93a WINTERSTOP IN WINTERRUBRIEK
(02/01/2012)
93. DESIDERATA:
DWARSE VERTALING ALS KERSTBOODSCHAP (25/12/2011)
92. HET VOETENWERK: SLECHTE
SPREKER OP LEZINGENMIDDAG (19/12/2011)
91. STENDHAL-SYNDROOM EN OPENBAAR
KUNSTGEBIT (10/12/2011)
90. BATS; EXCURSIE NAAR STAAL-INFERNO
(04/12/2011)
<<< OKTOBER / NOVEMBER 2011 ..... FEBRUARI 2012 >>> (nee, er is geen januari-aflevering)
De afgelopen weken heb ik geen tijd
kunnen vinden voor het
schrijven van nieuwe FHM’etjes. Aan de ene kant is dat te wijten aan
privédrukte, aan de andere kant aan mijn alter ego, De digitale
reiziger, die
zich geroepen voelt, alle wijzigingen in de bus- en
treindienstregelingen af te
reizen.
Ik moet daarom besluiten tot een
korte winterstop – wat
eigenlijk een gotspe is: een winterstop in een winterrubriek, maar
goed. Eind
januari of begin februari hoop ik de draad weer op te pakken.
FHM
3 januari 2012
Max
Ehrmann (1872-1945).
Overgenomen van Wikipedia (E), Max
Erhmann
De
tekst van dit stukje verscheen eerder in een iets andere
versie
in mijn vroegere muziekrubriek Soundbites.
Maar die werd toch
door geen hond gelezen, dus ik copy-en-paste het
schaamteloos
voor FHM’s, om met de kerst een keertje snel klaar te zijn.
DESIDERATA Max Ehrmann c.1920 |
WAT
JE ALLEMAAL MOET DOEN EN LATEN |
Gedicht Ehrlich overgenomen van: Businessballs.com
Dit poëtische, klankrijke, doch niet rijmende Engelse 'gebed'' is
razend populair in het
Angelsaksische deel van de wereld. Het wordt te pas en te onpas van
stal
gehaald, geciteerd op begrafenissen, en is voor een handvol dollars
verkrijgbaar op wandkleedjes en zo.
Desiderata, zoals het heet, is Latijn
voor (vrij vertaald) ‘De
dingen die we zouden moeten nastreven’, Volgens een raar, hardnekkig en
ingewikkeld misverstand stamt Desiderata uit het
jaar 1692 en is hij aangetroffen
in een kerk in Baltimore. Maar je ziet in een oogopslag dat het geen
vroegmoderne Engelse tekst is. Hij is gepubliceerd in 1927, en wel door
de
advocaat en dichter Max Ehrmann (1872-1945). Hij lijkt wat ouder en
bovendien
heel universeel, doordat Ehrmann geen zaken noemt die in zijn tijd
modern
waren.
Nee, een klap van het modernisme heeft Ehrmann zeker niet
gehad. Desiderata
past qua boodschap wel wat in het tijdperk waaraan het wordt
toegeschreven. De stoďcijnse levenshouding die gepredikt wordt, de
verwijzingen
naar het Opperwezen, de waarschuwingen tegen de ijdelheid van de
wereld, de
belerende toon: wat dat allemaal betreft had Desiderata best
uit
16-zoveel kunnen zijn.
Ik vind Desiderata een
brave, zoete, zwaar overtrokken, hypocriete,
waanwijze, pedante hoop stierenpoep, maar er staan ook een paar goeie
dingen
in. Daarom besloot ik tot het produceren van een eigen versie, een
dwarse
‘vertaling’, die nu hierboven staat afgedrukt in de rechterkolom. Ik
liet het
Opperwezen weg. Verder voegde ik een verwijzing toe naar de geldcrisis,
daarmee
de tekst van zijn tijdloosheid berovend.
Ik laat de keuze graag aan de lezer, welke boodschap hem het
best bevalt, de
echte of de mijne.
