
trein naar Den Haag Centraal. Daarvandaan naar het OV-knooppunt
Leyenburg, waar
een overstap de vaart haalt uit elke reis naar het Westland. Je kunt
naar dat
knooppunt met Randstadrail 3 over de Apeldoornselaan of met tram 6
door de
Schilderswijk. Ik kies het laatste, omdat die tram als eerste verschijnt.
De Schilderswijk was deze maand,
augustus 2014, het toneel
van demonstraties van jihadisten met haatbaarden
(aldus staat
geschreven: ‘Allen
die willen ter jihad varen, moeten mannen met baarden zijn’). Die lokten dan weer
contra-demonstraties uit van
rechtgeaarde, onbebaarde Nederlanders die thuis het portret van Hitler
boven de
schoorsteenmantel hebben hangen. Maar als beide groeperingen ontbreken
in het
straatbeeld, lijkt de Schilderswijk bijna een normale woonwijk; zeker
op een zondagmorgen.
Leeg glijdt de tram door lege straten.
Bij dat OV-knooppunt moet ik
overstappen op bus 86 die
daarvandaan via Poeldijk, Honselersdijk, Naaldwijk en Maasland rijdt
naar
Schiedam
Centrum. Vanuit deze bus zie ik de eerste kassen, om in een
Westlandstemming te
geraken.
Bij het busstation op de Verdistraat
in Naaldwijk kan ik nog
net overstappen op lijn 31, die daar begint aan zijn rit naar ’s
Gravenzande,
Monster en weer terug naar OV-knooppunt Leyenburg. Bus 31 verlaat ik
bij de
halte Heenweg, in een bocht van de weg van Naaldwijk naar ’s
Gravenzande. Nu
ben ik dan wel aan het eind van die ingewikkelde OV-reis, maar nog niet
bij het Staelduinse Bos, waarvoor ik nog zeker een klein halfuur moet
fotowandelen.
Ik sla de Heenweg in, en zie – ja,
wat verwacht een mens
anders in de Glazen Stad! – kassen, kassen en nog eens kassen; rijen
van zeker
een halve kilometer lang. Na tien minuten beland ik dan in de bebouwde
kom van
Heenweg. Het zou aardig zijn als er op de achterkant van dit
plaatsnaambord ‘Terugweg’
zou staan, maar dat is niet het geval.
Heenweg, bestaande uit die Heenweg en
enkele zijstraatjes
(w/o de Lugtigheidsstraat), telt slechts 650 inwoners. Toch is
het
een echt
dorp, compleet met kerk en kroeg (in ieder geval een snackbar).
Ik steek de Maasdijk over en loop nu
eindelijk af op dat Staelduinse Bos. Een paardje in een wei heeft geen
blinddoek of masker
tegen
vliegen, maar een soort kralengordijn met franjes. Onderaan de dijk
weer een
geval voor Signalering Onjuist Spatiegebruik.
Maja de Hoog geeft een
paard
rijlessen, omdat een goed paard nog geen goede ruiter is
(wat Co
Adriaanse altijd
zegt over Marco van Basten, niet geheel ten onrechte). Maar wat zou een
‘bootcamp’ nou weer voor nieuwlichterij wezen?
Het Staelduinse Bos heeft wel
degelijk
een deur: die van het
bezoekerscentrum, de boerderij D’Oude Koestal. Die bevat een overvloed
aan
informatie over de geschiedenis van dit bos en over de gewoonten van
hun
bekendste bewoners (al krijg je ze zelden te zien): de vleermuizen.
Dat zijn nachtdieren. Hun dagen
brengen ze slapend door in
bunkers, die zodoende nog enig nut afwerpen, 70 jaar na nadat ze door
hun
bouwers verlaten zijn.
In de eindfase van de Tweede
Wereldoorlog werden in die
bunkers V2-raketten gemonteerd om afgevuurd te worden richting
Engeland. Onder
andere vanuit dit bos kozen ze het luchtruim. De kuststreek: het
Westland, Den
Haag, Wassenaar, was vanuit Duits standpunt bezien een ideaal plekje
voor lancering
van die dood en verderf zaaiende Vergeltungwaffe. Londen lag binnen
hun actieradius,
de hele kust was Sperrgebiet waar pottenkijkers niet welkom waren, en
duinbossen als het Staelduinse Bos boden een ideale camouflage. De
raketten
werden afgeschoten vanaf een mobiele lanceerinrichting op een
vrachtwagen.
