en nu zit ge daar en schrijft
verder aan iets dat uw meesterwerk had moeten worden, iets
dat
gelijk de uitvinding van vapeur de wereld had moeten binnenste buiten
keren... maar de wereld
is ten dode opgeschreven, en vapeurs uitvinding komt te laat
en uw boek komt te laat-och
godverdomme, wie zegt dat niet al deze uitvindingen en boeken de wereld
nog een beetje
vlugger naar de dieperik jagen?
L.P. Boon, De Kapellekensbaan
Erembodegem
Met geen enkele samenvatting kun je recht doen aan "De Kapellekensbaan". Desondanks een poging om uit te leggen waar het over gaat.
"De Kapellekensbaan" is een roman-in-een-roman, over het schrijven van een roman. Hij speelt zich af op twee niveau's, die telkens afwisselend aan de beurt komen, in ultrakorte, fragmentarische hoofdstukjes van vaak nog geen bladzijde lang.
Op het diepste niveau wordt het verhaal verteld van Ondine, een meisje uit het volk, die rond 1880 geboren wordt in het Vlaamse dorp Ter-Muren, en in haar jeugd de opkomst van het socialisme meemaakt. Daar is ze niet erg mee ingenomen; ze heeft het nogal hoog in het bolletje. Eigenlijk zou ze niet tot de arbeidersklasse moeten behoren, maar tot de hogere kaste: die der eigenaars van de fabrieken, met wie ze zich graag afgeeft.
Het tweede niveau speelt zich af in hetzelfde dorp, en wel in de jaren na de Tweede Wereldoorlog ("De Kapellekensbaan" verscheen in 1953). Een schrijver, Boontje, die telkens in de tweede persoon wordt aangesproken, is bezig de roman te schrijven over Ondine, en pleegt daarover overleg met zichzelf, zijn vrouw, en een hele horde buren, vrienden en vage kennissen.
Ook de Vlaamse actualiteit anno 1950 komt aan de orde. De
oorlog is voorbij; de
atoomoorlog lijkt voor de deur te staan en het socialisme is verworden
tot het bekende
Belgische cliëntisme. Idealisme is morsdood; alles in het leven draait
om geld, macht en seks,
en de arme burger betaalt het gelag. Atoomsplijting, splijting van de
ziel; splijting van de
maatschappij in 1001 belangengroepjes. Volgens Boontje gaat de wereld
"naar de dieperik".
Een volstrekt nihilisme, dat ook doorwerkt naar de roman die hij aan
het schrijven is over
Ondine, die rond de eeuwwisseling leefde. Toch is "De Kapellekensbaan"
geen echt somber boek; nihilisme op
zijn Vlaams is altijd nog heel wat lichtvoetiger dan de Nederlandse
variant daarvan.
Brussel Noord
De Kapellekensbaan heette in werkelijkheid Termurenlaan, heb ik ergens gelezen. Ik zoek die naam op in de routeplanner van De Rouck, waar alle straten van heel België inzitten. Langzaam, vakje voor vakje (mijn oude modem, mijn trouwe Tornado III, werkt in 20ste eeuws tempo) verschijnt de plattegrond van Erembodegem op mijn beeldscherm. De Termurenlaan is een kort krom laantje, dat uitkomt op het spoor. Aan de overkant van de spoorbaan loopt hij echter verder als ... Kapellekensbaan, waarvan ik tot dusverre heb aangenomen dat het een verzonnen naam was. Misschien hebben ze dit gedeelte van de weg herdoopt, als eerbewijs aan Louis Paul Boon.
Ik probeer de plattegrond van De Rouck te printen, maar er
gaat steeds iets fout. Dus prent
ik me de ligging van de Termurenlaan en de Kapellekensbaan zo goed
mogelijk in mijn hoofd,
vergezeld van de negatieve suggestie, dat het ongetwijfeld op verdwalen
zal uitlopen.
