Het nieuwe
spoorboekje, ingegaan op zondag 14 december 2014, vermeldt dit keer
slechts één
nieuw station. Dat is Nijmegen Goffert, aan de spoorlijn Nijmegen –
‘s-Hertogenbosch. Ik ben dit jaar dus snel klaar met mijn traditionele
rondje
langs alle pas geopende stations.
Om mijn reisdag nog een beetje aan te
kleden, reis ik op de
heenweg naar Nijmegen via ’s-Hertogenbosch (nauwelijks een omweg,
eigenlijk) en
terug via Amersfoort en Schiphol. Onderweg zie ik daardoor vanuit de
trein nog
twee stations die al lang en breed voltooid zijn, en zelfs al voorzien
van naamborden,
maar toch nog niet open. Dat zijn: Utrecht Vaartsche Rijn en Barneveld
Zuid.
Voor het laatste van dat tweetal ben
ik wat te vroeg: hij
gaat open op de dag na publicatie van deze aflevering. Voor de eerste
ben ik véél te vroeg; pas
eind 2016
stopt hier de eerste trein. De opening van het achtste station in de
gemeente
Utrecht is langdurig tegengehouden door procederende buurtbewoners,
waarvan er
geen een kan zeggen dat hij al in Utrecht woonde voordat daar treinen
reden.
Mijn eerste reisdag van 2015 valt op
de tweede dag van dat
jaar, een vrijdag, zeg ik erbij voor de statistiek, maar iedereen is na
twee
lange feestweekends toch zijn tijdsgevoel wel een beetje kwijt. ‘En
vraag niet
naar de dag, want iedereen is de dag kwijt’ (vrij naar Nijmegenaar
Frank
Boeijen).
Een heerlijk rustige dag op de
spoorwegen, deze 2/1, zonder
jachtende forenzen in de trein, zonder gedrang. De rit van Den Bosch
naar
Nijmegen maak ik met alleen een medereiziger in mijn beeldveld die
grieperig
verdiept zit in een boek en in zijn jas. Hij geeuwt hartgrondig en
heeft een
gekwelde gelaatsuitdrukking. Bij elk geluid en elke onverwachte
schommeling van
de trein krimpt hij even ineen. Tijdelijk leeft hij in onmin met heel
de
wereld. Al snel legt hij het boek terzijde en begint aan een reeks
korte, vaak
onderbroken dutjes.
Zo maar een observatie van een
medereiziger. Hij speelt
verder geen rol meer in dit verhaal.
Er is beneden de rivieren afgelopen
zaterdag een behoorlijk
pak sneeuw gevallen. Hier en daar zie ik vandaag nog grote,
bijeengeveegde
plukken, die nog niet gesmolten zijn. Toch nog een witte kerst, maar
pas op
derde kerstdag, en dan telt het niet meer mee. Het treinverkeer kwam
zaterdag
in het zuiden vrijwel helemaal tot stilstand. In de rest van het land
hadden ze
weinig of geen sneeuw, maar wel een gehalveerde dienstregeling op het
spoor.
Nu naderen we dan het nieuwe station
Nijmegen Goffert. Het
station vult het gat van 5 kilometer dat gaapte tussen Nijmegen
Dukenburg en
Nijmegen sec. Op deze vakantiedag stopt op Goffert elk halfuur de
stoptrein Deurne
– Helmond - Eindhoven - ’s-Hertogenbosch – Oss – Nijmegen. Op
schooldagen
krijgt deze in de spits gezelschap van het pas ingevoerde treinserietje
Wijchen
– Nijmegen, zodat dit nieuwe station dan vier keer per uur per richting
wordt bediend.
In Wijchen is een keerspoor aangelegd om deze uitbreiding mogelijk te
maken,
zeer tot genoegen van de mensen achter Twitter-account
NS‑Wijchen.
De stoptreinen Nijmegen – Deurne zijn allemaal veel minder nieuw dan station Goffert, althans op mijn reisdag. Ik zie antieke plan-V’s en verouderde, nog niet gerenoveerde, getrokken vierkante dubbeldekkers met drie bakken, waar ik toch zeker wel SLT’s verwacht had. Dat type dubbeldekkers: ik wist niet eens, dat ze nog bestonden. Een triesterig gezicht, zulke ouwe, afgetrapte treinen op een gloednieuw station.
Zo’n stationnetje in een buitenwijk, daar maken ze meestal
weinig werk van; een afdakje, een trap, een lift, een kaartenautomaat,
klaar.
Goffert scoort architectonisch toch wel iets hoger: een ruime
voldoende. Zowel
van beneden als van boven ziet de treinenstopplaats er knap uit, modern
en een
beetje kleurrijk. De overkapping is niet overdreven lang, maar wel
aardig
uitgevoerd.
