De digitale reiziger wandelt Brikkiaans (8)
Gektevrees in de NOP

Eerder dit jaar ben ik begonnen aan een reeks wandelingen aan de hand van Ellie Briks boekje 52 mooie dorpen. Het meest recente artikel uit die reeks bracht me in het Zeeuws-Vlaamse Retranchement. Dat is alweer ruim drie maanden geleden. Daarna werden mijn aandacht en energie volledig opgeslokt door het stadsgewestelijk railvervoer in mijn eigen regio. Nu elke meter van Rampstadrail op deze site beschreven en gefotografeerd is, wordt het tijd, de twaalfprovinciëntocht voort te zetten.

Ik doe dat met een wandeling die niet in Brik’s boekje voorkomt, daar zij de gehele provincie Flevoland heeft overgeslagen op haar strooptocht langs argeloze horeca-uitbaters en winkeliers. Vandaag, zaterdag 18 november 2006, doen wij de NOP, de Noordoostpolder, al was het alleen maar omdat we daar beslist geen railvervoer zullen aantreffen. Het is er niet, het is er nooit geweest, en het zal er vermoedelijk nooit zijn; die Zuiderzeelijn zie ik er niet meer komen. Als plaats van wandeling koos ik Emmeloord uit, waar ik met alle geweld de plaatselijke Hoogtevreestoren wilde beklimmen. Voor de toegift viel de keuze op Urk.

De bus dus, maar ook dit verhaal begint in de trein. Ik benader de NOP met een omweg via Zwolle; een dubbele omweg feitelijk, want door een stremming tussen Schiphol en Duivendrecht moet ik reizen via Amsterdam CS. In Zwolle is het rennen geblazen om de trein naar Kampen te halen, en daar opnieuw rennen geboden om de bus naar Emmeloord nog tijdig te bereiken. Aansluitingen vereisen hier een stevig loopvermogen. Voor foto’s is ook nog tijd; die kosten maar een honderdste seconde per stuk.

Het gaat allemaal veranderen: met ingang van die beruchte zondag 10 december 2006 komt er hier een einde aan het gehol. Dan wordt de treinenloop op het mini-lijntje Zwolle-Kampen gewoon een kwartier verschoven, zodat je je aansluiting kruipende haalt. De exploitanten van de koffiestalletjes op station Zwolle zullen er in ieder geval goed garen bij spinnen.

In Kampen haal ik nog net Connexxion-bus 141, Zwolle – Urk. Inderdaad; je kunt die bus in Zwolle al nemen; hij vertrekt een kwartier eerder uit die stad dan de trein die er in Kampen aansluiting op geeft. De totale busrit van Zwolle naar Urk duurt een uur plus ruim 20 minuten, waarin een kilometer of 50 wordt afgelegd. Op zaterdag kun je het ritje eens per uur maken; door de week twee keer zo vaak, en in de spits zelfs om het kwartier.

Het polderland, met vandaag een heldere, blauwe lucht erboven. De schijf is weer te zien, de groene, dunne aardschijf; onze platte woonplek tussen hemel en onderwereld. De aarde is gewoon plat, zoals ze niet dachten in de middeleeuwen. Als je mediëvisten kwaad wilt krijgen, moet je beweren, dat iedereen in de middeleeuwen dacht dat de aarde plat was, en dat je eraf kon vallen. Dat is niet het geval. Geleerden wisten al lang dat de aarde bolvormig was. Alleen enkele onverlichte lieden dachten nog steeds dat zij een platte pannenkoek was, net zoals je tegenwoordig ook nog mensen hebt die in astrologie geloven, of in Wouter Bos. Wat doet die man er ineens tussen? Hij zal later ook nog genoemd worden, zij het niet in gunstige zin.

Via de brug over het Ketelmeer rijden we de Noordoostpolder binnen. Deze hap van ruim 500 km2, die wij Hollanders uit de Zuiderzee genomen hebben, viel droog in 1942. De bezetter zag wel wat in die enorme lap land, die ze gratis kregen bovenop wat ze twee jaar tevoren al hadden ingepikt. Ze namen de ontginning van het nieuwe land met enthousiasme ter hand, en letten niet zo nauw op wie er werkten. Arbeiders in de nieuwe polder waren vrijgesteld van de Arbeitseinsatz in de Heimat. ‘Nationaal Onderduikers Paradijs’ heette de NOP in de spottende volksmond.