Nieuw geweest. De 6201 in Oudenaarde
Het digitale reizen geschiedt dit jaar bijna altijd op vrijdag. Deze keer valt die vrijdag samen met de 13e, maar ik hecht geen waarde aan allerlei bijgelovigheden, en er is geen enkele reden om daarvoor thuis te blijven. Ook van weerberichten trek ik me niets aan, en terecht. De Vlaamse weerman heeft al dagen van te voren regenvlagen voorspeld voor vrijdag de 13e, maar er zal gedurende de hele dag geen spat vallen, en het is aangenaam, wisselend bewolkt, niet al te warm zomerweer.
Om 8.24 stap ik in Rotterdam in de Internationale sneltrein naar Brussel. In mijn tas tors ik vandaag de opvolger van "De Kapellekensbaan" met me mee: "Zomer te Ter-Muren". Het eerste boek heb ik twee keer gelezen; in het tweede ben ik nu halverwege. Het gaat verder in dezelfde trant.
Zoals gezegd zijn deze romans, die tezamen bijna 1000 pagina's tellen, geen page turners. Die Boon was ergens misschien een beetje een "vago": de zinnen kabbelen lustig voort, je sukkelt bijna in slaap en blijkt ergens een clou gemist te hebben. Boon schrijft verder fonetisch Vlaams ("tfabriek") en heeft een voorkeur voor enigszins fragmentarische zinnen die eindigen op drie puntjes. Bovendien houdt hij niet van hoofdletters, en schrijft hij alle eigennamen dus klein. Ook de snelle perspectiefwisseling tussen de beide lagen, tussen verleden en heden dus, werkt soms hoogst verwarrend. Voeg daarbij, dat Boontje midden in zijn boek zijn hoofdpersonen soms van naam laat veranderen. Al met al een roman waarvoor je je enige inspanning dient te getroosten. Als je weer een hoofdstuk uit hebt, voel je je alsof je een berg hebt beklommen, met bijpassende trots.
De trein remt af voor station Brussel Noord / Bruxelles Nord, waarvan ik me ooit heb voorgenomen, er nooit uit te stappen. Maar vandaag is het mijn overstapstation. Ik heb precies 7 minuten om het te bekijken en om een biljet te kopen naar Erembodegem. Om 10.13 vertrekt er een stoptrein in die richting, via Jette. Mocht ik die missen, dan kan ik zeven minuten later nog een sneltrein nemen die via Brussel Zuid rijdt. Daarna wordt het 11.13.
Brussel Noord is weer zo'n spoorwegkathedraal, met hoge wanden, evenals Orsay in Parijs en Naarden-Bussum in het Gooi, maar veel minder mooi. Ik betrek mijn kaartje bij een functionaris met een Belgische ringbaard, die sterk gelijkt op Urbanus van Anus, maar zo te zien minder vrolijk is. Zo'n baardje geeft je gezicht al gauw iets verongelijkts.
Nog ruim op tijd weet ik de trein naar Aalst / Alost te bereiken. Het is zo'n oudje, de 734 om precies te zijn, met twee- en driezitsbanken. Ik installeer me in de laatste wagon, met achteruitzicht op de zojuist afgelegde weg, en zit daar geheel alleen. De trein zet zich met merkbare tegenzin in beweging. We rijden in de richting waaruit ik ben gekomen, maar al spoedig slaat de trein linksaf. Vurig hoop ik, dat het eerste station Bockstael heet; dan zit ik goed. Mijn wens wordt verhoord. Het ligt in een put tussen de huizen. Cops are wankers staat geschreven op een blinde muur.
We rijden verder, langs andere in vervallen staat verkerende stationnetjes, met vaak één of ander half vergaan kot als overdekte wachtgelegenheid. Op St. Agatha Berghem, bij het eindpunt van tram 82, is zelfs dat niet aanwezig. Hier staat een rijtje van vijf hardplastic stoelen in de openlucht. In de enige zitting die nog heel is, heeft zich een laag hemelwater van vijf centimeter opgehoopt.
Dit is een boemellijntje met om de 1500 meter een station. Het is optrekken en afremmen. Telkens als de trein schakelt naar een hogere of lagere snelheid, klinkt er een metalig gebonk en gekletter uit het motorblok.
