De digitale reiziger wandelt Brikkiaans (7)
Een andere 'Brik' in de wal; Retranchement


Bus 4 op het marktplein van Retranchement. Rechts het terras van De Parlevinker

Reis zeven in onze twaalfdorpentocht, in het bandenspoor van Ellie Brik en haar standaardwerk 52 mooie dorpen, wordt gemaakt op de valreep van een zomer. Mijn donderdagse doel is een van de drie meest westelijk gelegen nederzettingen van Nederland, en tevens een van de volgens mij vijf dorpen met een Franse naam. De andere vier zijn Quatre Bras, Quatrebras, Ponte Avancé en Chevremont, maar dit is Retranchement.

Retranchement ligt in Zeeland, meer nauwkeurig: Zeeuws-Vlaanderen. Het is alleen in het zomerseizoen redelijk bereikbaar: bus, trein, boot, bus; een kleine vier uur reizen toch nog vanaf mijn voordeur. Vanaf de veerhaven in Breskens kun je ’s zomers elk uur Connexxion-bus 14 nemen, die naar het Belgische Knokke rijdt en vrijwel alle campings in de regio aandoet. Buiten het seizoen rijdt lijn 14 niet en komt er nog een overstap bij; je moet dan van Breskens eerst naar Oostburg, en daar overstappen op lijn 4 naar Retranchement, die slechts vier keer per dag rijdt.

Nu duurt de zomer volgens astronomen tot 23 september en volgens weervoorspellers en -wolven tot / met 31 augustus, maar voor Connexxion is hij op 21 augustus al voorbij. Op pad dus!, het is al donderdag de 17e. En oh ja: ik heb geen idee of het Retranchemènt is, op zijn Hollands uitgesproken, of Retranch’mâhn, op zijn Frans, dus iedereen moet het zich maar laten voorlezen zoals hij wil, door zijn inwendige stem. Het vestingdorpje (Retranchement betekent: vesting) wordt door de krap 500 inwoners ervan ‘Trûzement’ genoemd; dat klinkt weer heel anders.


Het duikt zo eens per vijf, zes jaar op: die kleine Zeeuwse stoptreinstationnetjes moeten gesloten worden. Ik zal geen overzicht geven van de pogingen die NS de afgelopen decennia daartoe al ondernomen heeft, en me beperken tot de meest recente van de reeks. NS heeft er deze keer de op handen zijnde ingrijpende dienstregelingswijziging voor aangegrepen. Men wil twee Intercity’s per uur op het traject Vlissingen – Roosendaal, in plaats van één IC en één boemel. Het betekent dat Krabbendijke (4700 zielen), Kapelle-Biezelinge (11.900) en Arnemuiden (4800) straks verstoken zullen raken van treinverkeer, en dat allemaal opdat de doorgaande reiziger 4 minuten eerder in Goes, Middelburg of Vlissingen is, megalopolissen met elk zo’n 40.000 inwoners. Consequent zijn ze dan ook nog niet eens: station Rilland (2.400) – Bath (verwaarloosbaar) blijft in ieder geval open.

De bewoners van de hierboven opgesomde dorpen laten het er niet bij zitten. Er zijn protestacties op gang gekomen en er zijn reizigerstellingen gehouden waaruit moet blijken dat de mensen hier wel degelijk de trein pakken. Elk stationnetje verwerkt toch honderden passagiers per dag. Ze moeten dus gewoon openblijven, is ook de mening van De digitale reiziger. In september worden er knopen over doorgehakt.

Ik zit vandaag gelukkig in de IC, die ze allemaal overslaat. Des te sneller ben ik in Vlissingen; ruim op tijd voor de overtocht naar Breskens.

Aan deze regionen heb ik de winter van 2003 maar liefst drie afleveringen van mijn toenmalige magazine REFLEXXIONZZ!! gewijd. In de eerste stapte ik uit bij al die stoptreinstationnetjes, nog onwetend van het lot dat ze boven het hoofd hing. Deel 2 ging over het autoveer Vlissingen-Breskens, dat zou wijken voor de Westerscheldetunnel die het onderwerp was van deel 3.

