Polders, walvisvaarders, grieperigheid en de WESP

Amsterdam - Den Helder per bus (deel 2)


Ick weet dat dees Godin uit zeeschuim is geboren
Joost van den Vondel, over de ingepolderde Beemster



Busstation "het Wollandje" in De Rijp



Dit is de tweede aflevering uit de reeks "Amsterdam - Den Helder per bus". Wie zich het eerste deel niet meer kan herinneren, hoeft niet aan zijn geestesvermogens te twijfelen. De mogelijkheid bestaat dat je dat artikel nooit onder ogen hebt gehad. Het verscheen op 12 april 1997, in de vroege Middeleeuwen van De digitale reiziger, toen wij veel kortere verhalen schreven voor veel minder lezers.

Op vrijdag 26 januari 2001 deed ik de rit van Amsterdam naar Den Helder nog eens over; zij het via een geheel andere route. Er was een goede aanleiding (hoewel, een goede? "een heel treurige aanleiding", zou ik moeten zeggen) voor een nieuw bezoek aan de kop van Noord-Holland. De provincie en busbedrijf Connexxion willen een fikse bezuiniging doorvoeren op het streekvervoer boven Alkmaar; volgens eerdere plannen zou 16% van de busritten geschrapt worden. Vele lijnen dreigden te worden omgezet in een zgn. scholierenbus, of geheel te worden opgeheven.

Die plannen lekten uit naar de burelen van De digitale reiziger; er volgde een Sjef-nominatie en de Provincie Noord-Holland stelde het plan ineens bij, om het winnen van deze smadelijke trofee te voorkomen. Een kaartje met wat er nog van het busnet zou overblijven, werd ijlings verwijderd van de provinciale website. Dat kaartje is onlangs weer teruggekeerd; nog onleesbaarder en nog vager dan voorheen. Wat er nu eigenlijk veranderd is sedert de vorige editie, is me niet Helder. Het lijnnennet is even dun als ik me van die eerste versie kan herinneren, en het is wel duidelijk dat de bewoners van de Kop van Noord-Holland na juni 2001 een flinke veer moeten laten op het gebied van streekvervoer. Dit, terwijl het treinverkeer in Noord-West Nederland ook al onder zware druk staat (we schreven hierover in een iets recenter verleden, nl. in januari 2000).

Laten we ons dus maar snel naar het noorden begeven, voordat er in die regionen helemaal geen OV meer over is.

Snelbussen

In de trein naar Amsterdam zit ik nog wat na te griepen. Ik ben dagenlang grieperig geweest, en het is nog steeds niet helemaal over. Gesteund door een overdosis Paracetamol, heb ik me van de week naar mijn werk en andere verplichtingen gesleept. Ook vandaag nog overvalt me van tijd tot tijd een raspende hoestbui, die gepaard gaat met hevige pijnscheuten in het voorhoofd. Maar de plichten roepen: ik kan 250 lezers niet in de kou laten staan. De digitale reiziger moet verschijnen, al voel ik me momenteel niet geïnspireerd tot enige prestatie, van welke aard dan ook.

In Amsterdam loop ik in de richting van de Nicolaaskerk, waar de streekbussen naar het Waterland vertrekken. Juist als ik het station uitkom, zie ik bus 100 naar Purmerend die ik had willen nemen, om de hoek wegstuiven, geleed en wel. Dat wordt dus een halfuur koukleumen. Het is een zeldzaam gure dag, en ik ben echt nog steeds een beetje grieperig; het is geen aanstellerij. Ik loop langs de abri's van dit krappe "busstation" op 200 meter van het CS, en verbaas me over de enorme hoeveelheid bussen die naar Purmerend rijden. Niet minder dan 5 snellijnen verbinden de grootste stad van Nederland met die van het Waterland. Purmerend is een gemeente met tegenwoordig al zo'n 70.000 inwoners, op 12 kilometer ten noorden van het IJ.