Goffert is al het vijfde station in
Nijmegen. De tiende stad
van Nederland is een belangrijk spoorwegknooppunt. Maar dat is niet
altijd zo
geweest. Dit pas begonnen jaar is het anderhalve eeuw geleden dat
Nijmegen op
het spoorwegnet werd aangesloten. Op het Duitse spoorwegnet, wel te
verstaan;
vanuit Nijmegen kon je in 1865 alleen richting Kleve sporen. De trein
uit
Pruissen had zijn eindstation ongeveer waar nu het Keizer Karelplein is.
Pas in de decennia daarna kreeg
Nijmegen verbindingen met
Arnhem, Venlo en ‘s-Hertogenbosch. In 1879 werd het station verplaatst
naar zin
huidige plek.
Twee nieuwe Nijmeegse stations werden
geopend In onze
tienertoerjaren 1972 en 1973. Dat waren respectievelijk Nijmegen
Heyendaal aan
de lijn naar Venlo / Roermond, en Nijmegen Dukenburg waar ik daarnet
ben
langsgekomen en in
2003 liep te dolen in het gelijknamige winkelcentrum. Ik
reed later ook nog een keer in die buurt rond om de introductie van de chipkaart
te ‘vieren’.
Na de eeuwwisseling, in 2002 om
precies te zijn, ging station
Nijmegen Lent open, op de lijn naar Arnhem, in de uitbreidingswijken
aan de
noordelijke Waaloever. Dat station heeft lang bestaan uit een perron
van houten
planken, maar heeft nu eindelijk iets van een stationsgebouw en
overkapping,
zal ik zien op de terugweg.
Ik weet niet of anderhalve eeuw spoor in Nijmegen nog groots gevierd gaat worden. Veel reden is daar niet toe. Want de toen geopende verbinding met het Duitse Kleve sneuvelde in 1990. Pogingen, hem opnieuw in het leven te roepen, desnoods met lightrail, stuiten tot dusverre af op NIMBY-gehuil uit Groesbeek: in ons deurp geen moderne nieuwlichterij, zoals railvervoer.
Geen station zonder achterland, dat moet zorgen voor
reizigers die er in- en uitstappen. Dat van Nijmegen Goffert is heel
gevarieerd. Ten noorden van de spoorbaan liggen de naoorlogse
woonwijken
Neerbosch en Heseveld. Die leken me op Google Street View even weinig
opmerkelijk als de Leidse wijk die ik vanmorgen achter me heb gelaten,
dus ik
ga ze maar niet verkennen, evenmin als het industrieterrein ten zuiden
van het
station.
Opvallender is dit geknakte, 17
etages hoge kantoorgebouw op
zo’n paar hectometer ervandaan. Het heet 52Degrees, en is genoemd naar
de
breedtegraad die Nederland in ongeveer twee gelijke helften klieft – en
niet
eens over Nijmegen heenloopt; dat ligt daaronder, op 51 graden en 50
minuten.
Het gebouw ziet er leeg uit, en dat
is niet omdat het vandaag
een ‘brugdag’ is, maar vooral omdat het werkelijk grotendeels leeg
staat. Het zorgt
dus ook niet voor een grote
toevloed van reizigers op station Goffert. Ik vraag me al langer af
waar de
idiotie vandaan komt, steeds kantoorgebouwen uit de grond te blijven
stampen,
terwijl er in dit land al miljoenen en miljoenen vierkante meters
kantoorruimte
leegstaan. Maar het is een mooi
gebouw,
dat zonder meer.
In de omgeving van station Goffert
heb je ook nog de
sporthal de Jan Massinkhal en het Jonkersbos, dat ze hebben uitgespaard
uit de
snelgroeiende stad Nijmegen, of liever: waar ze die stad omheen gebouwd
hebben.
Ergens in dat bos staat het
Goffertstadion waar N.E.C. zijn
thuiswedstrijden speelt. Ik zie
het bijna over het hoofd, omdat mijn ogen op zoek waren naar iets ter
grootte
van de ArenA, de Kuip of het Gelredome, maar het is aanmerkelijk
kleiner.
N.E.C. (‘en éé céé’, en beslist geen
‘nek’) degradeerde in 2014
via de nacompetitie uit de Eredivisie, maar voert nu een klasse lager
fier de
ranglijst aan. Hopelijk voor de supporters promoveren ze meteen weer.
Dan staat
volgend jaar de streekderby tegen het Arnhemse Vitesse weer op de
kalender. Die
schijnt de mensen in Gelre nogal op te winden. De supportersscharen van
beide
clubs dragen elkaar een haat toe die even intens is als die tussen de
beide
Korea’s. Trouwens: NEC-NAC en NEC-PEC moeten ook weer terug in het
uitslagenrijtje. Al zou NAC nog roet in het eten kunnen gooien door te
degraderen, want die staan er niet echt florissant voor.
Deze omgeving is ruim voorzien van
stads- en streekbusvervoer
met het Breng-logo. Bij het station en het stadion stoppen de lijnen 11
(Nijmegen – Beuningen) en 12 (Nijmegen - Druten). Voor 52Degrees en de
sporthal
langs rijden de lijnen 13 en 15 (Wijchen – Lent) in gezamenlijke
kwartierdienst.
