Emmen Zuid
Nieh nieh nieh, geen modder en geen
maaiveld
Ik zwief eroverhèn, dat is alles wat vandage telt
Met vleugeltiens van keersevet vlieg ik naar de zunne
Ik wiet zeker da’k het red, want ik wil weerumme
Met ’n kop vol zunlicht naar een vrouw die op mij wacht
’t is een prááchtig mooie dáág (4x)
Prachtig mooie dag / Daniël Lohues (2011) - HIER op You tube
En een barg die hé een krul in de
steert
(Grrrk, aah, poeh, aah)
een krul in de steert
Hajee, hajoo
En daar komme ze alle weer aan
(Grrk, aah, pssjst, aah, grrrk, aah, pssjst, aah)
Ze poeren me daar in de trog
(poeh, aah, aah, aah…)
Een roggesoep
Hajee, hajoo
Ze boeren me daar in de tsjoep
(Aah, oeh, grrk, aah, aah, aah …)
REFREIN:
Wat heddie met die barg gedaan
woar is dat vette beest
Wat heddie met die barg gedaan
Holéééé héé, vette beest.
Een barg hé een krul in de steert /
De Aal (1980) - HIER het smakelijke filmpje op you
Tube
NB: Ik kan niet geheel instaan voor de juiste transcriptie uit het
namaak-Drents.
Mijn eerste bezoek deze eeuw aan Emmen, aan het eind van de allerachterste spoorlijn van het land, waar je normaal nooit komt. Ik bezocht de vier stations in die gemeente: het nieuwe Emmen Zuid, het opgeheven Emmen Bargeres, het daarmee bedreigde Emmen-zonder-meer en Nieuw-Amsterdam, dat in de reizigersstatistieken wat minder scoort dan Amsterdam zelf. Tussendoor deed ik het dorp Erica aan, omdat ik iemand ken die zo heet, en omdat de Drentse volkszanger Daniël Lohues daar vandaan komt, die de titel van dit stuk leverde.
Wederom Emmen Zuid
Inderdaad was het althans in weerkundig opzicht een prachtig mooie dag. Ik maakte het reisje op de dag dat de Heiland aan het kruishout heeft moeten boeten voor onze zonden, omdat ik als ambtenaar ter gelegenheid daarvan vrijaf heb. Het was niet alleen de laatst vallende Goede Vrijdag sinds mensenheugenis (22 april), maar ongetwijfeld ook de warmste.
Het laatste avondmaal vond plaats op de woensdag voor Goede Vrijdag, en niet op donderdag. Een schriftgeleerde heeft er 30 jaar over gedaan om dat te ontdekken; arbeid die beloond zou moeten worden met de Ig Nobelprijs voor onzinnig wetenschappelijk onderzoek. Hij studeert de komende 30 jaar op de juiste datum van de eerste ontmoeting tussen Pinkeltje en Dick Laan.
Goed, je komt in Emmen via Alphen aan den Rijn, dat voorlopig vooral geassocieerd zal worden met die schietpartij, en via Den Dolder, dat nog altijd bekend staat als het sauzenhart van Nederland. Dan al snel weer Zwolle, waar de stationstunnel nu afgesloten is, in afwachting van de Hanzelijn.
Die rij stations op de lijn naar Emmen kan ik niet onthouden. En nee, het was laatst in Tilburg niet mijn laatste ritje met de steeds nostalgischer ogende Plan-V’s, want ook deze lijn wordt er nog steeds mee geëxploiteerd. Ze zijn helemaal verdreven naar de buitengewesten van dit land, en daar kan ik mijn collectie foto’s ervan dus nog wat uitbreiden. Hier op de lijn Zwolle-Emmen rijden zij met de namen van de provincies Overijssel en Drenthe, en is het interieur opgeluisterd met foto’s van wat je buiten zien kunt.
Deze lijn Zwolle-Emmen is 75 kilometer lang en wordt beurtelings bediend met snel- en stoptreinen, van elke soort een per uur per richting. De eerste doen 55 minuten over hun rit; de laatste 1:02 uur. In 1987 werd deze lijn geëlektrificeerd; daarvoor deed je vijf kwartier over de reis naar Drenthes grootste stad.