Er verschijnen conducteurs; twee mannen en één vrouw. In vrijwel alle Belgische treinen die ik vandaag neem, zal ik gecontroleerd worden. Allen vriendelijke mensen, gekleed in stemmig grijs. In België kent men geen poldermodel, en doet iedereen gewoon zijn plicht. Demotivatie staat in Vlaanderen niet in het woordenboek. Goed, eens per drie maanden is er bij de Belgische spoorwegen een werkstaking, maar dat is niet meer dan een ritueel, vergelijkbaar met zondags kerkbezoek. De reizigers dulden het lijdzaam, bedenkende dat het er in België altijd nog beter voorstaat met het spoor dan bij de noorderburen. Afgelopen maandag was er bij het Belgische stads- en streekvervoer trouwens een betaalstaking; er kon gratis gereisd worden. Ik vraag me af, hoeveel Hollanders daar op af zijn gekomen.
We rijden door achtertuinen; de huizen zijn hier pal bovenop het spoor gebouwd. Voorbij Dilbeek verlaten we de voorstad, en rijden we het platteland op, dat in deze streek licht glooiend is uitgevoerd. Ik zie akkers (kouters, noemen ze het hier, gelovik), overal doorsneden door een overmaat aan hoogspanningskabels.
Druk is deze spoorlijn niet. Op elk van die lage perronnetjes staan niet meer dan twee, drie reizigers te wachten. Dit lijntje ziet er nog net zo uit als in de stoomtijd. Oscarke, in "De Kapellekensbaan" en "Zomer te Ter-Muren" de echtgenoot van Ondine, legde dit stukje dagelijks af als forens. Hij en zijn makkers reisden in de derde klasse, die niet veel meer was dan een varkenskot, en zodoende een broeinest voor allerlei socialistische gedachtegangen. De rit moet in het stoomtijdperk minstens een uur geduurd hebben; ik doe er 40 minuten over. Er wordt op dit traject halfuurdienst gereden; behalve de stoptrein Brussel - Aalst rijdt hier ook die van Aalst naar Braine-d'Alleud, die min of meer om Brussel heenrijdt.
Bij Liedekerke ontmoeten we de andere spoorlijn, die met de
sneltreinen. Twee stations verder
ligt Erembodegem, het doel van mijn reis. Ik ben de enige uitstapper.
Op het perron is een
vervoerbewijs "verplichtend", maar hangt tevens een bordje waaruit
blijkt, dat het loket
gedurende de zomervakantie gesloten is ("sorry voor de hinder"). Dit
kleine dorp heeft nog
een behoorlijk treinenaanbod. Behalve naar Brussel en Aalst, kun je
vanuit
Erembodegem ook nog rechtstreeks naar Gent, Geraardsbergen en de
nationale luchthaven. De trein van 4.00 uur naar Brussel, die Oscarke
altijd nam, bestaat niet meer.
Erembodegem, alias Ter-Vuren, komt uit de romans van Boon naar voren als een naargeestig, armetierig gehucht. Maar er is veel veranderd, en vooral veel bijgebouwd in een halve eeuw tijd. De plaats lijkt nu de status te hebben van villa-dorp; het Oegstgeest van Aalst. Het historische gemeentehuis heeft een hypermoderne aanbouw.
Ik ben "warm", overal zie ik aankondigingen van de Kapellekensdagen, die gehouden zullen worden in de kapel van O.L.V. Ter Muren. De kapel uit "De Kapellekensbaan"? Toch kan ik het kerkje en de Termurenlaan niet vinden. Ik dool door het dorp, kruis de rivier de Dender, neem de brug over het spoor die blijkt te leiden naar een nieuwbouwwijk waar ik niets te zoeken heb, keer op mijn schreden terug, beland bij een wat rommelig fabrieksterreintje, keer ook dat de rug toe, en besluit uiteindelijk, het toch maar eens te gaan vragen aan een voorbijganger. Tot dusverre heb ik daarvan afgezien; stel dat ik iemand zou treffen die aanbood om even met me mee te lopen naar die kapel, bij wie ik dan een verward verhaal zou gaan ophangen over een roman die ik gelezen heb.
