Het
zal je geboortedag wezen!
Foto overgenomen van IS Geschiedenis
Een
week lang heb ik deze pen laten rusten – tot uw en tot
mijn eigen opluchting. Want ik vond het geen tijd
voor cursieve babbeltjes. Dat
is het nòg niet. Eigenlijk is het er nóóit tijd voor. Maar je kunt
meestal wel
leven
vanuit deze gedachte: “Er valt op de wereld niets te lachen, doch als
je
daar nu maar van uit gaat, valt er nog
een hoop te lachen”. ’t Klinkt wel
aardig, vind ik, maar tegen zo’n week als we gehad hebben, is het toch
niet
bestand. Ik heb mijn baas dus maar om schrijfverlof gevraagd en mij,
net als u,
uitsluitend beziggehouden met
de walglijke wereld, die – we weten het – helaas
geen wachtkamer heeft’.
Simon Carmiggelt, 12 november 1956, geciteerd in Henk van
Gelder, Carmiggelt. 2000. p 187.
‘Wie geheel normaal is, werpe de
eerste steen. Ik buk
wel’ is een uitspraak van de befaamde
columnist
Simon Carmiggelt (1913-1987). Toch wierp hij ooit zelf de eerste steen.
Ja, en
of het een steen was, dat is dan nog niet eens zeker, en of hij hem
echt wel
gooide, ook niet. Getuigenissen spreken van: ‘een ruit inslaan’ of ‘een ruit ingooien’, en
laten het voorwerp
waarmee dat gebeurde, ongenoemd.
De ruit die het moest ontgelden was
een vitrine bij gebouw Felix
Meritis aan de Keizersgracht in Amsterdam. Felix Meritis was
indertijd het
hoofdkwartier van de Communistische Partij Nederland (CPN) en van hun
leugenkrant De Waarheid. Het gebeurde op zondag 4 november 1956,
vandaag 56
jaar geleden.
De import-Amsterdammer Carmiggelt was
naar dit gebouw getogen
met zijn vrouw, zijn twee kinderen en Mance Post, een huisgenote en
tevens min
of meer kinderoppas. Die ruit zou ingeslagen kunnen zijn (de historie
vermeldt
het tijdstip niet) precies op het moment van mijn geboorte. Die vond
namelijk plaats
op diezelfde zondag, even na 13:00 uur.
Maar Carmiggelts gram kende
natuurlijk een andere oorzaak.
Die morgen vroeg waren Russische troepen Hongarije binnengevallen, waar
al
enkele weken de revolutie gistte. De radio had er in emotionele termen
over
bericht. Daar kwam bij dat een paar dagen eerder de Suezcrisis was
uitgebroken. Velen vreesden een atoomoorlog tussen de twee grootmachten
USA
en
USSR. ‘Je vader sprak met de dokter die je kwam “halen” over
Hongarije’,
vertelt mijn moeder elk jaar op mijn verjaardag, ‘en ik was als de dood
dat we
zouden moeten vluchten, met een pasgeboren baby’.
Achter de door Carmiggelt vernielde
ruit hing een recent
exemplaar van De Waarheid, waarin de ‘reactionaire’ Hongaren
veroordeeld
werden. Carmiggelt, een even overtuigde sociaaldemocraat als
communistenhater,
kon dat niet verkroppen en sloeg in koelbloedige drift die ruit in.
Daarna liet
hij zich kalm arresteren door de politie, die hem na een kort verhoor
heenzond.
Het proces-verbaal is later geseponeerd; de populaire stukjesschrijver
is nooit
gestraft voor zijn daad.
Die avond verzamelde zich een
woedende menigte voor Felix
Meritis; alle ruiten die Carmiggelt heel had gelaten, gingen er nu ook
aan. De
politie voorkwam, met onverholen tegenzin, een complete lynchpartij; de
CPN was
allesbehalve populair.
Op deze
pagina een angstwekkend sfeerbeeld van een Sunday
Bloody Sunday. Het zal je geboortedag wezen! Harry Mulisch liet zich er
graag
op voorstaan dat tijdens zijn geboorte de Vesuvius rommelde. Ik vind
dat niks
bijzonders; tijdens de mijne rommelde de hele vulkaan die ‘wereld’
genoemd
wordt. Maar het feit frappeert me, meer ook niet; net zo goed als het
feit me
frappeert dat één van mijn latere favoriete schrijvers een ruit
ingooide rond
mijn geboortetijdstip. Het is niets anders dan een kwestie van
toevallige
gelijktijdigheid.