Vanaf elke straathoek in Purmerend heb je een rechtstreekse verbinding met Amsterdam. De lijnen 100 en 106 bedienen de grote wijk ten noorden van de spoorbaan Amsterdam - Hoorn, die Overwhere heet. Sommige mensen proberen "Overwhere" op zijn Engels uit te spreken, maar je spreekt het gewoon uit als "Overwhere", zoals "Charlois" gewoonweg "Charlois" is, en "Acquoy" gewoon "Acquoy". De lijnen 104 en 107 rijden naar De Purmer, in het oosten van Purmerend, en lijn 108 biedt sinds kort een verbinding met de allernieuwste woonwijk: Weidevenne. De vijf snellijnen rijden overdag elk om het halfuur, maar in de spits veel vaker; rond 8 uur in de morgen gaat er elke twee minuten een bus van Purmerend naar Amsterdam; rond 17.00 uur vice versa andersom.

Vroeger stonden al die gelede snelbussen tussen het overige wegverkeer in de file, maar gedurende de laatste 10 à 15 jaar zijn er op tactische plaatsen vrije busbanen aangelegd. De bus haalt momenteel op dit traject een gemiddelde snelheid waar je met de particuliere vierwieler niet van kunt dromen, en geniet, met meer dan 15.000 reizigers per dag, een enorme populariteit.

Voor de volledigheid wil ik nog kwijt, dat er ook twee langzame bussen rijden van Amsterdam naar Purmerend; dat zijn de 105 en 109, die gezien vanuit Centraal Station vertrekken aan de overzijde van het IJ; bij het Buiksloterwegveer. Nabij die plek (maar dan aan de overkant van het Noord-Hollands kanaal, op de Meeuwenlaan) was ooit het NZH-tramstation, tevens beginpunt van de blauwe NZH-trams naar de dorpen in het Waterland.

Wie dat per se wil, kan ook nog de trein nemen naar Purmerend. En was er geen liedje van Wim Sonneveld, over een jongen die er op de step heenging?

Tidal flow

Ik heb het halfuur volgepraat en vertrek eindelijk richting Purmerend, in een bus die, om halfelf in de morgen, met een passagier of 12 niet erg goed bezet is. Ik zit voorin, om de busbanen te kunnen zien. Meteen duiken we de IJ-tunnel in. Hier rijden in de spits ruim honderd bussen per uur per richting; Connexxion's op weg naar het Waterland en de Zaanstreek, en GVB-stadsbussen naar Amsterdam-Noord. Dit gaat veranderen: na 2008 rijdt de Noord-Zuidmetro onder het IJ door, niet tot genoegen van iedere Amsterdammer, en zal de vloot bussen drastisch ingekrompen worden. Het was de bedoeling, dat de Noord-Zuidmetro doorgetrokken zou worden naar plaatsen als Purmerend en Zaanstad, maar die gemeenten hebben al laten weten dat zij er geen interesse voor hebben. De nieuwe metrolijn zal dus beperkt blijven tot het ultrakorte en ultradure traject Amsterdam Zuid-WTC - Buikslootermeer; nog geen 8 kilometer.

Het is de wet van de remmende voorsprong. Purmerend heeft al HOV, dank zij dat dichte net van snelbussen, en meent het wel zonder de metro te kunnen rooien. Maar de gemeente moet niet de illusie koesteren dat de bussen na 2008 nog steeds zullen doorrijden naar Amsterdam CS. Het wordt hoogstwaarschijnlijk: aantakken op de metro, waarmee de aantrekkelijkheid van deze verbinding zal afnemen.

Tussen de Ringweg ten noorden van Amsterdam en Het Schouw loopt een vrije busbaan. Bij Schouw was vroeger een splitsing in het traject van de blauwe tram. Eén lijn ging rechtdoor, langs het Noord-Hollands Kanaal naar Purmerend; de andere tak sloeg rechtsaf naar Monnickendam, Edam en Volendam. De rit duurde een eeuw, en de trams reden slechts in een 40-minutenfrequentie. De lijn naar Volendam hield het vol tot 1956, het geboortejaar van uw dienaar; die naar Purmerend was al in 1949 gesneuveld, toen Purmerend nog een suf provinciestadje was, en nog geen vermoeden had van zijn latere status van groeigemeente.

Ook in mijn eigen omzwervingen treedt hier een splitsing op. In 1997 ging ik bij Het Schouw rechtsaf; heden rechtdoor. Op de weg langs het Noord-Hollands Kanaal ligt aan de kanaalzijde een "tidal-flow"-busbaan met één rijstrook. In de ochtendspits (en ook nog op het moment dat ik in de bus zit) mogen daar alleen de bussen richting Amsterdam rijden; 's-middags is de baan bestemd voor de bussen die op weg zijn naar Purmerend. Bij het begin van de busbaan is een groot rood kruis zichtbaar; teken voor de chauffeur dat hij de baan nu niet mag oprijden, om te voorkomen dat hij een spookrijder wordt.