Er zou tussen Vlissingen en Breskens een Fast Ferry gaan varen voor fietsers en voetgangers. Maar in werkelijkheid varen er nu traditionele boten over de Westerschelde; kleinere uitvoeringen van de zeekastelen waarmee tot 2003 de dienstregeling werd onderhouden, die groot genoeg waren om heel Breskens in een keer te verslepen.

Met die voet- fietsveren is van alles aan de hand, deze zomer. Midden in de hittegolf van eind juni bezweek er één van de twee aan een ingewikkelde motorstoring, zodat de dienstregeling moest worden ingekrompen van halfuur- naar uurdienst. Na enkele weken duikelde men ergens een vervangende boot op, maar daar konden geen fietsen op, zodat fietsers nog steeds genoegen moeten nemen met een uurdienst. In de week na mijn bezoek, zal eerst die eerste boot weer in de vaart komen, maar vervolgens de tweede getroffen worden door een vergelijkbare motorstoring.

Of het aan de hitte lag, weet ik niet, maar met de kaartjes was ook iets mis. Die worden geprint op een soort ouderwets faxpapier, dat snel verbleekt. 5-retourkaartjes zijn al na 2 overtochten onleesbaar, en kunnen dan ook niet meer verwerkt worden door de kaartlezers in de tourniquets. Voor de bezitters is het nu zaak, ze terug te sturen voordat ze geheel onleesbaar zijn; ze krijgen hun geld dan nog gerestitueerd.

De kaartjesverkoop op deze bootdienst is toch al een fraai staaltje van 21e-eeuwse efficiëntie. In de vertrekterminal staat dus elektronische lees- en toegangsapparatuur. Maar de kaartjes worden nog verkocht door een lokettiste van vlees en bloed. Onder het toeziend oog van haar collegaatje moet je je enkeltje vervolgens in de kaartlezer steken; zij zegt wanneer je dat mag gaan doen.

Ik moet ineens denken aan de tijd dat Internet net was doorgebroken bij het grote publiek; het was in 1999 of 2000. Toen verschenen er op de boekenmarkt een soort Gouden Gidsen voor het WWW, keurig ingedeeld in rubrieken, met lijsten van URL’s. Met die van de zoekmachines erbij, waarmee je al die informatie veel sneller kon opzoeken dan in dat boek.

Vooruitgang verloopt nooit volgens een vloeiende, ononderbroken lijn, als er al vooruitgang valt aan te wijzen. Kijk maar naar dat chipkaartdrama. Als ze de techniek ooit nog onder de knie krijgen om het systeem foutloos te laten functioneren, dan zal het wel afstuiten op de gebrekkige samenwerking tussen de vervoersbedrijven. Er is de laatste weken groot krakeel losgebroken over de zeggenschap over die kaart. BBA Connex - trouwens de exploitant van deze krakkemikkige, Zeeland onwaardige veerdienst - heeft het aangezwengeld. De vijf oprichters van het consortium dat de kaart heeft geïntroduceerd, zouden zich schuldig maken aan concurrentievervalsing door de overige mij’en op slinkse wijze buiten de deur te houden. En vier van die vijf kijken dan weer met een schuin oogje naar NS, die een meerderheidsbelang heeft en de anderen vast en zeker wel zijn wil zal opleggen.

Ik heb onlangs ontdekt dat je met een bij de RET gekochte chipkaart (nog) niet kunt reizen in de Amsterdamse metro, hoewel men mij per mail verzekerd had, dat dat wel gekund had moeten hebben. Evenmin kun je op de Hoekse Lijn, waar NS met die shitkaart experimenteert, je saldo op de kaart gebruiken om er treinenkeltjes en -retourtjes op te laden. Je kunt die er wel op laden met muntgeld, dat deze eeuw op die manier wel zal overleven.

Genoeg hierover. Aan boord van de boot ontwikkel ik een bulderend verlangen naar koffie en een gevulde koek; een Pavlov-reactie; vroeger consumeerde ik dat altijd op die autoveren. Maar hier is niets eet- en drinkbaars verkrijgbaar. Vele stoeltjes in de kajuit zijn leeg; de vakantie is hier in deze zuidelijke regionen al afgelopen.