Dit is echt een Tienertoerlijntje, vind ik, een lijn waarmee ik kennis maakte toen we als puber voor twee tientjes acht dagen lang onbeperkt met de trein mochten reizen in de zomervakantie. De lijn bestaat uit een afwisseling van enkel- en dubbelsporige trajecten. Wie precies wil weten hoe het zit, raadplege het onmisbare en –overtroffen Sporenplan van Sven Zeegers – die ik toch op een klein foutje betrapt heb; station Emmen Zuid staat er nog niet op. Op Ommen en Nieuw-Amsterdam kruisen de treinen, als alles volgens dienstregeling gaat. Tussen Zwolle en Dalfsen en tussen Mariënberg en Hardenberg passeren ze elkaar op dubbelspoor. NS is de exploitant, maar van 2012 tot 2027 zal dat Arriva zijn.
Deze lijn door een toen ongetwijfeld zeer dunbevolkte regio werd geopend in 1905 onder de vlag van de NOLS (Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij). Je kon helemaal door naar Groningen, om precies te zijn via Stadskanaal, Veendam en vanaf Zuidbroek over de lijn vanuit Nieuweschans. Sinds 1947 loopt de lijn dood in Emmen.
We vertrekken uit Zwolle. Het losse ‘tweetje’ zit helemaal vol met weekend- en vakantiegangers, waarvan de grote bulk gelukkig op het tweede station, Ommen, al opzout. Het balkon staat afgestampt met fietsen, elk beladen met zo ongeveer een mud bagage, tenten en halve caravans. Natuurlijk flikkert de hele boel al met veel gekletter omver als de trein de eerste wissels neemt op het emplacement van Zwolle.
Als er één categorie treinreizigers is waaraan ik een hekel heb, zijn het wel mensen die fietsen mee menen te moeten nemen in treinen. Die krengen staan altijd in de weg, vallen altijd om, en meestal laten ze ze uit hun handen vallen op de roltrap, als ze net boven je staan. En dan die vouw-, en racefietsers die op het balkon die dingen met allerlei schroefwerktuigen en spieën in elkaar staan te zetten of uitelkaar staan te nemen, breeduit met hun gat naar achteren. Als je dan toch een fiets hebt, FIETS dan op zo’n ding en sleep hem niet mee in een ander vervoermiddel! Maar niet mopperen, ik doe als Lohues en ‘How vandage alles buut’n wat normaal de boel verpest’.
Tussen Dalfsen en Ommen heb ik een paar jaar geleden nog eens gewandeld met een toenmalige vriend X, via een route door een beekdal. Een vreselijk saai stuk door een landschap dat ik rustgevend zou vinden als ik iemand was die behoefte had aan rust. Ik had geen camera bij me en geen intentie om er een verhaal op deze site over te schrijven, en ben de hele wandeling zo goed als vergeten, inclusief waarover we het toen allemaal hadden.
X is daarna in goeden doen gekomen en heeft gesnoeid in zijn vriendenkring. Dat schijnt erbij te horen. Ik las het laatst nog; daar zijn sociologische studies naar verricht: vriendschap is gebaseerd op ‘soort zoekt soort’; succes zoekt dus succes en losers dienovereenkomstig losers. Maar ik breng daar tegenin dat de mens een eigen verantwoordelijkheid heeft, en er zelf altijd nog bij is, om de wetten van de sociologie, de evolutiebiologie, de antropologie, en eventueel de vergelijkende weetnietkunde te tarten. Als we dat nooit gedaan hadden, waren we so wie so nooit geëvolueerd.
Tegenover me zit sinds Zwolle een Indonesische heer. Bij Dalfsen staat hij op, en deelt me omstandig, en deemoedig fluisterend mede, dat hij liever op een andere plek gaat zitten omdat hij niet tegen achteruitrijden kan. Ik geef hem met een afgemeten koloniaal genadeknikje permissie, te handelen zoals hij noodzakelijk acht.