FHM
25 december 2011
Niet gegeven aan iedere
inleider: moeiteloos een beamer
bedienen
Afbeelding
overgenomen van: GoedkopeTelevisie.nl
Pfff, nou, we hebben de klok weer op
kwart voor vier
gekregen! Altijd weer een hele ruk, zo’n lezingenmiddag van de
Vakkring. En
niet alle bijdragen waren van: ik zit werkelijk op het puntje van mijn
stoel.
Wie krijgen we nu ook al weer, van wie we hopelijk kunnen zeggen: ‘lest
best’?
Even op de agenda kijken. Oh, ene Jacco van Kokken, van Reflux.
Reflux, Reflux, commercieel bedrijf,
dat wordt natuurlijk
weer een glad verkooppraatje. Jacco is er al, jong knulletje, achter in
de
twintig, strak in het zwart, glad gekapt, zodanig dat je de alreeds
terugwijkende haargrens niet ziet, naast de voorzitter, er helemaal
klaar voor.
Reflux. Ach ja, natuurlijk, Reflux
van het Kanaleneiland,
dáár heb ik die naam eerder gehoord, dát was het. Nog eens
gesolliciteerd naar
een of andere functie, jaren negentig. Accountmanager, geloof ik, of
had je dat
toen nog niet? Reflux, ik kwam niet ver, sportje te hoog gegrepen op de
ladder.
Ik had onvoldoende commerciële vaardigheden, vonden ze.
Kijken, wat Van Kokken op dat gebied
in huis heeft. Hij
staat meteen al te hannesen met de afstandsbediening van de beamer, hij
weet
niet hoe de biemerd werkt, dat begint al weer lekker! De nieuwe
voorzitter
schiet te hulp, hoe heet die man ook alweer, als ik eens een naam zou
kunnen
onthouden en een gezicht! En liefst ook nog welke naam bij welk gezicht
hoort,
want afzonderlijk heb je ook niet veel aan die twee vormen van
informatie.
Goeie bal, goeie peer; een goeie voorzitter weet hoe de
afstandsbediening
werkt.
Nou, Jacco kan van start. Belabberde
dictie. Ik versta de
helft niet. Doet me denken aan mijn doofgeworden oma: ‘Het lijkt wel of
de
mensen tegenwoordig steeds onduidelijker gaan praten; niemand meer die
nou eens
goed articuleert’. Maar deze praat echt binnensbeks, er wordt al
‘Harder!’
geroepen.
En stottert hij nou ook nog? Het leek
wel of hij stotterde.
‘Informuhmuhmuhmatie-management’. Jawel, ‘kopkopkopkoppeling van
gegevens’, hij
stottert, in MIJN kostbare tijd, nog wel. Demosthenes stotterde ook.
Die wilde perse
redenaar worden, ondanks zijn stotteren, nee, juist dóór zijn
stotteren. Maar
velen zijn geroepen, en weinigen uitverkoren.
Jacco, jakkes, pffff! Kan ik nou nog
een half uur naar dat
gehakkel zitten luisteren? Schiet niet op, ook. Hoop dat ik de trein
van 16:28 nog
haal. Dik kwartier naar het station. Moet ik toch niet veel later dan
vijf óver
weg. Ben ik nog op een knap tijdstip thuis, heb ik nog een avond, een
lekker
lange avond. Maar waartoe, eigenlijk? ’s Avonds voer ik de laatste tijd
ook
niet veel meer uit.
Hééft hij het verder nog ergens over?
Ja, dat je Reflux
erbij moet halen, bij je informuhmuhmuhmamamatieproblemen, Reflux en
geen
andere, hoe voorspelbaar!
Je mag wel weer eens gaan luisteren,
Frans. Straks vraagt
iemand volgende week op het afdelingsoverleg: ‘Was er nog iets
spannends op de
Vakkring; er zou toch iemand spreken van Reflux?’, en dat ik dan
doodleuk
antwoord: ‘Sorry,
ik heb niet op zitten
letten!’ Maar wacht, vast en zeker staat de hele riedel ook online op
hun site;
even naar kijken, vanavond!