De meest boeiende plek in deze nog altijd kale, vlakke, winderige landstreek is Schokland, dat in de NOP werd geïncorporeerd. Het sedert het midden van de 19e eeuw onbewoonde eilandje steekt nog steeds als een walvisrug boven het maaiveld uit. Ik bezocht deze plek in 2003, en deed daar verslag van in mijn toenmalige rubriek Hollands hectaren.

Ook Urk raakte eiland-af in 1942, eigenlijk al in 1939 toen de ringdijk gedicht werd. Het ligt nu op een hoekpunt van de NOP, maar de bewoners wonen nog steeds op Urk en niet erin.

We stoppen bij het busstation en tevens de enige halte in Ens, dat evenals Emmeloord genoemd is naar een dorpje dat ooit op Schokland lag. Het piramidevormige kerkje is aangepast aan de laagte van de gebouwen; het torentje is hooguit 12 meter hoog. Van die zielloze, hart(e)loze dorpen.

In totaal wonen er nu 65.000 mensen in of op de NOP, waarvan 25.000 in Emmeloord. De hoofdstad, of liever het hoofddorp van de polder maakt geen overdreven spannende indruk als je er per bus binnenrijdt. Slechts een enkele wolkenkrabber doorbreekt de sleur van de laagbouw: de brave flatjes, de scholen en verpleeghuizen met hoogstens twee etages.

Als een groteske erectie staat de 65 meter hoge Poldertoren overeind naast het busstation in het hart van het dorp. Deze toren is mijn doel. Het is het hoogste gebouw van Emmeloord; ruimschoots overtreft hij kerken en torenflats. Zoals in Japan geen mens langer mag zijn dan de keizer, zo mag in de NOP geen bouwwerk hoger zijn dan de Poldertoren.

Het gevaarte is in 1952 opgericht als watertoren, maar heeft die functie al lang verloren en is nu de enige toeristische attractie van dit dorp. Ik heb een gierende hoogtevrees, maar die ga ik op deze zaterdag nu eens overwinnen. Met ferme stappen en een op drijfzand gegrondveste moed stap ik op het bouwwerk af, geenszins onder de indruk, onder die toren.

Er is een bezoekersplatform op vele decameters hoogte (‘decameter’, een woord dat je na je basisschooltijd nooit meer gebruikt; waarom moet je het dan leren?) en onderweg daarheen zijn er verscheidene boeiende tentoonstellingen. Die op de begane grond is al niet mis: suikerzakjes. Brik zou ervan smullen, als haar brik haar deze kant op had gevoerd. Een geheide aanrader voor in haar allernieuwste boek, thans in voorbereiding: 52 deprimerende polderdorpen.

Betreden van de Poldertoren is geheel voor eigen risico, iets wat me niet echt geruststelt. In de toren werken mensen met beperkingen (hebben we die niet allemaal? Ik heb er vele, waaronder hoogtevrees). Door die beperkingen hebben ze uiteenlopende hulpvragen; ze vinden in deze toren een dagbesteding. Eén verkoopt me voor een eurodaalder een entreebiljet en biedt me de keuze tussen de lift en 243 traptreden. De lift, een akelig krappe kooi, heeft ook een beperking: de noodstop treedt al in werking als iemand op een halve meter van de rand komt. Je moet dus met je rug tegen de achtermuur gaan staan, anders blijft de lift halverwege steken. Als dat gebeurt, mag je volgens een bord met rode letters niet in paniek raken, een geestesgesteldheid die ik nu al, nog steeds met beide voeten verkerende op de bodem van de zee, in mijn ingewanden voel opwellen.