"Gij zijt op d'n goeden weg", zegt de vriendelijke oude dame, die ik heb aangeschoten. Ik moet gewoon doorlopen in de richting van de dorpskerk (die na al mijn omzwervingen niet meer is dan een stipje in de verte); dan loop ik zó de Termurenlaan in.
En passant zie ik, dat hier ook nog een bus van De Lijn rijdt naar Aalst, in een vrij bescheiden frequentie. Ik vind de gezochte laan, maar mijn opluchting daarover maakt na korte tijd plaats voor een bittere teleurstelling. De Termurenlaan bestaat uit nieuwe huizen, dito fabrieken, één of ander instituut, en een "vrije basisschool", waarmee in België volgens mij bedoeld wordt: een school zonder godsdienstonderwijs.
Goed. Daarvoor, voor dit vervelende straatje, heb ik dus een
reis van bijna vier uur gemaakt.
Snel de trein pakken, en door naar Oudenaarde, het tweede doel van mijn
tocht, dat ik in
gedachten gehouden had om de dag vol te maken.
En nu begrijp ik opeens, dat op deze plaats ooit de met een slagboom afgesloten overweg lag ("de barreel van de ijzerenweg") die Vapeur inspireerde tot een nieuw project, wat behapbaarder dan het perpetuum mobile: een spoorovergang met automatisch sluitende bomen bij nadering van een trein. Hij wist een werkend model te construeren, en stuurde bouwtekeningen naar de spoorwegen, maar mocht geen antwoord ontvangen. Nog steeds zijn er geen automatische overwegbomen in Erembodegem, en moet men zich behelpen met die akelige tunnel waar ik zojuist doorheen ben gelopen.
Een korte duizeling overvalt me. Ik beleef een welhaast mystiek moment: pardoes, en zonder waarschuwing, word ik de roman De Kapellekensbaan binnengezogen. Ben ik nu een van de personages? Maar al snel herpak ik me. Het is nog altijd 2001. Het zit zo: ik heb een nieuwe laag toegevoegd aan het geheel; dit is een verhaal over een roman-in-een-roman, over het schrijven van een roman.
De deur van de kapel staat open. Ik ga naar binnen, sla geen kruisje (je bent atheïst of je bent het niet; al heeft deze tocht iets van een bedevaart) en neem plaats op een houten bank. En ik denk terug aan het feit, dat ik een zgn. "referaat" heb moeten houden over "De Kapellekensbaan": een toespraak voor medestudenten, waarin je laat horen, hoe goed je bent in het navertellen van secundaire literatuur. Mijn referaat moest uitgerekend gaan over die wonderlijke Vapeur met zijn perpetuum mobile, en nou juist daarover was vrijwel niets te vinden in de bibliotheken.
Geen nood: ik bedacht een chaotisch verhaal over het begrip "chaos", dat een belangrijk thema vormt in de roman. Om te oefenen vertelde ik het aan mijn moeder, in een bus langs De Linge. Maar helaas: een medepassagier hoorde mijn geraaskal, en begon zich er mee te bemoeien. Hij wist veel meer van chaos dan ik, want zo gaat dat tegenwoordig met chaos. Chaos is meer dan de afwezigheid van orde. Het is een serieus onderwerp, waarin je specialist kunt zijn, of dilettant, of totaal onwetend. Er zijn dikke boeken over geschreven, die ik niet gelezen heb. In die bus zat ik lelijk met een mond vol tanden. Dat verhaal rammelde aan alle kanten.
Wat te doen? Om mezelf een liederlijke afgang te besparen, heb ik me een week lang uit het openbare leven teruggetrokken om "De Kapellekensbaan" voor de tweede keer te lezen, en onderweg alles te noteren wat ik kon gebruiken voor mijn betoog, waarin ik met zorg het woord "chaos" vermeed. Het referaat werd een redelijk succes; ikzelf heb er in in ieder geval met plezier naar geluisterd. Dat het twee zo lang was als toegestaan, zal de trouwe lezers van deze site niet verbazen, en de nieuwe lezers inmiddels ook al niet meer.