Voorbij het Goffertstadion beland ik
in een wijk met een vergadercentrum,
Jonkerbosch, en met soms wat verdwaalde rijtjes huizen. Het is net of
deze
bosrijke wijk maar half bij Nijmegen hoort. De straten zijn er genoemd
naar
struise voorvechtsters van de vrouwenzaak, zoals
Marga Klompé en Ien Dales.
Ook het Canisius-Wilhelminaziekenhuis
(CWZ) moet hier ergens
in de buurt zijn, maar het verschuilt zich in de bossen. Ik vind het
uiteindelijk, als ik 52Degrees alweer zie aan de einder, en zo
langzamerhand
dus bijna rond ben.
Ik ben blij, in een andere stad dan
mijn eigen eens een
ziekenhuis van buiten te mogen aanschouwen. Die in Leiden en omgeving
zie ik
veel te vaak van binnen. Als ik er niet op bezoek ben bij mijn
broertje, mag ik
er zelf naartoe voor allerlei gebreken, waarmee de ouderdom gepaard
gaat.
Laatst ontsnapte ik er nog aan loodgieterswerkzaamheden, zoals ik
schreef op FHM’s.
Nu ik hier wandel langs het
bescheiden CWZ, realiseer ik me
opeens, dat ik nog op zak loop met mijn oude
ziektekostenverzekeringspas, die
eergisteren, op 31 december 2014, voor het laatst geldig was. Ik heb
dit jaar
niet meegedaan aan het hazardspel: switchen van verzekering, met als
mogelijk lot
uit de loterij: een afgrijselijke, zeldzame, zeldzaam dure ziekte
oplopen die
nou net niet door jouw nieuwe polis gedekt wordt. Maar mijn
verzekeringsmaatschappij
is wel gefuseerd met een andere. Dus kreeg ik een nieuw pasje
toegezonden om
vanaf 1 januari 2015 bijna als een talisman op mijn lichaam te dragen
bij elke
stap die ik buiten de deur zet. Maar dat pasje heb ik dus op het
dressoir laten
liggen.
Stel nou dat ik vandaag onderweg wat
krijg, een acute
ziekte, of een aanrijding of zo; ja, een mens kan toch altijd wat
krijgen? Als
ik dan bloedend wordt binnengedragen in het CWZ, en ik blijk geen
geldig pasje
bij me te hebben, laten ze me doodleuk doodbloeien. ‘Doorbloeien’,
probeert het
aantekeningenprogramma op mijn smartphone ervan te maken, maar ik
bedoelde toch
echt: doodbloeden.
Laat ik snel de omgeving verlaten die
me aanzette tot het
uitdenken van zulke rampenscenario’s.
Ook hier stoppen bus 13 en 15, naast
vele anderen. Ik neem
13, die naar het station en centrum van Nijmegen rijdt via het terrein
van de
Radboud-universiteit. In die contreien liep ik rond in 2008 (Deel 1, deel 2),
omdat er een plan circuleerde voor een lightrailverbinding
Arnhem – Nijmegen
via Huissen, Bemmel en Lent
Het hoofdstation van Nijmegen heet
gewoon nog Nijmegen
zonder meer, en niet Nijmegen Centraal. De gewoonte om Centraal achter
een
stationsnaam te plakken, is typisch Randstedelijk, om een of andere
reden.
Ik maak de middag tot de schemering
vol door het stadsschoon
van Nijmegen te fotograferen. Geen erg uitputtende onderneming, want de
geallieerden hebben er in 1944 niet veel van overeind laten staan, en
de kale
plekken zijn na de oorlog ingevuld met lelijke betonkolossen.
Hieronder een selectie uit de oogst, bij wijze van toegift.
De laatmiddeleeuwse Belvedère, eens deel van de stadsomwalling
11e-eeuwse
kapel op het Valkhof, naast de 20e eeuwse
Waalbrug
Panorama
met onder meer de Stadswaag / Boterwaag
Stadswaag - Boterwaag
Kronenburgerpark. Ik
was hier al eens toen ik nog 15 jaarwisselingen
minder op de teller had, om het bijna-gelijknamige liedje van Frank
Boeijen af
te kraken. Die zit vandaag op dat bankje op de voorgrond, te vozen met
zijn
uitverkoren dame. Die beschenen wordt door een laat, waterig
januarizonnetje,
en deze keer niet door de autolichten van op seks beluste heren. Het
Kronenburgerpark was in de jaren 80, toen Boeijen dat liedje dichtte,
een
beruchte afwerk-, deal- en hangplek, maar lijkt nu weer op wat het was:
een
aangenaam glooiend stadspark. Dit verhaal loopt nog min of meer goed af.
1 februari 2015
er geweest: vrijdag 2 januari 2015
© Frans Mensonides, Leiden, 2015