Ik kies de trap. De eerste 40 treden leiden naar de op 8 meter boven NOP gelegen eerste etage. De trap slingert zich langs de achthoekige muur, heeft open treden, heeft slechts aan één zijde een leuning en schommelt onmiskenbaar heen en weer als ik stijg. Hij zit bovendien vol spinrag; de meeste bezoekers nemen toch de panieklift. Vandaag ben ik helemaal de enige bezoeker van de toren; de rest van de bevolking vergaapt zich aan de intocht van Sint-Nicolaas in het winkelhart. Dat is maar goed ook; nu kan me de terugtocht niet afgesneden worden door horden stijgende medebezoekers.

Op één is niets te zien, dus ik klim door naar de 2e etage, opnieuw 40 treden. Door een combinatie van inspanning en vrees gutst het zweet me tappelings van het gezicht. De treden geven een doorkijkje op een weliswaar niet verschrikkelijke diepte, maar als deze gammele trap het begeeft, lazer ik ook door die wrakke trap daaronder heen, en val ik all the way naar de suikerzakjestentoonstelling en de harde bodem. En vanwaar deze inspanning? Alleen om bovenin over een ongetwijfeld krakkemikkige reling in de diepte te kunnen kijken, en dat een fractie van een seconde vol te houden.

Ik noem mijn hoogtevrees: gektevrees. Ik weet precies waar het allemaal om draait. Een hoogtevrezer is eigenlijk bang dat hij in een onbewaakt ogenblik zal springen; niet zozeer dat hij zal vallen. Zulke gedachtes schijnen nog tamelijk vaak voor te komen. Zo las ik laatst een geval van iemand die bang was voor zuigelingen, omdat hij vreesde, er in een moment van ultieme gekte een uit een wieg of kinderwagen te sleuren en die onder de ogen van de ontzette ouders de strot dicht te knijpen. Dat had hij nog nooit daadwerkelijk gedaan, maar het zou een keer kunnen gebeuren. Die man plofte elke avond doodop in zijn bed, uitgeput van al dat gewurg de hele dag, of liever: van het nalaten daarvan. Het heeft allemaal zijn gronden in de afgronden van de geest die de ware hoogtevrees veroorzaken.

Maar misschien moet je het zo diep niet zoeken met hoogtevrees. Misschien ben ik alleen maar bang omdat ik de vorige keer ook bang was, en de voorvorige keer en de voorvoorvoorvorige keer ook. Gewoon iets wat ik heb aangeleerd, en dus ook weer kan afleren.

Hoe dan ook; ik heb duidelijk een hulpvraag. Ik moest er eens voor in therapie. Bij een therapeut die in een eengezinswoning woont of op de benedenste woonlaag van een appartementenflat.

Ik mis veel door die gektevrees. Uitnodigingen van mensen die hoger dan driehoog op een galerijflat wonen, sla ik af. Boeken die zich bevinden op de bovenste etage van die afgrijselijke nieuwe universiteitsbibliotheek in De Uithof, haal ik elders of laat ik ongelezen. En in De Bijenkorf in Den Haag werd ik laatst helemaal beroerd op de roltrap van twee naar drie, met links Luftigkeit, zoals Alpinisten eufemistisch zeggen, en vóór me mensen die niet wilden doorlopen of opzij gaan.

Die Luftigkeit, die doet het hem. Hoge gebouwen met degelijke liften, dichte ramen en zonder atriumconstructies (lees: gaten in de vloer), die deren me niet zozeer. De onbelemmerde blik in de dieperik, díé jaagt me vrees aan.

Ik heb eens gewerkt in het engste hoogtevreesgebouw van dit land. Ruim een jaar lang; het was het verschrikkelijkste ruime jaar uit mijn loopbaan. Je went er nooit aan. Er zijn daar loopbruggen van en naar de liften. Die traverses boden me uitzicht op een afgrond van tientallen meters. Ik had een route uitgezet via trappenhuizen en goederenliften, om mijn werkplek te kunnen bereiken zonder die zee van lucht te hoeven zien tussen mij en de aardbodem. En altijd die angst dat ik op zekere dag zou horen: ‘Sorry, Frans, maar de goederenlift is vanmorgen uitgebrand en de trappen zijn ingestort. Je zult nu toch echt over de loopbrug moeten, als je vanavond nog naar huis wilt’.