Overigens, literatuurstudie aan de "juniversiteit" is niet iets waarover Boontje enthousiast zou kunnen worden. In "De Kapellekensbaan" komt een letterenstudent voor. De man heet Siekegheest, dat zegt genoeg.
***
Ik werp enkele muntstukken in het offerblok, als compensatie voor het feit dat Ondineke dit op één van de eerste pagina's van de roman heeft leeggestolen. Met een hol, kletterend geluid valt het geld. Op jaarbasis zal hier weinig opgehaald worden; het is in Erembodegem nauwelijks meer de moeite waard om het offerblok te lichten. Ik laat dat dus na, en bestudeer de door vrome kerkgangers geschonken gedenkbordjes, onder andere "voor bekomen genezing".
Voort langs de Kapellekensbaan! Ik zie de lange muur van tfabriek de Labor. De fabriek, hoe hij in werkelijkheid ook maar mag heten, is gesloten. Vergeefs zoek ik naar "de 1e vuile huizen", het armoedige luizenzooitje waar Ondine na haar huwelijk terecht kwam, en waar zij tot haar dood bleef dromen van rijkdom. Die zijn gesloopt. Ook de 4 nieuwe villa's kan ik niet meer vinden (maar die waren nieuw rond 1895, en zijn evenzeer verdwenen als de vuile huizen).
Ik fotografeer het straatnaambordje. Het is dat ik geen
gereedschapskist bij me heb, anders
schroefde ik het van de muur af. Mijn enthousiasme kent geen grenzen,
dat De
Kapellekensbaan écht bestaat, en dat hij zo goed herkenbaar is, al is
er hier en daar in een
(halve) eeuw tijd natuurlijk wel wat bijgekomen en verdwenen.
In één van de winkelstraten kom ik het woord "dieperik" weer tegen, dat blijkbaar tot het Aalster idioom behoort, en dat ik met plezier aan mijn eigen woordenschat heb toegevoegd.
Op een terras eet ik een pannenkoek met spek. Door eerdere lunchervaringen (zoals in Merksem) is mijn dunk van de Belgische kookkunst aardig gedaald. Ook de maaltijd die me in Aalst wordt voorgezet (helaas heb ik de naam van de eetgelegenheid en die van de straat vergeten te noteren) is niet best. De pannenkoek heeft een ondefinieerbaar grauw kleurtje. Hij lijkt nog het meest op strokarton, en smaakt dienovereenkomstig. Het spek ligt er los op, twee veel te grote hompen vlees, gebakken in - naar te vrezen valt - afgewerkte motorolie, die me tot diep in middag zal opbreken. En je kunt er niet eens iets van zeggen; misschien hóórt een spekpannenkoek hier wel zo.
Met lichte kotsneigingen begeef ik me naar het station. Daar koop ik een PET-fles cola en ledig die ad fundum, om de speksmaak verdrijven. Het helpt slechts gedeeltelijk. Weliswaar heb ik die vieze olie verdund, maar de neiging tot oprispen is door het gebruik van cola alleen maar groter geworden.
Na de overstap beland ik in een zilverkleurige trein die wat moderner is, en blauwgele zetels heeft. Dit is de sneltrein naar Poperinge. Hij raast door het land, alweer van dat golverige akkerland, en slaat alle kleine stationnetjes over, waardoor - zie ik achteraf op een spoorwegkaart - ik onder andere station Munkzwalm gepasseerd ben zonder de naam op het bordje te kunnen lezen.
Vlaanderen telt een ongelooflijke hoeveelheid dorpen. Ik zie ze links en rechts van de spoorbaan: plukjes van pakweg 100 huizen met rode dakpannen. En kerk, en kroeg en - als het dorpje toevallig aan de ijzerenweg ligt; zo'n minimaal station waar je minstens eens per uur de trein kunt nemen naar de dichtstbijzijnde grote stad.
