Rondjes rond de tafel

Antwerpse kerstmarkt, tegen wil en dank



Plopperdeploppperdeplop!
Kabouter Plop



"Weet ge, wat un n'Ollander doet met Kerstmis? Dan rent 'èè rondzjes rond d'n toafel, totdat 'èè zzât is!"

België loopt in cultureel opzicht zo'n jaar of tien op ons achter. In Nederland ben je allang niet meer Salonfähig als je nog een Belgenmop declameert, maar in de Vloanders heeft iedere humorist nog steeds een onvangrijke voorraad anekdotes paraat, waarin de zuinigheid van de Nederlander centraal staat.

De twee jongelieden, die in de vierwerf gelede lagevloertram uit Merksem op de bank vóór mij zitten, draaien hun complete reportoire af, waarvan ik alleen de bovengeciteerde mop versta. Misschien zijn zij onbewust van mijn nationaliteit; misschien juist niet.

Rondjes rond de tafel rennen, wat is daar zo lachwekkend aan? Een oude gewoonte onder de Caninefaten. Het brengt me op een idee; het is één van de weinige remedies tegen kerstdepressie die ik nog niet geprobeerd heb.

Vandaag, vrijdag 8 december 2000, ben ik naar Antwerpen gegaan voor alles behalve een kerstmarkt. Ik wist niet eens, dat er zoiets als een Antwerpse Kerstmarkt bestond, maar zal er in de loop van de dag per ongeluk in verzeild raken, al weet ik dat nog niet op het moment dat ik die mop hoor.

Het doel van mijn tocht is drieledig. Primo: een bezoek brengen aan het museum Plantin - Moretus, waar al rond de tijd van Leidens Ontzet boeken gedrukt werden. Secundo: de nieuwe lagevloertram, die in een tempo van één exemplaar per twee maanden wordt afgeleverd, en waarvan er nu een handjevol rondrijden; over het algemeen op lijn 3 naar Merksem. Tertio: ik wilde graag met diezelfde lagevloertram naar Zwijndrecht, want de aanleg van het tramtracé naar dit forenzendorp, waarover ik in maart 1999 al schreef, zal nu wel eens een keer voltooid zijn (hoopte ik).

Vrijdag 8 december 2000 is een dag met schitterend, zonnig weer, ongeveer even warm als die lentedag in 1999, toen ik voor het laatst een bezoek heb gebracht aan Antwerpen, een stad die ik geneigd ben te beschouwen als één grote Belgenmop.

Laten we beginnen bij het begin.

Antwerpse mop? Op de Groenendaallaan staat wel een abri, maar rijdt geen tram



Vernieuwt

We komen aan te Berchem, en de internationale trein Amsterdam - Brussel stroomt met veel gedrang leeg. "Vrouwen en kinderen eerst, héé!", zegt het vriendelijke korte dikke Belgje, die naast me zit, en die haastige Hollander probeert duidelijk te maken, dat hij met uitstappen wacht tot de voornaamste drukte geluwd is. Ik voel me terechtgewezen in mijn hoedanigheid van Nederlander, nu al, en ik heb nog niet eens voet gezet op Vlaamse bodem.

Station Berchem, in de zuidelijke wijken van Antwerpen, is een gebouw op de drempel van de ouderdom, maar beleeft momenteel de bloeitijd van zijn leven. In verband met aanleg van de spoortunnel onder Antwerpen is op station Antwerpen Centraal het grootste gedeelte van de sporen buiten dienst. Treinen wijken uit naar Berchem dat daardoor een ongekende hoeveelheid reizigers te verstouwen krijgt.

Je kunt van hier met een pendelstoptreintje naar Antwerpen Centraal ("de Middenstoatsie", zoals ze hier soms nog zeggen); de microfonist kondigt keurig aan van welk spoor die zal vertrekken. Maar ik wil verder reizen met de tram, en begeef me naar de uitgang. Station Berchem maakt een behoorlijk afgetakelde indruk. Maar gelukkig: "Het station vernieuwt", staat te lezen op een bord in de hal. Dat station moet op zekere morgen gedacht hebben: ik word nu wel heel erg oud; ik ga maar eens vernieuwen! Er wordt gewerkt; overal staan schuttingen. Berchem is nu gehuld in een cocon, waaruit het ooit, over een paar jaar, als een fraaie vlinder te voorschijn zal springen.

Cel

De verwijsborden naar de tram zijn niet erg duidelijk. Min of meer op goed geluk begin ik te lopen, en vind even later inderdaad de tramhalte. We zitten hier op de splitsing van lijn 8 en lijn 11, die tot hiertoe gezamenlijk zijn opgerukt vanuit Eksterlaar, in gecombineerde vijfminutendienst.

Ik kies lijn 11 (het is de 7045, geschilderd in opvallend rood-geel) en daar het pas 11.50 is, koop ik bij de bestuurder een "dagpas stad", waarmee je een hele dag lang mag reizen met alle Antwerpse trammen en bussen. Ondanks zijn lage prijs van BEF 115 is dit blijkbaar geen erg populair kaartje, want de "wattman" (Algemeen Beschaafd Belgisch voor trambestuurder) heeft grote moeite om het te voorschijn te toveren uit zijn kassa. Uiteindelijk ben ik voorzien, en we rijden verder, onder een spoorviadukt met gemetselde bogen.

"Voor halte éénmaal bellen", staat zuinigjes vermeld naast het drukknopje. Het zou echt iets voor een Hollander zijn, om 20 keer achter elkaar driftig op de knop te drukken. De noodrem heet hier "Noodalarm".