Leiden moest het door die V2-operatie
bijna even zwaar ontgelden
als Londen. De raketten werden in Leiden in onderdelen per trein
aangevoerd en
het spoor was dan ook regelmatig doelwit van bombardementen door de
RAF. Maar helaas
konden de Tommy’s niet erg goed mikken met hun bommen. Meestal werd het
spoor
gemist en verdwenen er bij die aanvallen complete woonwijken; zie
het oorlogsdagboek
van mijn oma – een regelrechte hit op mijn site, met in nog
geen jaar
tijd al
bijna 2000 lezers.
De vleermuizen kunnen zelf het geluid
niet verdragen dat ze
maken, en sluiten hun oren daarom even af met natuurlijke ‘oordoppen’.
Sommige nachtvlinders
kunnen de sonar van vleermuizen horen, en maken bij het naderen van een
vleermuis zelf hoge geluiden, om het sonar-systeem te ontregelen. Maar
de
grootoorvleermuis misleiden ze niet; die hoort ook de geluiden die de
vlinders
zelf maken, en dan is het: hap!
Eten of gegeten worden, is het motto,
en de natuur heeft erg
ingewikkelde manieren om dat allemaal in goede banen te leiden. Veel lieflijks is er niet aan,
aan natuur; ik snap
nooit wat romantici er in zíén.
Vleermuizen kunnen zich met die
kortegolfradar niet goed oriënteren
in de grote wereld, en maken daarvoor gebruik van de lijnen in het
landschap. De
omgeving van het Staelduinse bos is daar rijk aan: polderwegen met
bomen
erlangs; bospaden.
Ik sta in gedachte even stil bij de
natuurvorsers die zulke
dingen allemaal uitknobbelen tijdens geduldig nachtwerk; geestverwanten
van
astronomen en maanzieken
Bij D’Oude Koestal is een aardige
tuin met daarin een
‘weersteen’, die hangt aan een touw. Dat is een oude grap, net als die,
die ik
in de volgende alinea ga maken. Ik heb zo’n weersteen eerder gezien; in Bakkum, om precies te
zijn. Ik ga er dan automatisch vanuit dat de
eerste die
ik zag, de originele is, en deze na-aperij, maar het kan net zo goed
andersom
wezen.
Over een wandeling in een bos weet ik
doorgaans niet veel
meer te melden dan dat ik er veel bomen zie. Ik krijg maar één bunker
voor mijn
lens. De rest bevindt zich in een afgesloten gedeelte van het gebied,
waar
wandelaars (waarvan ik er maar een paar zie, vanmiddag) de dagrust van
de vleermuizen
niet kunnen verstoren.
De rest is terugweg, zoals ik pleeg
te zeggen, ook al voert
de terugweg deze keer over de Heenweg door Heenweg.
Frans Mensonides
28 september 2014
Er geweest: Zandmotor donderdag 17 juli 2014; Staelduinse Bos zondag 24
augustus
2014.
Eindelijk, op de laatste zaterdag van
oktober 2014, dan luik
3. Dat duurde zo lang doordat Museum Het Tramstation Schipluiden buiten
het toeristenseizoen
alleen op zaterdag geopend is, en ik op zaterdag niet altijd tijd heb.
In dit laatste luik keer ik terug
naar het uitgangspunt van
de Westland-reeks
van 2008: de tram. Van 1882 tot 1970 reden er trams door het
Westland. Na 1935 (met uitzondering van een korte periode in de oorlog)
werden
er geen passagiers meer vervoerd, maar alleen nog groente en fruit, of
in ieder
geval goederen.
Oorspronkelijk bestond het net van de
W.S.M. (Westlandsche
Stoomtramweg Maatschappij) uit een hoofdlijn Den Haag – Loosduinen -
Poeldijk,
die zich bij dat laatste dorp splitste in twee takken. De ene liep via
Monster
en ’s-Gravenzande naar Hoek van Holland; de andere via Honselersdijk
naar
Naaldwijk. Er heeft ook nog een korte zijlijn Loosduinen – Kijkduin
bestaan.
De lijn naar Naaldwijk werd in 1907
doorgetrokken via Westerlee
en De Lier naar de Maaslandse Dam.
Het lijntje Delft – Maassluis, via Schipluiden en Maasland, kwam er als
laatste
bij (1912) en werd als eerste gesloten voor reizigersvervoer (1925).