Op het achterdek zie je de behoorlijk indrukwekkende skyline van Vlissingen terugwijken in de nevel; op de voorplecht doemt die van Breskens op. Ook hier weten ze me te vinden. Een ex-collega belt me op met nieuws over het bedrijfje waar ik tot nieuwjaar mijn brood verdiende, node aan mij afgestaan door die twee louche directeuren; ik heb het er vaker over gehad. Over dat bedrijf ga ik toch ook nog weer eens een stukje schijven. Het existeert nog steeds, en heeft zelfs plannen voor een doorstart – niet op mijn verzoek.

In Breskens staat bus 14 gereed; de rit langs campings en bungalowparken begint. We hebben zicht op silhouetten van fietsers op een hoge zeedijk, treintjes van wielrijders die bij elkaar horen. Elke bushalte hier heeft de vorm van een lachend gezicht. In het zitbankje van de abri zit een soort puzzelspelletje ingebouwd; ik kan het niet goed zien.

De Zeeuwse zon schijnt overvloedig, en zal dat gedurende een groot gedeelte van de dag blijven doen, sombere weersvoorspellingen ten spijt. Ondanks de vandaag niet verschrikkelijk hoge temperatuur wappert een vrouw zich koelte toe met zo’n aanstellerig oosters waaiertje. Een volkomen zinloze bezigheid: de temperatuur daalt er niet door, je raakt er helemaal lens van, ja, je wordt al beroerd als je er naar kijkt, en voor je het weet zit je met een tennisarm of RSI.

‘Wie loopt toch maar in ons’ korte boks, vandaeg’, zegt een noordelijke stem. In het noorden heerst nog vakantie. De reis voert langs onwaarschijnlijk smalle B-wegen, waar je gelukkig nooit een tegenligger ziet. Cadzand Bad is het Scheveningen van Zeeuws-Vlaanderen, met torenflats langs het strand. Op de boulevard is de rijweg van het fietspad gescheiden door een soort zuilengaanderij, zodat de fietsers gevrijwaard worden van pletting door een automobiel.

Retranchement, dan. De rit van vier uur is volbracht; de meest verafgelegen plek op mijn twaalfprovincietocht, ex aequo met Slochteren. Hoe lang zou Retranchement – Slochteren duren? Een uur of zeven, schat ik.

Het begon hier allemaal vier eeuwen geleden, tijdens de Opstand. Mensen die daar echt verstand van hebben, spreken al lang niet meer over de Tachtigjarige Oorlog, maar over de Opstand. Dat heeft als voordeel dat je niet vastzit aan die tachtig jaar. Je kunt de Opstand een paar jaar eerder laten beginnen, bij de beeldenstorm van 1566, bijvoorbeeld, en hem evengoed laten eindigen bij de Vrede van Munster in 1648. Goed, tijdens de Opstand dus, veroverde Prins Maurits, de stadhouder, deze streek, en wel in het jaar 1604, toen zijn achterneef, die eveneens Maurits heette, en wiens pasfoto mijn voorpagina opluistert, geboren werd; allemaal redelijk verwarrend, zoals ik het opschrijf.

Het Zwin was toen nog een zeearm. Op last van Prins Maurits werd aan de noordkant daarvan een grote vesting aangelegd om die scheepsroute in de smiezen te kunnen houden. De Spekken, pardon, Spanjaarden, die Vlaanderen in hun macht hadden, verloren daardoor hun verbinding met de zee.

Retranchement werd bewoond door militairen. Wat nu het Marktplein is, was toen de exercitieplaats. De oorlog duurde lang, te lang. Maar uiteindelijk verstomde het gestamp van soldatenlaarzen. In 1644, toen die tachtig jaar bijna voorbij waren, of je het nu Oorlog noemt of Opstand, werd de eerste burgerwoning gebouwd binnen de vesting. De overheid verleende een startsubsidie. En zo werd Retranchement een dorp.

Brik heeft zich hier de moeite kunnen besparen van een opbodronde langs de eet-ablissementen. Haar gids vermeldt de enige twee gelegenheden waar iets van lunch verkrijgbaar is, beide gelegen aan de markt: Restaurant Tearoom ‘De Parlevinker’ en Banketbakker Basting, waar de bekende Zeeuwse Bolussen verkrijgbaar zijn.