Hij wordt opgevolgd door een mollige Drentse deerne die even later de conducteur aanspreekt, of die misschien haar chipkaart nog even uit wil lezen. ‘Ik had een Studentenkaart, maar ik ben al lang afgestudeerd. Maar ik krijg die kaart er niet af’. Er staat inderdaad een weekkaart op met onbeperkte geldigheidsduur – misschien voor eeuwige studenten. En hoe die dan van die chipkaart af moet, dat weet de conducteur ook niet. Ik heb vandaag geen chipgedoe; ik reis op een papieren dagkaart. Angstvallig uit de buurt blijven van de leesapparaten!
Na Hardenberg gaat de Drentse ook vooruitrijden, zonder me er een verklaring voor te verstrekken. De trein rijdt glijdt verder door een landschap van bossen, weiden en stroompjes.
Station Emmen Zuid nadert. Het ligt zo’n 6 kilometer onder Emmen Termini. 3 april 2011 is de railgeschiedenis ingegaan als de openingsdag ervan. Per gelijke datum is station Emmen Bargeres, 1500 meter verderop, gesloten.
Emmen Zuid moet ooit het middelpunt worden van de nieuwbouwwijken van Emmen. Maar nu is er nog maar aan één kant van het station bebouwing en kijk je verder uit op een vlakte tot aan de horizon.
Het nieuwe station bestaat uit één perron langs een enkelsporige baan en is gedeeltelijk gebouwd boven een autoweg, de Nieuw-Amsterdamsestraat. Alle treinen stoppen hier, in tegenstelling tot Bargeres, dat de sneltreinen zag doorrijden. Het nieuwe station heeft een zeer langgerekte overdekte abri, met ruime zitgelegenheid, waar het ruikt naar pas gestolde lijm. Maar de meeste banken staan met de rug naar de spoorbaan en met de neus naar het busstation dat er niet is. Er is plenty ruimte voor, maar voorlopig kun je hier alleen verder met de benenwagen, de fiets en de auto.
Kies je voor de eerste twee modaliteiten, dan zul je merken dat fiets- en voetpad een wegdek hebben van steengruis en puin. Om in de wijk Rietlanden te komen, die achter een hoge geluidswal ligt, moet je minstens tien minuten omlopen.
Emmen is de grootste plaats van Drenthe, met 60.000 inwoners, en tevens de grootste gemeente, met 110.000 inwoners. Het heeft iets weg van de laatste stad voor de woestijn. Tussen hier en Groningen liggen slechts wat kleine dorpen, en als je de Duitse grens oversteekt, moet je ook heel ver rijden tot je de eerste stad van betekenis tegenkomt.
Emmen dateert uit de 12e eeuw, maar bleef tot ver na WO II een klein stadje. Daarna werd het aangewezen als groeikern, zowel qua bewoning als in industrieel opzicht. Daardoor bestaat de stad nu grotendeels uit een uitgebreid Woon-ervia, dat ruimer is opgezet dan in het westen, met grote waterplassen en zo, maar daardoor nog desolater oogt dan, bijvoorbeeld, Nieuwegein. Ik spaar de accu van mijn camera.
Stoepen zijn er nauwelijks in Rietlanden, maar lopen kun je er toch wel: op betonplaten fietspaden, gewoon op straat, waar het verkeer niet al te druk is, door brandpoorten, over ventwegen, op kronkelpaden in parken.
Station Bargeres is mijn doel. Ik heb het altijd een rare naam gevonden en was geneigd, het op z’n Frans uit te spreken, Bargères (vergelijk: Folies Bargères). Maar nee, een es is een gemeenschappelijke akker, en barg is Noordnederlands voor varken.
Behalve Lohues’ liedje speelt vandaag ook de godganse dag dat idiote lied door mijn hoofd over die barg die een krul in z’n staart had. Het werd gezongen door een beschonken tandarts uit het Gooi, zich noemende: De Aal, en bereikte in januari 1981 nota bene de top-tien, als vroegtijdige carnaval-shit. De dictie van die man was even duidelijk als die van zijn patiënten, met een mond vol instrumentarium. Ik weet niet of na die hit de praktijk van die tandarts er nog op achteruit is gegaan. Toch vind ik dat lied ergens wel geinig; ik heb een hang naar het rare, bizarre.