Godschristus, nou weet hij weer niet,
hoe hij naar de
volgende pagina moet! De voorzitter moet er weer bij, de voorzitter
weet waar
de knop voor PageDown zit, de voorzitter met het volgelprofiel, de
leptosoom, hij
heeft iets van een nerd, maar wie weet vind hij er ook geen bal aan, en
zit hij
hier ook alleen maar omdat hij de voorzitter is en erbij moet wezen.
Natuurlijk, wéér een slide met een
complete trilogie erop.
Niet te lezen, die kleine kutlettertjes, had mijn langeafstandsbril mee
moeten
nemen, of er dichter bij gaan zitten; ik vind dat zo stom, hč, een
beginnersfout, dat is nou echt les één: niet je hele sheet volproppen
met
tekst.
(een kwartier later)
Dat kapsel valt ook tegen, bij nadere
beschouwing. Lijkt wel
afgebeten, in plaats van geknipt. ‘k Zal maar niet om het adres van
zijn kapper
vragen. En dat gebit, met die vooruitstekende tanden. Het lijkt
goddomme wel
een konijn! Een k’nijn, bij de wilde knijne af! En die puntschoenen,
dat is ook
mode, tegenwoordig. Tovenaarsschoenen. Jacco, de tovenaarsleerling. Nog
een
paar centimeter langer, die schoenen, en hij kan langs de bedden als
clinic clown.
Amuseert hij meer mensen dan hier.
Afstandsbediening in de ene hand en
spiekpapiertje in de
andere; weet hij in ieder geval waar hij zijn handen moet laten. Maar nu het voetenwerk.
Hij heeft op de
cursus geleerd dat hij niet als een houten Jezus stokstijf stil moet
blijven
staan. Maar om nou zo raar rond te hupsen… Denkt zeker dat zo’n
carréopstelling
een boksring is. Drie rare dribbelpasjes voorwaarts, knie optrekken,
abrupt
rechtsomkeert, is hij soms van The Ministry of Silly Walks?
Nee, van Reflux. ‘Een kommersjeel
medewerker moet overal
waar hij binnenkomt, meteen in het middelpunt van de aandacht staan.
Nog
voordat hij iets gezegd heeft. Meteen alle belangstelling naar zich
toetrekken.
En dan denken wij eerlijk gezegd niet aan de heer Mensonides’. Daarmee
kon ik
gaan.
Gaan, gaan, ik moet gaan, zeven óver,
ik moet nu echt weg!
Al meer mensen pakken hun boeltje in. Van Kokkens peroratie zal ik niet
horen. Ben
gelukkig al op voorhand zo dicht mogelijk bij de deur gaan zitten. Even
gedag knikken
naar de voorzitter, en: vrijheid, vrijheid!
(Het zou goed zijn voor het verhaal
als er nu iets
verschrikkelijks zou gebeuren, als pointe: met mijn tas maai ik veertig
lege koffiekopjes
van tafel. Maar zoiets gebeurt niet. Dit verhaal is gewoon uit, nu).
FHM
19 december 2011
Er bestaat zoiets als het
Stendhal-syndroom. De
lijder eraan wordt tijdens een culturele
reis zodanig overrompeld door schoonheid, dat hij er heel erg raar van
wordt in
zijn hoofd. De naamgever van het fenomeen, de Franse schrijver
Stendhal, draaide
compleet door toen hij in 1817 Florence bezocht.
In Jeruzalem schijnt het vaak voor te
komen, dat syndroom. De
psychiaters aldaar kunnen er boekdelen over opmaken.
Iedere dag hebben zij in hun spreekkamer wel buitenlandse
toeristen die bijvoorbeeld in hun hotel opzien gebaard hebben door hun
beddenlakens
als een toga om het lijf
te draperen, en
luidkeels te roepen dat zij Jeremia de profeet zijn.
Dat is niet waar ik last van heb,
vanmiddag in de Hermitage
Amsterdam, tijdens mijn eerste museumbezoek sinds lange tijd
voor deze rubriek.