Carmiggelt schreef zes keer per week
onder de door iedereen
gekende schuilnaam Kronkel een column in het Parool; hij deed dat al
sinds 1946
en zou pas in 1978 langzaam gaan afbouwen. De columnist was zo kapot
van de
Russische inval in Hongarije, dat hij daarna een week lang weigerde te
schrijven, en pas op maandag 12 november 1956 de pen weer opnam met de
woorden
die in hoofde van dit FHM-etje geciteerd zijn.
In de tussentijd had hij zelf ook de
kolommen van de kranten
gehaald. Hij stapte met een grote groep medestanders uit de PEN-club,
een
organisatie van schrijvers en journalisten die zich inzette en nog
altijd inzet
voor de vrijheid van meningsuiting. De PEN-club nam naar Carmiggelts
mening te
weinig afstand van leden die te weinig afstand namen van de
onderdrukking van
de schrijvende pers in Hongarije. November 1956 was echt een maand om
op
barricaden te klimmen, niet alleen in Boedapest.
Waarover had Carmiggelt zelf zoal
geschreven in de aanloop
naar die bloedzondag? Nieuwsgierig draaide ik de film van die roerige
weken terug,
of liever: ik raadpleegde bij de KB in Den Haag de doos met microfiches
van Het
Parool uit die tijd. Het was Hongarije, Hongarije, Hongarije wat de
kranten
kopten.
De columns van Carmiggelt gingen
echter zelden over de
wereldellende waarmee de rest van de krant al vol stond. Zijn hoekje op
pagina
3 vulde hij meer dan 30 jaar lang met levendige Amsterdamse
straattaferelen, met
verhalen over kinderen en katten, over kunstenaars en schrijvers, over
(jazz)muziek, over gedesillusioneerde grijze mannen in bruine kroegen,
over
mensen in trams en treinen, over jeugdherinneringen uit Den Haag, over
grappige
belevenisjes van de ‘ik’, die vaak wat sullig en schlemielig overkwam.
De columns vóór de inval in Hongarije
maken daar geen
uitzondering op. Op zaterdag 27 oktober behandelde hij een andere
latere
favoriet van mij, Elsschot;
de zaterdag daarop een op de platenmarkt
verschenen elpee met liedjes uit de populaire radioserie De
familie Doorsnee. Het aardigst vond ik het verhaal van
dinsdag de
30ste over een visboer die in de kroeg demonstreerde hoe je een aal
pijnloos
kon onthoofden, en aan de angstige ‘ik’ de rol van aal toebedeelde. Ook
typisch
Carmiggelt is het verhaal van vrijdag 2 over een copieuze, ruim met
alcohol
besprenkelde lunch met een zakenman, en de daarop volgende zware dip.
Slechts één verwijzing naar het leed
in Hongarije en het Midden-Oosten, en wel op
1 november aan het begin van een anekdote over zijn biologielerares op
de
middelbare school: ‘Ik zeg dit los van het wereldgebeuren, dat ratelt
als een
machinegeweer en dat mij voortdurend tracht te overtuigen van de
volstrekte
zinloosheid van mijn werkzaamheden’.
Werkzaamheden die de columnist in de
week van 12 november
hervatte met enkele columns over Hongarije en aanverwante zaken,
alvorens zijn
normale routine weer op te pakken.
Het leven ging door, zoals het cliché
wil, en het mijne ging
niet eens door, maar het BEGON hooguit.
FHM
4 november 2012
Laatste aanvulling: 7 november 2012
PS: De laatste dag
van deze maand is de 25ste sterfdag van
Simon Carmiggelt, en 7 oktober 2013 wordt zijn
100ste geboortedag. Al
met al voldoende
reden voor een Carmiggelt-revival. Die heb ik nog niet groots in de
media
aangekondigd gezien, dus begin ik er zelf maar mee. De naam Carmiggelt
zal deze
winter een aantal
keren in mijn kolommen opduiken.
PPS: Deze zondag vier ik niet
alleen mijn 56ste
verjaardag, maar ook de 16e van mijn Thuispagina, die sinds
november 1996 onafgebroken, zij het onder verschillende namen en URL’s,
te zien
is op het WWW.
PPPS: In het Gelderse dorp De Steeg, Carmiggelts favoriete binnenlandse vakantiebestemming, zullen zijn
jubilea in ieder geval niet ongemerkt voorbij gaan. Er wordt geld opgehaald voor herplaatsing van het vernielde
standbeeld van Carmiggelt en zijn vrouw. Verder wordt op 30 november as. het boek De Steeg en Carmiggelt
ten doop gehouden, hetgeen gepaard gaat met een cabaretvoorstelling en een diner rond Carmiggelt. Ook wist
met mij vanuit De Steeg te melden dat de Openbare Bibliotheek Amsterdam volgend jaar groot gaat uitpakken
rond de 100e sterfdag van de schrijver.
© Frans Mensonides, Leiden, 2012