De tweede etage, hier in de Poldertoren, is een schaars verlichte ruimte, gevuld met stoeltjes die klaar staan voor Joost-weet-wat. Bijeenkomst van de hoogtevrees-zelfhulpgroep, vermoed ik. Ik kijk door smerige en van plakplaatjes voorziene ramen naar het busverkeer beneden, om mezelf af te leiden. Er staat een Qliner op het busstation, zo’n mooie, wat futuristische, nieuwe blauwe. De toren werpt een schaduw, niet alleen over mijn dag, maar ook over de busrestauratie.

Ik ga terug naar 1, om te proberen of ik eigelijk wel de trap afdurf; hoe kom ik hier anders ooit nog vandaan??? Dat lukt, dus ik klim toch nog maar naar drie, een eng smalle etage, grotendeels in beslag genomen door het voormalige waterreservoir. Daar is een tentoonstelling over watertorens, één met voornamelijk tekst, waaraan ik me vastklamp. Met luide stem lees ik de tentoonstelling voor aan mezelf.

Er waart een gedruis door de toren, een groot mechaniek treedt in werking. Watgebeurterdaar? Watgebeurterdaar? ‘Boing, boing’, de klokken slaan; dat is alles. Wat klinkt dat hard, hier boven! Dit is denkelijk de enige watertoren in Nederland met een carillon. Raar geval, die grote lul in dat zo vlakke land. Hoe Freudiaans wou je het hebben? Ik moet voor die gektevrees in analyse; dan kost het me zeven jaar en een burgermansfortuin om er niet vanaf te komen.

Ik begin aan de klim naar vier. Verdorie, wat zit ik hier hoog! De wijzers; ik zit nu bij de wijzers van de klok. Wat zijn ze groot! Welke slapstick-acteur was dat ook alweer, die aan wijzers… niet aan denken! Ik wil een foto nemen, als bewijs. Maar dan moet ik de trapleuning loslaten, die ik met witte knokkels omklemd houd.

Hoe ik het gedaan heb, weet ik niet meer, maar die foto, die hèb ik! Hoger dan die wijzers durf ik echt niet. Ik loop de trappen af. Bij elke trede vermindert mijn paniek.

Ik sta weer beneden en erger me dood. Wat een misselijk, kinderachtig gedoe! Angst niet overwonnen, bezoekersplatform niet gezien, het mooiste van deze attractie gemist. Ik denk nu serieus, dat het me de volgende keer wel zal lukken, als ik volgend jaar, of over drie jaar (geen haast; hij loopt niet weg) nog eens terugkom in Emmeloord. Als ik beneden sta, ben ik meteen vergeten hoe erg hoogtevrees is, net zoals vrouwen hun barensweeën vergeten, om te voorkomen dat ze het laten bij één.

Verderop in Emmeloord heb je nog zo’n toren; een lagere. Dat is een kerk. Er is ook nog iets dat een minaret lijkt, maar bij nadere beschouwing een UTMS-mast is. Daar in de buurt vindt de inkomst van Sinterklaas plaats. Op een pleintje voeren Zwarte Pieten een wilde dans uit op hoempamuziek. Iedereen kijkt gefascineerd: mensen met kinderen, maar ook loslopende bejaarden, en zelfs groepjes puberjongens en –meisjes. Veel vertier zal er wel niet zijn in de NOP.

Sinterklaas wordt naar zijn zetel geleid. De burgemeester is erbij, een vergrijsd man aan het eind van zijn laatste ambtsperiode, met een opvallend zuur smoelwerk, alsof hij wel honderd aangenamere wijzen kan bedenken om een zaterdagmiddag te besteden. Hopelijk kan hij het schrijven als overwerk. Uit de luidspreker klinkt het aloude Zie de maan schijnt door de bomen, halverwege de 19e eeuw nog gedicht door J.P. Heije, maar ook een hypermodern Sinterklaaslied, met begeleiding van SINTesizers.