Ik zie station Bargeres, maar dan ben je er nog niet. Ik neem een loopbrug over een randweg, een kronkelig bospad en sta dan ineens toch nog bij het station. Het is nog maar drie weken geleden buiten dienst gesteld, maar nu al onderhevig aan onmiskenbaar verval. Stationsborden en gele vertrekstaten zijn weggehaald. Het wachthokje heeft geen ramen meer. Emmen Bargeres heeft 36 jaar bestaan, maar prijkt nu op de lijst waarop ook IJmuiden Casembrootstraat staat: die van opgeheven stations waar ik nooit ben ingestapt toen ze nog bestonden.
Het station wacht op de man met de slopershamer, die in de loop van mei 2011 zal arriveren. Op de parkeerplaats staat nog één lugubere rode auto: een forens die nooit is teruggekeerd… Tijdens het kwartier dat ik sta te wachten op een te fotograferen passerende trein, zie ik een man die zijn hond uitlaat en na vijf minuten al weer zijn woning binnengaat, een blauwe auto die de draai maakt over het parkeerterrein en snel weer wegrijdt, enkele kwetterende jongedames op fietsen, een postbode met een oranje karretje, en een korte, dikke vrouw, zo’n dauwtrapperstype, met woeste militaire passen voortbenend, wild gesticulerend, en luid tegen zichzelf pratend: ‘Zó groot was-ie, zó’n joekel!’ (ze wijst het formaat van een kloeke snoek aan).
Allen kijken naar mij met een blik van: wat doet die kerel daar op het station? Maar niemand grijpt in. Dat is treurig, want ik had wel een wanhoopsdaad van plan kunnen zijn.
Na de passage van de trein loop ik verder, een woonervenwijk in waarin alle straatnamen eindigen op -brink. Ik heb weinig zin om in die hitte nog anderhalf uur door zulke wijken te banjeren, totdat ik bij het eindstation ben. Daarom neem ik plaats bij een halte van stadsbus 4, tussen een pluk Emmenaren van uiteenlopende leeftijd en huidskleur. Ze kijken alsof de bus er elk moment aan kan komen, maar hij laat toch nog een kwartier op zich wachten. Ik zit het uit op een laag muurtje. Een lentekoeltje waait een sneeuw van roze bloemblaadjes over me heen.
In Groningen en Drenthe rijdt Qbuzz, net als in Lansingerland. Verder hebben ze hun vervoersgebied nog niet weten uit te breiden. Sinds kort kan ook in deze twee noordelijke provincies de chipkaart gebruikt worden. Maar ik zie vandaag erg weinig mensen chippen.
De rit naar het centrum en het station is bijna eindeloos en voert door nieuwbouw en langs bedrijventerreinen. Emmen moet ook nog een oude kern hebben, maar die zal ik vandaag niet zien. Mijn laatste bezoek aan deze regionen dateert van 1999; het leverde dit verhaal op. Toen reisde ik nog met een beroemd gedicht als leidraad, in plaats van Drentse liedjes.
Dit eindstation ziet twee keer per uur een trein, die heel snel weer wegrijdt in de richting waaruit hij gekomen was. Het station wordt bedreigd in zijn voortbestaan. Het ligt ongunstig ten opzichte van het winkelhart en het Noorderdierenpark, vindt men. Daarom moet het verplaatst naar de Kerkhoflaan, waar het zo te zien niet veel dichterbij het centrum en de zoo ligt.
Maar kwade tongen beweren dat snode lieden helemaal van het station afwillen. Emmen Zuid zou dan hét station worden van Emmen. Daar komt dan een groot busstation, zodat je per stadsbus verder kunt reizen. Een zot plan, deze toch al doodlopende spoorlijn zomaar 6 kilometer in te korten! Als het nou een trein zou uitsparen, maar ook dat is niet het geval.