Tussen Amsterdam en Purmerend liggen langs het kanaal de dorpjes Watergang en Ilpendam. Bij het eerste dorp zie ik een krakkemikkig ogend pontje het kanaal oversteken. Een gedeelte van de snelbussenvloot stopt in Watergang en / of Ilpendam, zodat ook de bewoners van deze plaatsjes een goede verbinding hebben met de geneugten van de grote stad. Er is geen halte aan de kanaalzijde; een bus richting Amsterdam moet blijkbaar de tidal flow-baan verlaten om te kunnen halteren. Ik zie in de gauwigheid niet hoe het zit. Als er nog een deel 3 komt van deze serie over Noord-Holland, zal ik eens in Watergang of Ilpendam uitstappen.

Na Ilpendam houdt de tidal flow-baan op, en wordt vervangen door een normale busbaan, alleen bestemd voor de voertuigen richting Amsterdam. In de andere richting is er niets, maar daar staat misschien nooit een file.

We stoppen bij de Vurige Staart, de eerste halte in Purmerend. Aan de overkant van het kanaal is sedert mijn vorige bezoek aan deze streek de wijk Weidevenne verrezen.



Tramstation

Even later bereiken we het Tramplein in het centrum, waar nog een relict staat uit vervlogen OV-tijden. Het is het voormalige tramstation, dat nu al 52 jaar busstation is. Vijf jaar geleden prijkte op dit houten gebouw nog het plompe, oudmodische NZH-logo, maar nu wordt het ontsierd door dat afgrijselijke, gillend groene geval van Connexxion. Op nostalgische gevoelens jegens de NZH zul je mij niet kunnen betrappen; daarvoor heb ik teveel NZH-managers gesproken, en teveel NZH-chauffeurs aan het werk gezien. Maar die grote, gitzwarte, plompe NZH-letters hadden ze hier wel mogen laten hangen; die harmonieerden perfect bij het gebouw.

Ik ga het tramstation binnen, waar het gelukkig lekker warm is, en koop bij het loket de Connexxion-dienstregeling voor boven het Noordzeekanaal. Een dikke bijbel van een busboek, maar de volgende editie zal helaas een stuk dunner zijn. Ik heb geen zin om Purmerend te gaan bewandelen (een volkomen oninteressante plaats, kan ik me herinneren) en blijf lekker met mijn rug tegen de radiator zitten griepen. Vanaf mijn zitplaats heb ik zicht op het kanaal, waar de platboomde schuiten op en neer varen (vermoed ik; ik heb er niet op gelet; er althans niets over genoteerd in het notitieboekje waaruit ik dit artikel zit samen te stellen).

Om 11.31 zal bus 124 vertrekken naar De Rijp, lees ik in het boekje. Ook lijn 100 biedt eens per uur een doorgaande rit naar deze voormalige walvisvaardersplaats. Volgens het oude bezuinigingskaartje van Noord-Holland zou lijn 100 behouden blijven op dit traject, en zou lijn 124 sneuvelen. Op de nieuwe kaart die ik gedownload heb, komen er bijna helemaal geen bussen meer voor in de omgeving van Purmerend. Op zich is dat niet verontrustend, want de lijnen Amsterdam - Purmerend met hun uitlopers, vallen voor zover mij bekend onder de ROA (het stadsgewest Amsterdam) en niet onder de botte bezuinigingsbijl van de Provincie.

Middenbeemster

Bus 124 maakt op onbescheiden wijze reclame voor Tempo Team. De chauffeur is waarschijnlijk geen lid van dat Team; hij moest om 11.31 vertrekken, maar vindt 11.37 vroeg genoeg.