Ik bedoel: met alle verschuldigde eerbied, maar de Antwerpse schilders
uit de
17e eeuw die hier deze winter exposeren, Rubens,
Van Dyck en
Jordaens, waren toch duidelijk de mindere van hun Hollandse collega’s
uit die
tijd, Rembrandt en zo; ik raak er niet echt ondersteboven van.
Nee, het ligt aan die overvloed in
zo’n museum, die overdaad
aan indrukken. Nee, het ligt eigenlijk aan nog iets anders. Het is een
vreemde,
neurotische angst om iets te missen, die me parten speelt. Dat ik in de
anderhalf uur tijd die ik heb voor mijn bezoek, niet elke verfspat zal
kunnen
zien, niet alles zal kunnen onthouden, niet elke begeleidende tekst
helemaal
tot mij door zal kunnen laten dringen… Een goed ding dat ik geen
audiotour
genomen heb, met nog meer informatie. Of zal ik er alsnog een gaan
halen bij
het uitgiftepunt in de hal??
Ik neem even een rustpunt in de
sobere, langwerpige Kerkzaal
aan de Amstelzijde. ‘Komt herwaarts tot mij, allen die vermoeid en
belast zijt’
(Matteüs 11:28), staat in verfletters op hout. Die tekst lijkt speciaal
voor
mij geschreven, hoewel ik ook vandaag geen enkele aanleiding zie om me
te bekeren
tot Christus.
De Hermitage is een soort filiaal van
het nog veel grotere
en beroemdere gelijknamige museum in Sint-Petersburg, een stad die zich
tijdens
een zwarte periode uit de Russische geschiedenis Leningrad heeft moeten
noemen
(en hopelijk nooit door het leven zal gaan als Poetingrad, naar die
infecte
verkiezingsfraudeur met zijn boerenpummelkop). Laat ik blij zijn, dat
ik daar
niet ben, in de originele Hermitage; naar Amsterdam kan ik nog
gemakkelijk even
teruggaan als ik iets gemist zou hebben.
De Hermitage Amsterdam is gevestigd
in de Amstelhof, een
gebouw rond een zeer ruime binnenplaats. Het complex deed in de periode
1683-2007 dienst als oude vrouwen-, later ook oude mannen-, en
tenslotte
bejaardenhuis. Een deel van het museum is gewijd aan dit verleden, met
onder
meer kijvende keukenmeiden achter levensgrote kookpotten.
Dit stuk van het museum is
behapbaarder dan dat
overvloedige, weelderige Antwerpse schilderwerk. Mijn wat aparte
stemming kan
ook komen door mijn herinneringen aan een eerder bezoek in 2004. Toen
was er als
voorproefje een tentoonstelling in een klein gedeelte van dit gebouw.
Ik was
daar tijdens een bedrijfsuitje van het noodlijdende detacheringsbedrijf
waar ik
indertijd nog werkte. Het vierde die dag zijn tienjarig jubileum. Aan
de elfde
verjaardag zou geen aandacht geschonken worden; de twaalfde werd niet
meer gehaald.
Wat ik hier verder moet doen, is:
onbevangen rondwandelen,
goed uit mijn ogen kijken en alles registreren wat me om willekeurig
wat voor
reden treft. En de rest snel vergeten. Daaruit zal wel weer als
gewoonlijk een
top-3 of -5 rollen van de hier geëxposeerde schilderijen. Die volgt dan
in een
volgende aflevering.
Ik doe zoals gezegd. Aan het eind van
mijn bezoek neem ik op
de parterre van dit hypermodern ingerichte museum plaats op een lange,
comfortabele zitbank. Aan de andere kant zitten twee heren te kouten
die bijna
de leeftijd bereikt hebben die ooit nodig was om in dit gebouw te mogen
wonen.