Het mooie, rooie standerdmolentje is hier in 1818 neergezet, met hergebruik van nog oudere onderdelen. Even verder ga je de vijf kilometer lange wallen op, die als een veel te wijde jas om het minuscule dorpje heenliggen. Zij bieden een woning aan wat on-Hollandse, vaalkleurige runderen, die gevangen gehouden worden achter schrikdraad. Verder omarmen zij een groot natuurgebied, dat naadloos overgaat in het al lang verzande Zwin. Aan de andere kant daarvan ligt het Vlaamse Knokke.

De stilte hier tuit je letterlijk in de oren, die er hun eigen geluiden aan toevoegen: gesis, gegons en gebrom. Gelukkig begint er in de bewoonde wereld, in het nieuwbouwwijkje van Retranchement, een inbraakalarm te krijsen.

Wal, wal. Another ‘Brik’ in the Wall, die ben ik laatst nog vergeten te noemen toen ik Pink Floyd deed in Soundbites. Maanden heb ik gewacht om deze woordspeling op mevrouw Brik te kunnen maken. Lezers leven mee; één schreef zelfs: wanneer bedenk je nu eens: ‘Another ‘Brik’ in de wal’?

Een zijweg loopt naar het 750 meter van Retranchement gelegen Terhofstede, een buurtschap met nog geen 100 inwoners. Zij bestaat uit enkele tientallen boerderijen, waaronder de mooie 18e-eeuwse hoeve Vlierhof. Die ligt aan een Private Weg, zoals een bordje heel Belgisch mededeelt.

Mijn telefoonprovider geeft het nu dan toch op; mijn bereikmeter staat ineens op nul; zalig zoekgeraakt in Zeeuws-Vlaanderen dat toch al een niemandsland is tussen Nederland en België. Ik zit hemelsbreed 400 meter van de Belgische grens.

Terhofstede is een paradijsje, een Eden; Eede ligt niet zo ver van hier. Eindelijk brengt Brik me nu eens naar een aangenaam stuk Nederland, waar nog iets te zien is – en dit buurtschapje vergeet ze dan weer te noemen; ik ben al lang van haar plattegrondje afgelopen.

Wat zie ik hier dan wel? Een afgeknotte molen zonder wieken, overwoekerd met klimop. Hier ligt al sedert 1604 jaar een Doornroosje te slapen – slaap maar lekker door, hoor; 2006 zou je niet bevallen, en Prins Frans al helemaal niet. Een broeikasje in een tuintje; ik voel een hofdicht in mijn borst opwellen. Kleine huisjes bij grote huisjes, bij wijze van hondenhok, postbus en vogelhuisje. Het is de grote mode in deze verlaten streek, om het getal huizen wat op te voeren. Twee hoogbejaarde dames, die met hun Nordic-stokken net zo hard lopen als hun leeftijdgenoten doen met hun rollator. Wat zielig toch, als dat zo nodig moet, met die stokken, omdat iedereen ze heeft, en jij niet achter kan blijven. Welk wezen gaat op vier benen in zijn jeugd, op twee tijdens zijn jaren des onderscheids, en weer op vier als zijn verstand hem verlaten heeft?

 

Terug naar Retranchement. Ik kies De Parlevinker voor lunch, en bestel de scherprechter in deze reeks, de pannenkoek-appel. Die in Steyl was niet te hachelen, en die in Diever nog minder. Als deze hier in Trûzement nog beroerder is, en de dalende reeks zodoende voortzet, keil ik hem door de ruiten, loop weg zonder te betalen en koop zo’n vermaarde bolus bij Basting.

Terwijl ik gespannen wacht op het arriveren van de lekkernij, neem ik het interieur in me op – ik ben binnen gaan zitten, omdat er daarnet vette donderwolken naderden, maar het blijft bij een spat motregen. Het is in een bonte scheepvaartstijl, met ook landmotieven. Alles staat en hangt doorelkaar: zeilscheepjes, zeesterren, visnetten, vogelkooien, koffiemolens, een eiermandje in de vorm van een kip, halfvergane, oude boeken… In de vensterbank is een zandstrandje ingericht met schelpen en andere zeevoorwerpen. Niets mag aangeraakt worden.