Over een brug rijden we Zuid-Oost Beemster binnen, dat aan Purmerend is vastgebouwd. Nu bevinden wij ons in de polder de Beemster, die tot 1612 een uitloper was van de Zuiderzee. Aan het begin van de zeventiende eeuw legden enkele Amsterdamse kooplieden botje bij botje om deze zeearm te kunnen inpolderen. Volgens vele geschiedenisboekjes tekende Jan Adriaenszoon Leeghwater, één der bekendste watermanagers van zijn dagen, voor dit stoute stukje. Maar Leeghwater is een omstreden figuur; zo'n held die verbleekt als je hem met een al te wetenschappelijk blik onder de microscoop legt. J.A. Leeghwater heeft op Hans Brinkers voor, dat hij echt bestaan heeft; dat wel. Maar boze pennen van sommige hedendaagse geschiedschrijvers wekken de indruk dat hij rond 1612 als niet veel meer dan een putjesschepper werkzaam was in de Beemster, en zeker niet de bedenker was van het plan om dit gebied in te polderen.

Joost van den Vondel zag de inpoldering helemaal zitten, getuige dit gedicht, dat ik geplukt heb van de website van mijn eigenste school. Vondel kon knap kritisch zijn over de Gouden Eeuw waarin hij leefde, zoals ik dat als prozaïst soms ben over de huidige. Maar voor dit gedicht kreeg hij betaald; het was gemaakt in opdracht van Karel Looten; één van de geldschieters van het Beemsterproject. Vondel moest zijn toon dus enigszins matigen. Veel was er in die tijd niet te verdienen voor een auteur: de opbrengst van boeken ging geheel naar de uitgever en de boekenboer (tegenwoordig voor slechts 90%), en er waren ook geen nationale poëziedagen, waarop voor een performende dichter iets te schnabbelen viel. (Ik weet trouwens niet hoe het met jou is, maar ik moet die kop van Komrij niet al te vaak zien op TV).

Looten en de andere opdrachtgevers voor het polderwerk stichtten fraaie buitenhuizen in de drooggevallen Beemster, waarvan er helaas geen enkele meer is overgebleven. Het stratenpatroon uit die tijd is nog steeds intact: polderwegen, die elkaar loodrecht kruisen. De bus kiest zijn route over zo'n smalle polderweg. Gele verfstrepen geven aan, waar auto's elkaar mogen passeren.

Woonhuis van Betje Wolff

Op één van die loodrechte kruispunten ligt het dorp Middenbeemster. Ik stap uit. Ook op deze plek kan ik iets vertellen over de litteratuur van weleer. In de pastorie woonde namelijk van 1759 tot 1777 de schrijfster Elizabeth Wolff - Bekker (Betje Wolff). Na de dood van haar man ging zij in Beverwijk samenwonen met haar kunstzuster Aagje Deken, om daar te werken aan hun bekendste boek: "Sara Burgerhart". Het was een opvoedkundig verantwoorde briefroman over wat jonge vrouwen uit de hogere burgerij zoal hadden te doen en na te laten. In ruim 400 pagina's zien wij een onwaarschijnlijk aantal minnaars dingen naar de hand van Saartje, en wordt ze ook nog geschaakt door een ene meneer R., de schurk van het verhaal, een louche geilneef (een "lichtmis", in 18e eeuwse termen). Het loopt goed af; Sara vindt uiteindelijk de ware Jacob, en leeft nog lang, gelukkig en kinderrijk.

De pastorie is nu een museum; ik heb er geen tijd voor, en het ziet er bovendien heel erg gesloten uit.

Het is koud in Middenbeemster. Op de daklijst van een soort koetshuis staat met uitnodigende letters "Pannenkoeken, Lunch" vermeld, maar het etablissement gaat pas om 16.00 uur open, voor mensen die wel heel erg laat lunchen. Aan de overzijde van de weg is een snackbar; een ongezellig hok, op het eerste gezicht, en ook op het tweede. "Open", staat er in knallende, felrode neonletters. Ik voel een aanval van walging opkomen, en keer op mijn schreden terug. Dan het dorp maar verkennen. Op een pleintje, dat met veel laweit herbestraat wordt, staat een grote bronzen kop van Leeghwater; toch nog gerechtigheid. In een nieuwbouwwijk stuit ik op het gemeentehuis van deze polder. Het is een moderne variant op de aloude stolp: de boerderij met puntdak en vierkant grondvlak, waarvan je er in deze streek honderden ziet.

Om 12.27 bereikt het regenfront, dat volgens Kroll zijn opwachting pas in de avonduren had moeten maken, het dorp Middenbeemster. Ik ga schuilen in een oude stal, die is omgebouwd tot bus-abri. Vier geheel in plastic gegoten middelbare dames staan hier te wachten op de 128 (Alkmaar - Purmerend). Om de beurt steekt één van hen haar neus buiten het hok om te ruiken of de bus er al aan komt. Uiteindelijk verschijnt het Connexxion-groen aan de einder.