‘… dat verhaal over die kunstgebitten
wel eens verteld? Die
werden in de Amstelhof iedere avond ingenomen. Een zuster ging met een
wagentje
langs de bedden; iedereen het kunstgebit uit! En ’s morgens werden ze
weer
uitgedeeld. Maar een keer is die zuster met dat wagentje omver
geflikkerd in de
gang; al die gebitten door elkaar op de grond! Dat werd een heel gezoek
en
gepas natuurlijk, de volgende morgen. Toen hebben ze er voortaan maar
labeltjes
aan gedaan. Nee, ze mochten het niet inhouwen, hun gebit. Eerst wel,
maar daar
is een keer een ongeluk mee gebeurd. Een oude man is gestikt in z’n
kunstgebit.
Het was losgeraakt en in z’n strot geschoten, in z’n slaap. Rond 1920
zal het
geweest zijn. Een hele rijke, gierige, ouwe kerel. Maar hij is gestikt
in z’n
eigen gebit, ha, ha, ha!’
Kijk, met zulke verhalen kom ik nou
graag terug uit een
museum!
FHM
10 december 2011
Er geweest: woensdag 7 december 2011
PS: Ik kwam ook thuis met een
lijstje van 7 ŕ 8 schilderijen
voor die top 5. Maar helaas kon ik er daarvan maar twee vinden
als afbeelding
op Internet, waarvan één op postzegelformaat. Ik schijn een aparte
smaak te
hebben voor schilderijen:
op de zeer uitgebreide pagina met hoogtepunten
uit de tentoonstelling, vond ik nou net mijn eigen
voorkeuren niet terug.
En om nou weer terug te gaan en in de museumshop een catalogus
te kopen van die tentoonstelling, waar je verder toch
nooit meer in kijkt: nee.
Geen top 5, dus. Wie zelf wil gaan kijken, kan dat nog doen tot 15 juni
2012; de tentoonstelling is
verlengd. Maar pas op voor loszittende kunstgebitten, en voor de heer
Stendhal.
FHM
1 februari 2012
Controle van een 'mazouttank'. Overgenomen
van de website van GoLanTec
Energietechniek Belgie
Laatst spoorde ik naar een stadje in
het rivierengebied,
waar ik een lezing bijwoonde die vakbroeders en –zusters op het gebied
van informatievoorziening niet mochten missen. Na afloop was ik net te
laat
voor de
trein terug, en ging een halfuurtje rondlopen in de omgeving van het
station.
Ik dacht aan de oude staalfabriek die ik daar eens bezocht had. Hij
stond pal langs
het spoor; elk halfuur boemelde de trein er rakelings langs. De
omgeving is
sedertdien drastisch gemoderniseerd en verkantoord.
Ik werkte indertijd als
administratieve kracht bij een grote
inspectie- en certificatie-instelling. De buitendienstmensen van mijn
afdeling
organiseerden regelmatig excursies naar het ‘veld’, om ons te laten
zien, waar
het geld verdiend werd dat wij alleen maar kostten. Wij waren
‘overhead’, wat
bij een commercieel bedrijf een eufemisme is voor: ‘opvreters’.
Op een wintermorgen in pakweg 1986
werden wij daarom naar die
staalfabriek in dit rivierstadje gereden, waar ze stalen tanks maakten
die door
onze mensen gecontroleerd werden op lekken en alles wat
er
verder nog fout aan kon zijn.
Ik ben alles vergeten van die nogal
technische ochtend,
behalve de heer Bats, een vijftiger met een gigantische buik en een
Stentor-stemgeluid, die sprak met het hier heersende streekaccent. Hij
was
vermoedelijk na de ambachtsschool en de oorlog onderaan begonnen in
deze
fabriek, en had het geschopt tot adjunct-directeur. Dat kón nog tot
ergens in
het derde of vierde kwart van de 20ste eeuw:
opklimmen; er waren nog
geen glazen plafonds in glasfabrieken, en geen stalen in staal-.
Bats leidde ons rond, met alle egards
die verschuldigd waren
aan een controlerende instantie. Hij vermeed zorgvuldig bepaalde
pijnpunten die
er waren rond zijn tanks. Een buitendienstmedeweker van ons
controleerde een
zojuist gereedgekomen tank met een stalen borstel aan een soort
hengelstok,
verbonden met een accu. Als er uitgerekend nu maar geen vonkdoorslagen
komen,
hoorde ik Bats denken.