De maaltijd arriveert. En geheel in de positieve lijn van dit verhaal is het de ultieme pannenkoek-appel. Hij is boterzacht, maar niet zo zacht dat hij van je bord af vloeit; niet melig; voortreffelijk en onovertreffelijk. Hij kost maar vijf-zoveel, en de bediening is bovendien werkelijk gemeend vriendelijk; ik heb al eens eerder geconstateerd dat je naar de uithoeken van dit koninkrijk moet om in een horecagelegenheid met meer egards behandeld te worden dan staatsvijand-nummer-één.

Ik verlaat Retranchement met bus 4 van 14:10 naar Oostburg – de voorlaatste bus vandaag op deze lijn – in de wetenschap dat er ergens in een vergeten stukje Nederland nog rust en vriendelijkheid te vinden zijn, al is het openbaar vervoer er niet OVerdadig.

Frans Mensonides
25 augustus 2006
Er geweest: 17 augustus 2006


Een toegift...

Daar deze aflevering wat vroeg in de middag is afgelopen, neem ik vanuit Oostburg nog de bus naar Terneuzen. Ik wil een paar foto’s maken bij het plaatjesloze verhaal van 41 maanden geleden. Speciaal ben ik gebrand op de Moffenschans, het fotogeniekste plekje van Terneuzen.

Zoals ik in dat verhaal al meldde, is die schans in 1583 aangelegd door Duitse soldaten. Een kwart eeuw later begon de botanicus, predikant en dichter Petrus Hondius er aan zijn Moufe-schans, misschien niet het fraaiste, maar toch wel het langste hofdicht in de Nederlandse literatuurgeschiedenis.

Die Hondius moet een nare, zure, verbitterde man geweest zijn, zoals hij naar voren komt uit wat ik over hem gelezen heb. Hij verkeerde in onmin met de wereld, en met vele mensen daarin. Ik stel me een soort kluizenaar voor, die grommend uit zijn woning kwam als iemand hem wenste te spreken. Niemand minder dan Prins Maurits heeft zijn tuin bezocht, toen hij zich een keertje een middagje kon vrijmaken van de Tachtigjarige Opstand.

Rond 1800 zijn de huisjes gebouwd die je hier nu nog ziet. Toen woonden er kinderrijke gezinnen in; nu zijn er nostalgische winkels en is er een museumpje. Fascinerend, zulke plekken waar zoveel uiteenlopende dingen gebeurd zijn!

De etalagepop zit er al te wuft bij. Hondius zou zoiets nooit goedgekeurd hebben; hij was nogal steil in zijn Calvinisme. De winkelierster zegt, dat ze binnenkort weer aangekleed wordt. Het zal wel een regenjas worden, grapt ze; het trekt weer dicht, boven Terneuzen.

Bij het busstation, even buiten het stadje, schijnt de zon alweer. Zelfs van deze rare pijpenla hebben ze nog iets moois weten te maken. Het verbaast me, als ik dat modderige geval van 3,5 jaar geleden nog voor me zie, met die slordig neergekwakte Stelcon-platen. Zeeuws-Vlaanderen telt geen enkel spoorwegstation, maar het busstation bij de tunnelinrit, waar bijna alle Zeeuws-Vlaamse lijnen tezamen komen, is tenminste een blikvanger. Fotograferend breng ik hier een half uur door. Alle bussen vertrekken om ’00 en ’30.

In de wat bedompte wachtkamer zit een man van ongeveer mijn leeftijd een uitdraai van de dienstregeling te bestuderen. Die man besluit dit verhaal, waarvan de toegift nu ook uit is.

FM


© Frans Mensonides, Leiden, 2006


In deze reeks zijn verschenen, ofwel zullen nog verschijnen:

Akersloot / De Woude - Beesd - Borne - Diever – Emmeloord - Heeg – Oisterwijk - Oud-Beijerland – RetranchementSlochteren - Spakenburg / BunschotenSteyl / Baarlo.

<< naar thuispagina Frans Mensonides