De Rijp

De regen is wat minder geworden. Ik loop naar de overkant waar mijn bus, 124, zal vertrekken. Deze keer komt hij op tijd. Via weer zo'n rechte weg, met stolpen aan weerszijde, rijden we naar De Rijp, dat ik als een grote puist in de polder voor me zie opdoemen. We klimmen een paar meter. 400 jaar geleden was hier een oever, en was de polder een stuk van de zee. De bus rijdt door de smalle straten van het stadje, neemt een nieuwbouwijkje mee op zijn route, waar de woonerven scheepvaartnamen hebben, en bereikt uiteindelijk het eindpunt: busstation "het Wollandje".

De Rijp is een oude havenstad, wat wel opmerkelijk is, want het ligt nu midden in de polder. De bewoners hielden zich in leven met visserij op de Beemster en walvisvaart in de noordelijke regionen van Europa. Behalve dan Jan Janszoon Weltevree (1595-1657), op het plein vereeuwigd in de vorm van een kots-lelijk modern standbeeld, die met zijn boot strandde in Korea en daar consultant en interimmanager werd aan het hof van de keizer.

Na de inpoldering van de Beemster was het met de visserij wel gedaan, maar er was nog steeds een route open naar zee, en de walvisvaart bleef nog enkele eeuwen het voornaamste middel van bestaan.

Ik ben twee keer eerder in dit stadje geweest; één keer op een zonnige lentemorgen, toen alle bewoners hun houten huizen in de beits aan het zetten waren, en een keer op een mistige herfstmiddag, wat mooie foto's opleverde, die ik kwijtgeraakt ben in de onbeschrijfelijke bende in de DDR-towers. Momenteel, 26 januari 2001 om 13.15 uur, houdt het zogezeid op met zachtjes regenen. Ik krijg opnieuw een scheurende hoestbui, en heb geen zin om één van de vele restaurantjes op het plein binnen te gaan. Wat doet een mens buiten zijn bed, op een dag als deze? Je moest kunnen terugkeren naar een tijd van kinderboeken-geborgenheid, toen je moeder je bij griep verbood, de sponde te verlaten. Ik verlang naar de komst van een ouderwetse, vertrouwenwekkende dokter, met bakkenbaarden, een stethoscoop, en zo'n zwarte kniptas. Een moderne arts overigens, komt niet eens meer voor griep. Die is zelf zwaar burnout, zanikt over werkdruk, heeft stakingsplannen - alsof hij een ordinaire treinconducteur was - en peinst er niet over een visite af te leggen, zolang de patiënt nog niet in onmiddellijk levensgevaar verkeert. En als modern kind kun je je ziekzijn ook niet meer permitteren: dan moet je moeder (of je vader, als je geëmancipeerde ouders hebt) kostbare verlofdagen opnemen van kantoor, en zit je ook nog opgezadeld met een schuldgevoel.

Het uithangbord "Hondenwagens stapvoets!", dat ik in een steegje zie hangen, kleurt uitstekend bij mijn verlangen naar knusse ouderwetserigheid. Ik denk aan schaatstaferelen à la Avercamp en aan erwtensoep met karnemelkse pap na. En niet vergeten, de HEERE ervoor te danken.

Scholierenbus

Ik laat De Rijp De Rijp, en keer in de stromende regen terug naar het Wollandje, beginpunt van lijn 123 naar Alkmaar. De bus uit die stad komt net aanrijden en braakt 25 scholieren uit. Deze lijn wordt volgens het provinciale plan dan ook omgezet in een scholierenbus.

Met twee Rijpers stap ik in voor de rit naar Alkmaar. De route voert door de Schermer, een polder die enkele decennia na de Beemster is drooggemalen. Ook dit project is door welwillende historici toegeschreven aan Leeghwater. Het is donker buiten; de duisternis valt vandaag bijzonder vroeg in, als hij ooit al geweken is. We rijden door plaatsen, waarvan ik de namen vergeten ben. Ik krijg een zware geeuw-aanval, en denk aan een vroegere collega, uit mijn IT-tijd, die zich doodziek naar zijn werk sleepte, en daar, als eerste en enige daad van die dag, over zijn nek ging in de prullenmand. Plichtsgetrouwheid kan licht overdreven worden.