Bart Smit profiteert ervan, enkele hectometers verderop, in het langwerpige, wat vaag afgegrensde, weinig opmerkelijke winkelhart van Emmeloord en daarmee van de NOP. Alles is er, maar daarmee is alles ook wel gezegd. Brik heeft hier misschien toch rondgewandeld, maar is na een kwartiertje weer in haar bolide gestapt: geen kneuterige boetiekjes, geen aardige restaurantjes – je kunt toch kwalijk de houten, ongezellige busrestauratie in je boek vermelden, waar de jeugd van Emmeloord pils drinkt en de teerling werpt. Een schnitzel kost er 7,5 euro, geen geld. Geen sfeer, ook.

‘Sinterklaas is dáár hoor!’, wijst een achtjarige zijn vader terecht, die in het winkelhart halt houdt bij een stalletje van de SP (Sinterklaas Partij). Maar Sinterklaas is overal in de verkiezingstijd. Meevallers zijn ons om de oren gevlogen, iedereen gaat erop vooruit en niemand achteruit; wij gaan vier gouden jaren tegemoet. Tenminste, zo lijkt het op het moment dat ik dit meemaak; bij het ter webbe gaan van deze aflevering is het feest ongetwijfeld voorbij en de kater daar.

Voor mij is het partijenstelsel compleet failliet. Op mijn lijstje van de stemwijzer stonden links en rechts helemaal doorelkaar. Ik moet van de stemwijzer stemmen op Bos – Ad Bos, welteverstaan, de klokkenluier van de Bouwfraude. Daar bleek ik het voor 63% mee eens; met de andere partijen dus nog minder. Misschien doe ik het nog wel ook; ik stem de laatste tien jaar altijd op een splinterpartij die kansloos is voor een zetel, zodat het gebroddel van die parlementariërs de komende vier jaar tenminste niet mijn schuld is; schone-handenpolitiek. De echte Bos eindigde bij mij in de onderste regionen, nog net boven Wilders en de SGP. Behalve dat ik de kop van die vent niet pruim (boven die wijde kijk-mij-eens-géén-das-dragen-kraag), vind ik zijn ideeën blijkbaar ook onverteerbaar.

Als hoger onderwijs me ter harte gaat, moet ik op D’66 stemmen, zo leerde ik op een speciale stemwijzer voor en door studenten. D’66 houdt met zijn standpunten altijd het veilige midden. Daardoor komen ze bij iedereen bovenaan in de stemwijzer, en stemt geen hond op ze. En als ik mijn keuze louter zou laten bepalen door het openbaar vervoer, dan moest ik op de CU stemmen, denk ik, en het evangelie, de Schrift en de drievuldigheid er maar bij op de koop toenemen. Alles loopt heel raar door elkaar, in een land in verwarring. De Hond peilt nu zo ongeveer om de anderhalf uur, maar waar hij ook peilt, ook hij vindt geen grond meer.

‘Nee, dank u, ik stem altijd op een splinterpartij’, zeg ik tegen een VVD’er, die me probeert te verleiden met een folder.
- ‘Nou, als we nog verder zakken…’, grapt hij.
Gelukkig nog iemand die relativeren kan. Ik pak een folder aan, maar zal er niet uit citeren. Zou hij een Verdonkiaan zijn of een Rutteling? Ik vraag het hem maar niet. Aanstaande woensdag maakt de VVD een ruk naar Rita; we weten het nog niet, maar het hangt in de lucht.

Het is rustig op het busstation aan de voet van die rare toren. Door de week moet het hier redelijk levendig zijn, maar op zaterdag stoppen er slechts een paar uurdiensten. Je kunt met de Qliner naar Lelystad of helemaal naar Groningen; je kunt naar Zwolle (via Kampen of Hasselt), naar Harderwijk, via Biddinghuizen, of naar Urk, via Tollebeek. Ik kies voor de laatste mogelijkheid, en stap dus weer in lijn 147. Gelukkig is het zaterdag, en geen zondag; dan rijdt er helemaal niets naar Urk.

Na een kwartiertje komen de eerste huizen van Urk in zicht. Het voormalige eilandje meet hooguit een vierkante kilometer, maar de gemeente Urk heeft zich landinwaarts sterk uitgebreid.