Aan de andere kant hoor je ook de laatste tijd spreken van het reactiveren van de spoorlijn die ooit via Valthe en Gasselternijveen naar Stadskanaal liep, met een zijtak naar Assen. Stadskanaal – Veendam wordt waarschijnlijk gereactiveerd; Veendam wordt via Zuidbroek weer met Groningen verbonden op de dag dat dit stuk gepubliceerd is. Rechtstreeks treinverkeer Emmen – Groningen zou weer mogelijk worden.
Ook dit plan lijkt me niet erg zinvol. Er moet 32 kilometer spoorbaan voor gereactiveerd worden en het is nog maar de vraag of je dan per trein sneller in Groningen bent dan nu per QLiner, die het in ongeveer een uur doet.
Ik pak bus 44 richting Schoonebeek voor de rit naar Erica. Deze bus had ik ook in 1999 (niet dezelfde meer, gelukkig). In het winkelhart van Emmen stapt een ondernemend jongetje van ruim twee jaar in zijn eentje door de achterdeur onze bus binnen en neemt parmantig plaats op de achterbank. Buiten staat een moeder vol smart om zich heen te kijken; waar zit dat jong nou weer? ‘Hier is hij, hij zit hier’, wordt geroepen vanuit de bus, en er volgt een hereniging. ‘Je bent stout; je kunt toch niet zomaar in een bus gaan zitten?’
Erica ligt een kilometer of 10 ten zuiden van Emmen, maar behoort wel tot die gemeente. De plaats werd in de jaren 60 van de 19e eeuw gesticht door kanaalgravers. Daaraan ging enig krakeel vooraf. De founding fathers van Erica waren eerder verjaagd van een plekje 5 kilometer noordelijker, waar nu de wijk Rietlanden is.
Ik zie voor mijn geestesogen een scene van rauwe lieden die elkaar met scheppen en schoppen de plompe schedel klieven, om een paar hectare blubber. Drenthe is in mijn beleving toch al heel erg ‘oer’, heel erg dicht bij de natuur, heel erg dicht bij de oorsprong, heel erg dicht bij de bodem die ons draagt en zal verzwelgen. Het hypermoderne Emmen verstoort dit beeld natuurlijk grondig. Het is maar een beeld, een associatie.
Ze vestigden zich dus op dit plekje. Boekwiettelers, sorry: boekweit-, voegden zich bij hen. Het heet Erica, naar de Latijnse naam voor dopheide, waar veel andere veenkoloniën genoemd zijn naar de vrouw van de stichter. Zo ook Klazienaveen. Maar daar ga ik niet heen. Ik ken naast een Erica ook een Klaziena, maar dat is niet een persoon waarvoor je een omweg zou willen maken op een hete dag; ik mocht haar niet zo, eigenlijk, nee, en zie ‘r nog maar zelden. Ze redeneerde ook altijd zo schematisch, daar hou ik niet van.
Met
Erica betreed ik het land van de loodrechte vaarten. Erica ligt aan de
Verlengde Hoogeveense Vaart, maar de belangrijkste straat is de
Havenstraat die er loodrecht op staat. De haven is gedempt; er staat
een stoer standbeeld van de mannen die met hun scheppende arbeid deze
streek vorm hebben gegeven.
De Havenstraat, op de plek van de v/m haven, doet nu dienst als verkeers- en OV-ader (nou ja, één bus per uur op Goede Vrijdag), winkel- en horecahart, nieuwbouwwijk en plantsoen. Autobedrijven Harry Hendriks beloven open te zullen zijn op 2e paasdag. Een vrouw met een invalidenscooter sjeest de Meineszstraat in.
De van thuis meegebrachte stoet’n in mijn tas zijn al lang geconsumeerd, dus ik loop een patatbakkerij binnen. Wouter mag het liefst patat eten, maar Frans doet dat ook. De prijzen zijn hier nog plezierig ouderwets. Voor niet veel meer dan drie euro word ik eigenaar van een groot bord hoog opgetaste frieten en een fles gazeuse. De concurrentie zal hier ook wel moordend zijn, want de bijna 5000 dorpelingen kunnen kiezen uit twee snackbars.