Waaraan W.S.M. zijn denigrerende
bijnaam Wij Sukkelen Maar
verdiend heeft, is eigenlijk niet goed te begrijpen als je de
dienstregeling bekijkt,
die in het museum hangt. Een ritje Delft – Maassluis kostte een kleine
drie
kwartier voor een afstand van 15 kilometer. Niet snel, maar wel met een
hoger
gemiddelde dan vele stoomtramverbindingen in andere delen van het land. Zie
bijvoorbeeld Leiden –
Haarlem(erhout): 28
kilometer in 2:15 uur. Maar die ‘Bollentram’ reed dwars door de
dorpskernen, en
daar letterlijk in wandeltempo. De Westlandse tram had een spoors
karakter en
reed op normaalspoor. Hij ging om de meeste dorpen heen, en had ook
geen haltes
maar stations; fraaie gebouwen aan de rand van de bebouwde kom.
In het museumpje in Schipluiden is
momenteel een
tentoonstelling over de voorganger van de tram, de trekschuit, die het
dorp voor
het eerst aandeed in 1645. Die schuiten, getrokken door paarden - of
ook wel:
de vrouw en kinderen van de schipper! - deden een kleine twee uur over
de vaart
van Delft naar Maassluis. Ze voeren zes keer per dag; ook deze
dienstregeling
hangt, in fraaie, gotische letters, in het oude tramstation.
Tegenwoordig heb je de rode bus 38
van Veolia (Delft –
Schipluiden – Maasland Viaduct). Als je per bus in Maassluis wilt
komen, zal je
bij het eindpunt moeten overstappen op RET-lijn 126. In totaal ben je
dan 40
minuten onderweg. En met die bus bereik je dan nog niet eens de
veerpont naar Rozenburg,
waar het eindpunt was van de tram. De overgang van trekschuit op
stoomtram, dat was een enorme sprong voorwaarts, maar die van stoomtram
op streekbus
feitelijk nauwelijks een verbetering.
Goed, ik pak toch bus 38 maar, die in
grote lijnen de oude route
van de tram volgt. Die begon achter het spoor in Delft, zo ongeveer ter
hoogte
van het Prinsenhof. Daarvandaan volgde de tram de Coenderstraat en de
loop van
de huidige Westlandseweg en Reinier de Graafweg, om voorbij Den Hoorn
af te
slaan naar de Tramkade, langs het kerkje van Hodenpijl.
Schipluiden en vooral Maasland moeten
wel zo ongeveer de
mooiste dorpen zijn van Zuid-Holland. Beide hebben statige herenhuizen
langs
het water. En beide liggen in een slinger van de Gaag (Oostgaag,
Westgaag, Gaag-zonder-meer), het kanaaltje dat zo vaak genoemd wordt in
de werken van Maarten ’t Hart. Auto’s zie je er liever niet, op je
foto’s. De sluiproute door het dorp is een
afrader. De
Shell-pomp is uit 1930 en heeft evenzeer de monumentenstatus als het
tramstation en de oude trambrug.
Het museumstation is op zaterdag
geopend van 14:00-16:00, en
gratis toegankelijk voor iedereen die bereid is, zijn naam in het
gastenboek te
schrijven.
Ik lees er een plakkaat met een
ellenlang trekschuit-regelement
uit 1705, ook weer in gotisch schrift, en in taal die toen al ouderwets
was,
met veel ‘ende’ en negatiepartikels, als de lezer begrijpt wat ik
bedoel.
Behalve aan de trekschuit en de tram,
is het museum ook
gewijd aan kasteel Keenenburg dat aan de rand van het dorp stond. Het
werd
gebouwd aan het einde van de 14e eeuw en afgebroken aan het eind van de
18e, en
staat er nu dus niet meer. Een van de eerste bewoners was Philips de Blote,
een
edelman uit Delft.
Diens naam maakt nieuwsgierig. Ik heb niets over hem
kunnen google-en, en ook
alweer te weinig tijd om nader in de geschiedenisboeken te duiken. Maar
ik durf
wel met zekerheid te zeggen dat hij niet de gewoonte had, in z’n blote
kont
door Schipluiden te paraderen. ‘Bloot’ had in de tijden van Philips de
Blote
ook de betekenissen: kaal, berooid, eenvoudig en laf. Doorhalen wat
niet van
toepassing is. In geval van laf was het eigenlijk ‘blood’ in plaats van
‘bloot’, maar vroeger keek men nog minder op een t of d dan nu.