Ik zit tegenover een grijze Waal, die tot mijn bewondering een Franse kruiswoordpuzzel aan het oplossen is, en een al even grijze Vlaming, die in diepe slaap is gevallen boven zijn gazet. In Zottegem, de enige stopplaats tussen Denderleeuw en Oudenaarde, stappen beiden af. Verder gaat het. België heeft tegenwoordig wel degelijk bewaakte overwegen, al zal Vapeur er de credits niet voor hebben gekregen. Ze zijn uitgerust met een ratelende bel. Van tijd tot tijd hoor ik er één langsjanken.
Ik heb geen flauw benul waar ik me ergens bevind op de
wereldkaart van België. Voor mijn
gevoel rijden we in de richting van de kust. Als ik het even later
nazoek op de railnetkaart in
de stationshal van Oudenaarde, blijkt deze streek zelfs nog ten zuiden
van de kust te liggen;
niet ver van de Franse grens. Ook geografisch zitten we hier in de
dieperik. De Noordfranse
stad Lille / Rijssel, waar ik ook nog eens heen wil om de automatische
métro te ondergaan,
ligt bij wijze van spreken om de hoek. Even kom ik in de verleiding om
een retourtje Lille te
kopen, maar ik bedenk me: het is al halfdrie, en ik moet het hele eind
nog terug.
Oudenaarde, Begijnhof
Ik loop het centrum in. De straat vóór het station heet naar ene Braet, die daar in 1916 voor den kop is geschoten, zoals het bordje letterlijk vermeldt. De meeste winkels in Oudenaarden kondigen het "jaarlijks verlof" aan, of zijn om die reden al gesloten. Ik zie een "Hemdensneldienst / Nieuwkuis" en een zonnetunnel. Deze kost 200 BEF per beurt, of BEF 2000 voor een twaalfbeurtenkaart, maar ik denk dat ik mijn beurt maar voorbij laat gaan.
Oudenaarde is een Vlaamse stad. Meer weet ik niet te vertellen; ik heb niets opgezocht, en besluit de plaats gewoon te ervaren, zonder iets te willen weten van zijn verleden, heden en toekomst. Ook hier is het marktplein prachtig, maar de schoonheid wordt me wel wat vergald doordat het de functie van monument moet combineren met die van parkeerterrein en driebaansverkeersslagader. Dat zie je vaak in Vlaanderen. Als ik hier Schepen van Mobiliteit was, zou ik die auto's toch mooi het stadshart uitmieteren, zonder mankeren. Dat deed Stevaert ook, de burgemeester van Hasselt, die in 1997 gratis stadsvervoer combineerde met flankerend fiets- en parkeerbeleid. Hij heeft het sedertdien geschopt tot Minister van Mobiliteit.
Ik bezoek een hofje met alweer zo'n kapelleke, en loop langs de Scheldeoever. De grote verkeersbrug over de Schelde gaat open, wat erop neerkomt dat het complete wegdek oprijst. Geen klapbrug, zoals ik zou verwachten. Het gaat langzaam, zeer langzaam, en ik moet minutenlang wachten. De daling verloopt even traag. Als de boot, een kloeke plezierschuit, al om de bocht verdwenen is, is het brugdek nog niet eens halverwege. De menigte wachtenden zwelt aan tot tientallen automobilisten, fietsers en voetgangers.
Eindelijk kunnen we verder. Amper ben ik de brug gepasseerd, of ik zie hem alweer naar boven gaan. Ik loop terug naar het station. [RIPS!]. Die vieze pannenkoek blijft erg lang nawerken. Ik koop een pistache-ijsje, in de hoop de oliesmaak daarmee te verdrijven. Ook het ijsje vertrouw ik niet. Er zitten harde stukjes in met een herkomst waarin ik me niet durf te verdiepen. Voortaan neem ik een staaf Pijnenburg ontbijtkoek mee naar België, en leef ik daar wel op; de hele dag.
In de stationsrestauratie spelen ze nu ABBA. Een brooddronken Oudenaarder staat te break-dancen in de hal. Ik koop een enkeltje Antwerpen, en vraag me af, waarom er niet een dagkaart bestaat voor de hele Benelux. Vandaag reis ik op een superdagretour Leiden-Brussel, en koop voor alle binnenlandse Belgische ritten een enkeltje. Dat leek mij het goedkoopste, zonder er overigens een studie van gemaakt te hebben.