Er stapt niemand in en niemand uit. Met z'n drieën bereiken we Alkmaar. Bij Petershoek, een gezellig eetcafé tegenover het station, nuttig ik een pannenkoek met appel (erwtensoep begin ik niet aan; ik moet nog met de bus mee, en heb geen prullenmand bij me).



Zeewering

Gesterkt voor de rest van de middag begeef ik me naar het busstation. Drie uur, heit de klok. Ik zal de reis vervolgen met lijn 150 / 151, die een halfuurdienst onderhoudt met Den Helder. Een rit langs duinen en over geestgronden, via toeristenoorden die in de winter vaak zo'n aangenaam treurige aanblik bieden.

Alkmaar heeft nog geen DRIS-aspiraties. Er zijn hier nog vaste halteperrons, drie lange pijpenladen, waar de bussen bumper aan bumper staan. Alle bussen vertrekken tegelijk uit Alkmaar, drie over héél en drie over half, in aansluiting op de treinen uit de richting Haarlem en Amsterdam. Het is een drukte van belang, en ik slaag er eerst in het krijgsgewoel niet in, nummer 151 te ontdekken. Nog net op tijd zie ik hem; hij staat al op punt van vertrekken, maar daar dit Alkmaar is, en niet Leiden, doet de chauffeur de deur nog voor me open.

Het is niet druk in de bus; een handjevol scholieren, op weg naar wandeloorden als Schoorl, Groet en Camperduin. Een paar haltes voorbij het station stappen er nog twee meisjes in. Er is enige discussie, wie er het laatst uit moet, en daaraan rechten kan ontlenen om aan de raamzijde te zitten. Dan werpt één van de deernen een vinnige blik naar achteren, en schreeuwt naar een jongen, dat hij moet ophouden, haar aan te staren. De aangesprokene heeft weinig weerwoord, en kijkt gedurende de rest van de rit met een kop als een biet het raam uit.

De bus rijdt aan de westzijde van alweer het Noord-Hollands Kanaal. Aan de overkant liggen Alkmaar Noord en Koedijk, die ik al eens bereisd heb per stadsbus.

Schoorl telt vele campings. Steile duinen torenen boven het plaatsje uit. Een dorp verder, in Groet, loopt de bus toch nog vol. Weer scholieren.

Bij Camperduin begint de Hondsbossche zeewering, die vijf kilometer lang is, en loopt tot even ten noorden van het dorp Petten. De zeedijk, althans de eerste versie daarvan, is al gebouwd in de 15e eeuw. In 1421 werd het vaderland getroffen door een ramp waarmee de media, als die al bestaan hadden, minstens 1000 uur zendtijd hadden kunnen vullen: de Sint Elizabethsvloed. Een verwoestende springvloed gaf de kaart van de Nederlanden in één nacht tijd een geheel ander aanzien. Tussen Camperduin en Petten werd een bres geslagen in de duinenrij, en het complete dorp Petten verdween in de golven.

Kilometer na kilometer rijdt de bus langs de dijk. Boven de zeewering zie ik meeuwen rondcirkelen. Rechts is een recreatief meertje, waar het op de zomerdag goed toeven moet zijn.

We bereiken Petten, en ik stap uit. Het dorp bestaat 1250 jaar, maar ziet er niet echt oud uit. De oorzaak daarvan staat vermeld op een monument, opgetrokken uit de stenen van een 18e eeuwse kerk. Het dorp is de loop van zijn bestaan 3 maal van de kaart geveegd. De eerste keer was de bovengemelde stormvloed de oorzaak. Drie eeuwen later dreigde het dorp opnieuw te verdwijnen in de oprukkende golven, en werd het een stukje landinwaarts verplaatst. En in 1943 tenslotte, bevalen die stink-Moffen Petten af te breken, omdat ze wat armslag wilden hebben bij een eventuele geallieerde aanval vanuit zee.

Het huidige dorp Petten bestaat uit een wat kaal pleintje, een winkelstraat en wat rijtjes met nieuwbouwhuizen. Er wonen hooguit 1000 mensen, al zal in het vakantieseizoen de bevolking een veelvoud daarvan bedragen. Petten zelf heeft geen strand, maar even ten noorden van het dorp begint dat weer.