Gesterkt door dat maal meen ik nu ook wel de laatste etappe tot een goed einde te kunnen brengen: naar station Nieuw-Amsterdam, bereikbaar door een zeer stijf uur te lopen langs die Verlengde Vaart. Ik had er wat tegenop gezien, maar deze wandeling, langs een door mensenhand gegraven kanaal, is eigenlijk de aangenaamste van heel de dag, veel levendiger dan een natuurwandeling langs een beek.
De felle zon is weggedoken achter een dik wolkenpak. Elke hectometer zie ik wel wat fotografeerbaars: een statig wit spookhuis, een kroeg met de klok definitief op vijf voor twaalf (waar tegen dat uur de geesten van de 19e-eeuwse pioniers hun glaasje zeer, zeer oude jenever nog drinken in de gelagkamer), villaatjes met de hier obligate zwerfkeien voor de oprijlaan, een sluis, grote herenboerderijen, zompig akkerland daarachter, kassen alsof ik in Lansingerland liep.
Ook in Nieuw-Amsterdam, dat met Veenoord een tweelingdorp vormt, is de vaart de absolute spil; kerk, kroeg en winkels zijn hier gevestigd. Er staat een aparte, stijlvolle beeldengroep van man, vrouw en kind. Er is ook een gewezen postkantoor, uit de tijd dat de posterijen nog iets voorstelden. Een banier FINISH hangt boven de straat, maar dat geldt niet voor mij, want ik zal nog doormoeten tot het station.
Als je een zijstraat inloopt, hier onder een schuine hoek op de vaart, zie je zo’n veenkolonie in één klap veranderen in een heel gewoon dorp, met huizen die je kunt aantreffen van Delfzijl tot Terneuzen en van Huisduinen tot Bleijerheide.
Ik begeef me nu dus maar naar het station, gelegen aan de voet van een enorme silo, en in de buurt van een huis waar ik carbid zou kunnen kopen – maar wat moet ik ermee? Daar arriveer ik om vijf over vijf, in de hoop dat de treinen hier elkaar inderdaad rond kwart over kruisen, zoals ik uit mijn hoofd meen te weten. Ik stel vast dat ik de enige aanwezige op dit perron ben; hartje avondspits. Dat blijft ook zo gedurende de minuten dat ik sta te wachten.
Even ben ik uit het veld geslagen: er stoppen hier natuurlijk geen sneltreinen, die straks allebei tegelijk langs me heen zullen razen. Maar een blik op de vertrekstaat leert dat ze wel degelijk halthouden in Nieuw-Amsterdam.
Ze arriveren, en er stappen nog wat mensen uit; dit station is niet voor niets gebouwd. Dit Plan-V-tje loopt op zijn laatste benen. Van hier tot Zwolle klinkt voortdurend ‘rooooh – prut, rooooh - prut’ uit het motorblok. Het vrijende stel in de coupé zal zich het ritje in dit amechtige treintje over vijftig jaar nog herinneren.
In Zwolle dineer ik wederom bij De Brasserie; wederom met ook patat erbij. Vervolgens verlaat ik Overijssel tot mijn plezier met één van de laatste treinen die de 140-jaar oude IJsselburg zullen berijden. Vanavond om 22:00 uur gaat hij buiten dienst; op de dinsdagmorgen na Pasen wordt de nieuwe, hogere brug in gebruik genomen.
Maar het klopt niet helemaal, lees ik thuis. Deze operatie geldt slechts voor het treinverkeer in één richting. Pas met Pinksteren gaat de oude brug definitief buiten gebruik. Jammer, want ik had graag de ‘primeur’ gehad. Een primeur is het natuurlijk zeker niet, als je de laatste bent met iets, ‘posterieur’ is een beter woord, wat dan tevens het laatste woord is van dit verhaal.
Frans Mensonides
1 mei 2011
Er geweest: 22 april 2011
© Frans Mensonides, Leiden, 2011.