Oudernaarden ziet zes treinen per uur, die allen vertrekken binnen een tijdsbestek van tien minuten, rond het halve uur, van 4.30 tot 23.30. Alleen in de spits rijden er ook treinen op het hele uur. Behalve naar Brussel, Gent en Poperinge kun je hiervandaan ook naar Ronse.
Op station Oudenaarde hangt, evenals op vele andere stations,
een Wachttijdenreglement. Dit
bepaalt, hoe lang treinen bij vertraging wachten op aansluiting. De
treinen naar Brussel vertrek
.32, wachten in Oudenaarde bijvoorbeeld tot .34 op een vertraagde trein
uit Ronse, aankomst
.24. In Nederland bestaat ook een dergelijk reglement, maar het wordt
naar volstrekte
willekeur toegepast, zorgvuldig geheimgehouden en zeker niet op
stations aangeplakt.
Reizigers moeten zich vooral nergens op kunnen beroepen, in ons land.
De spoorlijn naar Gent is gedeeltelijk enkelsporig. Alweer zit ik bijna alleen in de coupé. Maar in Nazareth krijg ik gezelschap, niet van de Nazarener, de koning der Joden, maar van drie luidruchtige jongelieden van een jaar of 19.
"Gij waart snok-snok aan het doen!", brult één van hen quasi-verontwaardigd tegen zijn makker.
"Zijt gij zat??" antwoordt deze.
-(pesterig): "Jawel, jawel, jawel, joenge, gij waart snok-snok aan het doen!"
-(verontwaardigd): "Nieh, joenge, da' kan noejt bestaan!"
Snok-snok doen, dat zal toch zeker niet betekenen wat ik denk dat het betekent?? De jongens gaan zitten en zetten hun gesprek voort. Nu valt de ondertiteling uit. Ik versta alleen nog:
-"Polletiek, vakbond, het komt allemaal van Deinze";
- "In Deutsland kun je wel neeg'n uur in n'n bus zitten"
en:
-"Ik ga núút naar 't feest, en dat is ol".
Waar gáát dit in Godsnaam over? Het is moeilijk te geloven dat de officiële taal in Vlaanderen Nederlands is, hetzelfde Nederlands als in Holland, en niet Vlaams, zoals vele Nederlanders denken.
We komen aan te Gent.
"Saluutsjes, héé", zegt de jongen die verdacht werd van snok-snok doen, "n'n pruttig wúúk-end".
In Gent stap ik over op de Intercity Rijssel - Antwerp. Deze keer eens een hypermoderne trein; ik meen de I 11, die ik vier jaar geleden in Hasselt voor het eerst zag. Op een digitaal display worden bestemming en tussenstations getoond.
In deze landstreek houden ze van Bijbelse namen; na Nazareth
zie ik nu ook station Sinaai
langsflitsen.
In de trein terug naar Nederland lees ik verder. Vandaag slaag ik er met heldenmoed in, weer 80 pagina's verder te komen in deze weerbarstige foliant. Het lichtvoetige van "De Kapellekensbaan" is er nu wel af. Ondine verandert van een ondeugend meisje in een regelrechte helleveeg, en Boontje wordt allengs zwartgalliger en pessimistischer. Welzeker, de wereld gaat naar de dieperik. Ook ik ben daar doorgaans wel van overtuigd; even niet tijdens een zonnige zomerdag in Ter-Muren, maar wel weer zodra de trein voorbij station Essen de Nederlandse grens gepasseerd is.
Maar zei Heinrich Heine niet dat hij bij de ondergang van de wereld wel naar Holland zou emigreren, omdat alles daar 50 jaar later gebeurt? Laten we uit die gedachte troost putten. De wereld is nog steeds niet veratoomd, en zelfs met Erembodegem is het 50 jaar na dato toch ook nog goed gekomen; ik heb het vandaag zelf kunnen constateren.
Frans Siekegheest
quartoze juilliet, 2001