De tramroute door Schipluiden is in
het huidige
stratenpatroon niet meer terug te vinden. Het mooie, oude stationnetje
ligt nu
midden in een nieuwbouwwijk. Daar staat ook een moderne kerk, met het
motto: ‘Jacobus
gaat voor Go(u)d’. De snackwagen ertegenover heeft er een die er op
lijkt: ‘Bij Wout is
het goud’.
De ijzeren trambrug aan de rand van
het dorp is gebouwd in
1910 en een ruime eeuw later nog stevig genoeg om dienst te doen als
fiets- en
voetbrug. Voorbij het gevaarte begint een pad langs de Gaag, waarover
me de
Solexclub tegemoet komt rijden, compleet met bezemwagen.
Ik ben wat minder lyrisch over de Gaag dan Maarten ’t Hart.
Het is een vrij gewoon watertje door een vrij gewone polder. En al is
het nou
honderd maal een oude tramroute; ik heb geen zin om dit hele pad af te
leggen
en pas in de schemering in Maasland aan te komen.
Ik pak dus bus 38, bij een halte die
Opslagplaats Rijkswaterstaat
heet. Vanuit de bus zie ik volgens mij waar die Maaslandse Dam geweest
is. Er
lag daar ooit een sporendriehoek en ik zie er nu nog in het voorbijgaan
een oud
trambruggetje.
Over ’t Hart gesproken: in Maasland
werd de film ‘Een vlucht
regenwulpen’ opgenomen, naar zijn roman die we deze maand met z’n allen
(her)lezen. Al met al is dit stukje wel het product van een
neerlandicus. Die dan
in Schipluiden nog vergat te vermelden dat de dichter-van-het-landleven
Hubert
Poot (1689-1733) daar nog op school heeft gezeten, en elke dag 3
kilometer door
de weilanden moest lopen vanuit de buurtschap Abtswoude waar zijn wieg
stond.
Over het dorp Maasland kun je het
best de foto’s maar laten
spreken; wat voegt tekst er nog aan toe? In het dorp herinnert alleen
het
bordje Stationsstraat nog aan het tijdperk van de stoomtram. Het spoor
lag waar
nu de Huis te Veldelaan is, in een naoorlogse wijk. Ook hier stond eens
een
stationsgebouw, maar dat is gesloopt voordat iemand op het idee kwam,
een monumentenbordje
aan de gevel te bevestigen.
Ik beland op een woonerf. Waarom
heeft zo’n bijzonder mooi dorp
nou toch zulke doodgewone nieuwbouw? Ik denk, omdat niet iedereen in
een kast
van een huis naast de kerk aan het water kan wonen, als een notabele.
Dat is hét discussiepunt op de
Internetmedia, deze zaterdag.
SP wil een ‘Dagobert-taks’, een paar extra procenten belasting op het
vermogen
van miljonairs die in het afgunstige gedachteleven van de socialisten
zwemmen
in hun geld, net als de vrekkige stripfiguur. Rijkaards kwamen meteen
tegen het
voorstel in de weer, met bewogen verhalen hoe hard zij wel niet gewerkt
(lees
in sommige gevallen: gegraaid) hadden om minimaal een miljoen bijeen te
krijgen.
Daarnaast hielden ze larmoyante verhalen waaruit zou kunnen blijken dat
ze
bijna aan de bedelstaf zouden raken als ze een paar procent van dat
miljoen moesten
inleveren.
‘Geen geblèr, iedereen miljonair’,
wordt nog wel eens de
verkiezingskreet van de SP. En mocht dat ideaal niet haalbaar zijn, dan
liever iedereen
arm, zodat niemand meer jaloers hoeft te zijn op een rijkaard.
Dit soort discussies zijn zo
verschrikkelijk vervelend; je
weet van te voren al precies hoe ze verlopen.
Ik beland bij het viaduct Maasland,
waar de A20 overheen
raast. Hier is een klein busstation. Ik neem lijn 126 naar Schiedam,
via
Vlaardingen, om geen enkele andere reden dan dat die bus er net
aankomt.
Daarmee rijd ik de grote stad weer in en het Westland, Nederlands
nationale
moestuin, uit. Ik klap dit drieluik dicht.
Frans Mensonides
20 november 2014
Er geweest: zaterdag
25 oktober 2014\
© Frans Mensonides, Leiden, 2014