Huygens' Zedeprinten (1623) - De aankomende arts (vertaling)

Zedeprinten Startpagina <<< De aankomende arts (inleiding) <<<

De originele tekst, uitgegeven naar het handschrift van Constantijn Huygens (Universiteit Leiden)
NB: r. 17 is weggevallen in dit transcript.

De aankomende arts

(r. 1)
Hij is een beulsknecht, een beest met een doktersring. Hij is een vuist in het zwerende oog, een klap op de wonde, een vroedvrouw met een baard. Hij is een begaafde moordenaar; dank zij hem wordt het kerkhof omgeploegd. Hij is een bedrieger van burgers en boeren. Hij is een raadsheer, of liever een praats-heer, die maar een slag slaat naar andermans leed en daar graag een slaatje uit slaat. Hij is een gammele brug waar iedereen wel overheen wil, om vervolgens in de gracht te tuimelen waar men juist niet in had willen belanden. Hij is de zeis van Magere Hein, een bezem die de steden schoonveegt. Hij is een hol vat waar meer uitkomt dan er in zit, een man die niet zuinig is met woorden en graag weggeeft wat hij niet in huis heeft.
Medici in vele gedaanten
(r. 11) De punten van zijn snor hebben hem in de oren gefluisterd dat de slappe lesjes van Leiden zijn aandacht niet langer waard zijn. Na lang collegelopen is hij opgeklommen tot de graad van meester. Meteen wordt de school hem te benauwd, meteen laat hij die muren achter zich. En meteen verbeeldt hij zich dat hij de mensen van eeuw tot eeuw kan laten voortleven, zodat hij er de hele aarde mee kan volproppen. Maar het zou een klein wondertje zijn als er geen schep aan te pas kwam. Och, doodgraver, je kunt hem maar beter in ere houden en hem rijkelijk belonen, want hij levert de lijken met karrenvrachten bij je aan! (r. 20) Openbare secties: een theatershow

De arts doet het alleen maar voor het geld. Met mooie praatjes ‘geneest’ hij mensen van onbeduidende kwalen die doorgaans vanzelf wel overgaan. Zo bouwt hij een patiëntenkring op.

 
(r. 32b) Daar gaat hij met paard en wagen door de poort. Hij beklimt de brede trappen in het weelderige huis van een rijkaard. In bed ligt een zielig hoopje vrouw, gewikkeld in dure dekens uit verre landen.
-‘Hoe gaat het met u, mevrouwtje?’
-‘Ik… ik heb eigenlijk helemaal geen zin om te praten…’
-‘Hebt u last van duizelingen?’
-‘Oh ja, de grond zinkt me onder de voeten weg!’
-‘En hebt u misschien ook last van knagende pijnen in het hoofd?’
-‘Ach, ach, ach, alsof er iemand in mijn hersens staat te hakken!’
-‘En de maag?’
-‘Oh, hou op! Ik moet gewoonweg niet aan eten dènken!’
-‘En de stoelgang?’
-‘Ik kan me de tijd niet meer heugen, zo lang is het geleden.’
- ‘Geen stekende pijnen in de zij?’
-‘Bij vlagen, heel plotseling, en dan heb ik ook wat last van, eh… winderigheid.’
-‘Dan mag u nu even de hand uitsteken… Hm, juist. Uw pols is een tikje ongeregeld.’
(r. 43)
Johan van Beverwijck: vooruitstrevend arts met vlotte pen

De arts geeft wat volzinnen in potjeslatijn ten beste en schrijft een drankje voor dat binnen een dag of tien toch wel verlichting moet gaan brengen. Dat blijkt ook het geval; de vrouw geneest voorspoedig van haar obstipatie. Maar zij is bedot. Wee de werkelijk zieke patiënt die in handen valt van zo’n incompetente arts!.

 
(r. 63) Tien dagen zijn voorbij. De zieke heeft weer wat gegeten. Daar had ze al veel eerder trek in, maar nu pas durft zij het zichzelf toe te geven.

(r. 65) Wel, stadgenoten, u ziet het: met zo’n goedkoop trucje raakt menige patiënt in gevaar! Die vrouw zou beter op het platteland kunnen leven, verwaarloosd door een ongeleerde dorpsbarbier, dan onder het dodelijke Latijn uit de mond van een universitair geschoolde arts.

(r. 69) Ervaring, zo wordt vaak gezegd, ontstaat met de tijd, en trage groei is een algemeen menselijk gebrek. Men leert lopen door te vallen en spreken door te brabbelen. En wie zijn brood verdient als glaszetter, zal wel eens een ruit breken. Daar wil ik niets van zeggen. Maar vergeleken bij een arts is een beul nog heilig. Die leert tenminste het zwaard met vaste hand te hanteren door te oefenen op een appel of een stropop. Hij moet eerst goedkoop vlees vierendelen, voordat hij het kostbaardere onder handen mag nemen. Maar om het moorden te leren met mensenbloed: God moge de mensen troosten die het ondergaan, het hiernamaals degenen die er verantwoordelijk voor zijn! (r.78)

Den Haag, 10 oktober 1623

Huygens' natrap naar een omstreden arts

Gebruikte annotaties

C. Huygens, Zes zedeprinten. Ingeleid en voorzien van annotatie en cultuurhistorische toelichting door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. 2e dr. Utrecht 1976. Ruygh-bewerp 4. p. 52-61.


© Frans Mensonides, Leiden, 2007, 2009.