De
aankomende arts
(r. 1) Hij is
een beulsknecht, een beest met een doktersring. Hij is een vuist in het
zwerende oog, een klap op de wonde, een vroedvrouw met een baard. Hij
is een begaafde moordenaar; dank zij hem wordt het kerkhof omgeploegd.
Hij is een bedrieger van burgers en boeren. Hij is een raadsheer, of
liever een praats-heer, die maar een slag slaat naar andermans leed en
daar graag een slaatje uit slaat. Hij is een gammele brug waar iedereen
wel overheen wil, om vervolgens in de gracht te tuimelen waar men juist
niet in had willen belanden. Hij is de zeis van Magere Hein, een bezem
die de steden schoonveegt. Hij is een hol vat waar meer uitkomt dan er
in zit, een man die niet zuinig is met woorden en graag weggeeft wat
hij niet in huis heeft. |
Medici in vele gedaanten
|
(r. 11) De punten van zijn snor hebben hem
in de oren gefluisterd dat de slappe lesjes van Leiden zijn aandacht
niet langer waard zijn. Na lang collegelopen is hij opgeklommen tot de
graad van meester. Meteen wordt de school hem te benauwd, meteen laat
hij die muren achter zich. En meteen verbeeldt hij zich dat hij de
mensen van eeuw tot eeuw kan laten voortleven, zodat hij er de hele
aarde mee kan volproppen. Maar het zou een klein wondertje zijn als er
geen schep aan te pas kwam. Och, doodgraver, je kunt hem maar beter in
ere houden en hem rijkelijk belonen, want hij levert de lijken met
karrenvrachten bij je aan! (r.
20) |
Openbare secties: een theatershow
|
De arts doet het alleen maar voor het geld. Met mooie
praatjes ‘geneest’ hij mensen van onbeduidende kwalen die doorgaans
vanzelf wel overgaan. Zo bouwt hij een patiëntenkring op.
|
|
(r. 32b) Daar gaat hij met paard en wagen
door de poort. Hij beklimt de brede trappen in het weelderige huis van
een rijkaard. In bed ligt een zielig hoopje vrouw, gewikkeld in dure
dekens uit verre landen.
-‘Hoe gaat het met u, mevrouwtje?’
-‘Ik… ik heb eigenlijk helemaal geen zin om te praten…’
-‘Hebt u last van duizelingen?’
-‘Oh ja, de grond zinkt me onder de voeten weg!’
-‘En hebt u misschien ook last van knagende pijnen in het hoofd?’
-‘Ach, ach, ach, alsof er iemand in mijn hersens staat te hakken!’
-‘En de maag?’
-‘Oh, hou op! Ik moet gewoonweg niet aan eten dènken!’
-‘En de stoelgang?’
-‘Ik kan me de tijd niet meer heugen, zo lang is het geleden.’
- ‘Geen stekende pijnen in de zij?’
-‘Bij vlagen, heel plotseling, en dan heb ik ook wat last van, eh…
winderigheid.’
-‘Dan mag u nu even de hand uitsteken… Hm, juist. Uw pols is een tikje
ongeregeld.’ (r. 43)
|
Johan van
Beverwijck: vooruitstrevend arts met vlotte pen
|
De arts geeft wat volzinnen in potjeslatijn ten beste en
schrijft een drankje voor dat binnen een dag of tien toch wel
verlichting moet gaan brengen. Dat blijkt ook het geval; de vrouw
geneest voorspoedig van haar obstipatie. Maar zij is bedot. Wee de
werkelijk zieke patiënt die in handen valt van zo’n incompetente arts!.
|
|
(r. 63) Tien dagen zijn voorbij. De zieke
heeft weer wat gegeten. Daar had ze al veel eerder trek in, maar nu pas
durft zij het zichzelf toe te geven.
(r. 65) Wel, stadgenoten, u ziet het: met
zo’n goedkoop trucje raakt menige patiënt in gevaar! Die vrouw zou
beter op het platteland kunnen leven, verwaarloosd door een ongeleerde
dorpsbarbier, dan onder het dodelijke Latijn uit de mond van een
universitair geschoolde arts.
(r. 69) Ervaring, zo wordt vaak gezegd,
ontstaat met de tijd, en trage groei is een algemeen menselijk gebrek.
Men leert lopen door te vallen en spreken door te brabbelen. En wie
zijn brood verdient als glaszetter, zal wel eens een ruit breken. Daar
wil ik niets van zeggen. Maar vergeleken bij een arts is een beul nog
heilig. Die leert tenminste het zwaard met vaste hand te hanteren door
te oefenen op een appel of een stropop. Hij moet eerst goedkoop vlees
vierendelen, voordat hij het kostbaardere onder handen mag nemen. Maar
om het moorden te leren met mensenbloed: God moge de mensen troosten
die het ondergaan, het hiernamaals degenen die er verantwoordelijk voor
zijn! (r.78)
Den Haag, 10
oktober 1623
|
Huygens' natrap naar een omstreden arts
|