Ik loop in de richting van de zeewering. Het regent niet meer, en er breekt zowaar nog een flauw zonnetje door; ik had er niet meer op gerekend. Echt warm wordt het niet: een ijskoude westerstorm blaast me tegemoet als ik de zeedijk nader. Boven op de dijk loopt iemand met zijn hond te wandelen; ik zie het silhouet van man en hond afgetekend tegen de westerhemel.

Ik denk na over het 1250-jarig bestaan van Petten. Hoeveel is dat waard, als het dorp drie keer van de landkaart verdwenen is? Het doet me denken aan die urban legend over een straatveger, die er prat op ging, al 22 jaar te doen met één bezem. In de tussentijd had hij zeven maal de borstel moeten vervangen, en vier maal de steel, maar in zijn belevingswereld was het nog steeds dezelfde, oude, trouwe bezem. Al de cellen van ons lijf schijnen in een tijdsbestek van een jaar of zeven vervangen te worden door nieuwe, maar toch is er geen volwassen mens die zich om die reden zeven jaar oud voelt. En we bewonderen Rembrandts Nachtwacht, hoewel er na talloze restauraties geen oorspronkelijke verfspat meer op zit.

Via een trap van 60 treden beklim ik de zeewering. Beneden aan de dijk staat een helse machine, een 12 meter hoog geel gevaarte, dat op drie frêle poten rust. Het lijkt van afstand wel wat op zo'n vechtmachine van de planeet Mars, beschreven in de roman "War of the worlds" van H.G. Wells. Bij nader inzien is het ding van Aardse oorsprong. Volgens een bordje is het de "WESP" van Rijkswaterstaat, de Water En Strand Profiler. De machine staat op drie manshoge rubberbanden, en kan worden ingezet bij wetenschappelijk grondonderzoek op het strand en in de branding. Deze website, ook alweer gemaakt door de onvolprezen Universiteit Utrecht, verstrekt nadere uitleg.

De WESP staat onbemand; ook de onderzoekers vinden het weer vandaag te lelijk. Ik loop een stukje heen en weer over de zeewering; als ik nu geen longontsteking krijg, weet ik het niet meer. Dan kan ik volgende week tenminste overtuigend thuisblijven, zonder schuldgevoelens.

Drooghe Weert

Om 16.31, een uur na mijn aankomst hier, wil ik bus 151 nemen naar Den Helder. Hij arriveert acht minuten te laat, en ik ben nu door en door verkleumd. Voorbij Petten treedt er een splitsing op. Lijn 150 kiest zijn pad over de geestgronden, en passeert Stolpervlotbrug, waar ik in 1997 opgestapt ben. Mijn bus, de 151, blijft rijden door de duinenzoom, en neemt zodoende de kortste weg naar Den Helder.

Verder gaan we, langs verlaten toeristenoorden. Callantsoog ligt er in de avondschemering bij als een spookdorp. Deze lijn zal in de zomer zeer populair zijn. Toch is hij gedoemd te verdwijnen. Het traject Alkmaar - Petten blijft behouden, volgens het provinciale kaartje. Na Petten buigen de bussen straks af richting St. Maarten. Het noordelijk gedeelte van de lijn wordt opgeheven. Callantsoog is dan alleen nog bereikbaar met lijn 152, via Schagen. Het eind van een van de mooiste lijnen van Nederland; amen.

In Julianadorp takken we weer aan op de route van lijn 150. Hier rijdt ook lijn 32 van de Helderse stadsdienst. Julianadorp behoort tot de gemeente Den Helder, maar ligt op zeker 5 kilometer ten zuiden daarvan. Het bestaat voor het grootste gedeelte uit een uitgestrekte, niet erg aantrekkelijke nieuwbouwwijk, luisterend naar de naam Drooghe Weert. Tussen Julianadorp en Den Helder liggen geestgronden; de bloembollen worden door een laag stro beschermd tegen de elementen.

Het station van Den Helder doemt op. Ik heb er 93 buskilometers opzitten, afgelegd in 2 uur 35 zuivere bustijd. In de trein terug bestudeer ik het busboekje. Ik ontdek nog een andere mooie busroute tussen Amsterdam en Den Helder, die de vorige twee nauwelijks overlapt. Er zit nog een derde aflevering in, van deze langlopende, doch weinig frequente serie.

Frans Mensonides
vrijdag twee-twee-één.


Bus 150 in Petten