Bij de vorige kamerverziekingen stemde in Urk 95% op een christelijke partij. Hier zijn de dingen nog wat ze waren: je hoort tot een zuil, en die bepaalt welke kerk je bezoekt en welke partij je stemt. De Urkers vormen het meest christelijke electoraat, maar Urk is ook de meest kinderrijke gemeente, met dus het geringste percentage stemgerechtigden. Valt hier wel zoveel te halen voor Balk?

Ik ben een jaar of 15 à 20 geleden al eens op Urk geweest, en herinner me een levendige haven met boten, attracties, toeristen, klederdrachten, enzovoorts, net zoals laatst in Spakenburg. Maar mijn geheugen heeft me bedrogen. Het is hier een wat kille bedoening, in het stervende novemberlicht. Niets te beleven, maar wel goed voor een contemplatieve wandeling langs de kust, die geen zeekust meer is.

Raar, zulke valse herinneringen. Hoe zou het zijn als je duizend jaar leefde, en je je steeds slechts de laatste 15 jaar zou kunnen herinneren? Periodiek bad in de Lethe. Over zulke dingen denk ik vaak na in de schemering, en ook wel overdag.

Urk is ergens toch wel mooi, zij het wat raar. Die vuurtoren in de pasteltinten van een ondergaande zon; die huisjes met groene, ‘Zaanse’ daken; dat kolossale, 500 jaar oude anker dat pontificaal op een pleintje staat; die huiselijk wapperende slierten wasgoed van al die kinderen (zaterdag schoon schip maken, dat leeft hier vast nog heel sterk), die rij van witte rotorbladen aan de einder, langs de lange dijk naar De Lemmer.

Ronduit indrukwekkend is het monument voor de vissers. De vissersvrouw kijkt schuin achterom naar de zee, geen zee meer, waarvandaan zoveel van haar dierbaren niet teruggekeerd zijn. De namen van verdronken vissers uit drie eeuwen staan gegraveerd op een ellenlange lijst; jongetjes soms nog, van 13, 12, 11 of 10 jaar. In het rampjaar 1883 vergingen vijf schuiten, wat in totaal aan 28 jongens en mannen het leven kostte. Nog steeds wordt er vanuit Urk gevist; thans op de Noordzee, met ongetwijfeld betere boten dan vroeger.

Ik neem de kortste weg naar huis. Die leidt via Lelystad. Vanuit Urk kom je daar met twee zeer uiteenlopende busdiensten. Eerst lijn 149 (Urk - Nagele), gereden met een achttax, waarin ik de enige passagier ben. Deze rit eindigt abrupt bij een afrit van de snelweg nabij Nagele. Daar is aansluiting op de Qliner Groningen – Lelystad. Die nam ik in 2001 al eens, toen er nog Interliners reden. Tegenwoordig wordt de lijn geëxploiteerd met die mooie bussen die ik in Emmeloord al zag, voorzien van comfortabele, wijnrode banken en stemmig gedempt licht. De volgende stap is nu: Wubbo Ockels' superbus; die hemelpiloot is serieus van plan, de Qliner te vervangen door zijn doodskist op wielen. In 2012 kan hij al rijden - of is het vliegen?

De Qliner rijdt volgens speciaal tarief. Je kunt ook betalen met sterren en strippen. Dan ben je een toeslag verschuldigd. Maar op zaterdag weer niet, dan is alleen een strippenkaart voldoende. Het is knap ingewikkeld, maar binnenkort wordt ook hier de OV-chipkaart ingevoerd, die het allemaal automatisch van je rekening gaat afschrijven.

Ergens in het donker moeten we het Ketelmeer gepasseerd zijn dat de grens vormt tussen de Noordoostpolder en Oostelijk Flevoland. Einde van een dagje NOP. Nop te beleven hier, en toch weer 6 A4-tjes ermee volgekregen; Brik zou het me niet nadoen!

Frans Mensonides
28 november 2006
Er geweest: 18 november 2006


© Frans Mensonides, Leiden, 2006


In deze reeks zijn verschenen, ofwel zullen nog verschijnen:

Akersloot / De Woude - Beesd - Borne - DieverEmmeloord - Heeg – Oisterwijk - Oud-Beijerland – RetranchementSlochteren - Spakenburg / BunschotenSteyl / Baarlo.

<< naar thuispagina Frans Mensonides