Voor ons, kantoorklerken, was zo’n
fabriek een inferno van
vuur, vol vonkenregens en vieze scheikundige geuren. In een schimmige
hal
verrichtten knechten van Hephaistos onbegrijpelijke handelingen. Buiten
op een
binnenplaats zat er één met een spuitapparaat een stalen buis te
impregneren of
te zandstralen of te lamstralen; ik weet het niet meer. ‘Smerig
karweitje’, zei
Bats, vermoedelijk sprekend uit eigen ervaring. ‘Verstandig dat hij het
buiten
doet, want binnen stik je er bijna in’.
Werkomstandigheden die een stuk
beroerder waren dan wij
gewend waren op kantoor. Geen net, ruim gesorteerd bedrijfsrestaurant
bijvoorbeeld, maar een rommelig, groezelig schaftlokaal waar een grote
pan
tomatensoep op een vuurtje stond te borrelen, als enige warme hap die
er
verkrijgbaar was.
Daar men Bats’ ruime ervaring geen
seconde kon missen in de
fabriek, ging regelmatig zijn semafoon, een pre-digitaal draadloos
communicatieapparaat dat alleen de mogelijkheid had, de drager ervan op
te roepen.
Deze ‘piepers’ waren een statussymbool in alle fabrieken en bedrijven.
Bij mij
op de zaak werd er bijna om gevochten; er waren er 50 op een bedrijf
van 200
man. Ik heb er nooit een bezeten.
Bats onderbrak, telkens als dat ding
ging, zijn rondleiding,
spoedde zich zuchtend naar de dichtstbijzijnde telefoon, draaide een 9,
en
brulde boven de herrie uit: ‘BATS!’ in het apparaat. Het klonk als een
explosie. Meestal verander ik de namen van alle mensen die in mijn
verhalen
voorkomen, behalve die van mijzelf. Maar Bats moet Bats blijven, zo’n
mooi
onomatopee verander je niet.
Waarom denk ik nu aan deze man, die
verder geen enkele rol
meer speelde in mijn bestaan? Natuurlijk omdat ik op de grond loop waar
eens
zijn fabriek stond. Herinneringen hangen aan plaatsen. Daar blijven ze
achter om
zich aan je op te dringen als je er weer langs loopt, al is het een
kwart eeuw
later.
Ik herinner me ook nog, dat we na de
excursie een lift kregen
van een buitendienstmedewerker, terug naar kantoor. Hij had gewed met
een
collega dat hij die afstand van 70 kilometer binnen een half uur zou
kunnen overbruggen,
en ik moest op mijn horloge kijken om scheidsrechter te wezen. Die
weddenschap
won hij ruimschoots, dank zij een adembenemende rijstijl en een
kruissnelheid
van 175 kilometer per uur over de snelweg. ‘Ja, Frans, zo hard rijden
die
treinen van jou niet!’, zei hij triomfantelijk, vanachter zijn
stuurwiel. Dat
was waar, anno 1986.
De treinen in dit stukje Nederland
halen die snelheid nog
steeds op geen stukken na. Toen ik het stadje na een half uur uitreed,
zag ik
die staalfabriek toch nog in mijn rechterraampje. Of liever: het
stoffelijk
overschot ervan. Waar die arbeider die tank zat te lazerstralen, lagen
nu
alleen nog wat diep-verroeste buizen. Zijn ze dan wellicht verhuisd
naar een
nieuw industrieterrein buiten de stad? De fabriek heeft geen website;
tegenwoordig doorgaans een zeer slecht teken, hoewel ze het in 1986 ook
zonder
deden.
Of Bats nog lang genoeg geleefd heeft om het trieste einde van het bedrijf mee te maken; ik zal het nooit weten.
FHM
4 december 2011
© Frans Mensonides, Leiden, 2011