De tram rijdt door een wijkje met smalle kasseienstraatjes, het gebruikelijke beeld. Ik moet hier al eens eerder geweest zijn, want in 1996 en 1997 heb ik het complete Antwerpse tramnet bereisd, en er is sedertdien niets bijgekomen. Ommeganckstraat, heet het hier. Een dikke matrone wringt zich in een te smalle auto; het portier verspert de weg.

kleurrijke PCC op het Kipdorp (?)

Het Antwerpse tramnet ademt hier en daar nog de sfeer van dat van Den Haag, zoals het er voor de reorganisatie van 1964 uitgezien moet hebben: PCC-trammetjes die zich een weg banen door straten die er eigenlijk te smal voor zijn. Er reden ooit HTM-trams door de Boekhorststraat, en door de Haarlemmerstraat in Leiden; onvoorstelbaar.

We passeren Antwerpen Centraal en het grote busstation bij de Rooseveltplaats. Twee controleurs stappen in. Een blonde jongedame wordt betrapt op zwartrijden, en gaat op de bon. Ze gooit al haar charmes in de strijd, en maakt een koket gebaartje van "kijk mij nu eens een dom blondje wezen, dat ik mijn kaartje ben vergeten te stempelen", maar haar schoonheid mag niet baten; de controleurs zijn onverbiddelijk. De overige passagiers rekken hun nekken om maar niets van het tafereel te hoeven missen; dit is erg leuk, als het een ander overkomt. Dat lijkt me het ergste van een boete wegens zwartrijden: de verschutting.

In een wel heel smal straatje hangt aan de gevel van een grimmig gebouw een uithangbord "Cel asielzoekers". Ik voel er weinig voor om daarin opgesloten te worden, en zie af van mijn asielaanvrage. Ik blijf gewoon in de tram zitten. Hij maakt een haarspeldbocht, en begint de andere kant op te rijden. Ineens herinner ik me, dat dit een ringlijn is. Ik stap nu toch maar uit, en wandel zonder jas door een wijk met smalle straatjes en een mooie, witte kerk uit de late 15e eeuw.

Faling Gang

Antwerpen moet wel een stad zijn met enorme parkeerproblemen. Ik zie een parkeergarage met een "inkom" van 200 Frank. Je kunt beter de tram nemen, al zit daar weinig vaart in.

Een restaurantje maakt reclame voor "gegrilde ribbekes". Dat is nog wel begrijpelijk, maar soms is het Vlaams een wat mysterieuze taal. "Faling Gang" staat te lezen boven de gevel van een smal, wat rommelig, obscuur winkeltje. Wat zou daar verhandeld worden? De ondertitel: "Stopzettingen; Aangeslagen goederen", maakt duidelijk, dat het gaat om wat wij een ramsj- of dumpzaak zouden noemen.

Ik kom terecht op de Meir, de belangrijkste winkelstraat. Bij het ondergrondse tramstation Opéra daal ik af. Meteen al de domper, die mijn reis voor 33% vergeefs maakt: de lijnen 2, 3 en 15 hebben nog steeds Linkeroever als eindpunt, en niet Zwijndrecht. Dat schrappen we dus uit ons program. Ik pak de gereedstaande lijn 3 richting Merksem. "Wanneer het signaal in werking treedt, is in- of uitstappen niet toegestaan." Maar dat bordje hangt binnen; ik kan het van buiten niet zien. Ik negeer het signaal dus. Dat houdt meteen op, netjes, om pas weer in werking te treden als ik al ben gaan zitten.

Ik bevind me in de 7088, die ingezet is als bijwagen. Gewoon 2 gekoppelde PCC's; niks lagevloer.

De lange tramtunnel naar Merksem is bochtig, en heeft op verschillende plaatsen zijgangen. Misschien zijn dat de mysterieuze spooktunnels, waarover ik laatst gelezen heb. In mijn artikel van eind 1996 maakte ik me vrolijk om de tunnel voor lijn 3, waar slechts eens per 10 minuten een tram rijdt. Ik wist toen nog niet dat er ook nog 5,5 kilometer tunnel in Antwerpen ligt, die helemaal niet gebruikt wordt. Er is nu voorgesteld, er maar bussen doorheen te laten rijden. Men moet nog iets uitvinden voor het afzuigen van de uitlaatgassen. Ik zie het in Den Haag ook nog gebeuren, dat er straks niets rijdt door die tramtunnel, als hij eindelijk af is.

Ook ik Nederland ligt een stuk ongebruikte traminfrastructuur: in Amsterdam (waar anders?) heeft men in de jaren 80 alvast sporen aangelegd in de Haarlemmerhouttuinen. Een tram heeft er nooit gereden. Dat zou ook verrekt moeilijk zijn, zonder bovenleiding. Ik vermeld dit, op gevaar een meelezende Vlaming weer munitie te geven voor een Hollandermop.

Op de bank voor me zijn twee scholieren verwikkeld in een gecompliceerde worstelpartij. In de tunnel blijkt zelfs een keerlus te liggen. Wij komen boven en kruisen een breed kanaal. Ik stap uit.

Een zijspoor voert over de Groenendaallaan naar de tramremise, die ligt in de buurt van de wijk Luchtbal, waar ik vanmorgen met de trein ben langsgereden. Ooit was het de bedoeling dat er ook een tramlijn zou gaan rijden; niet alleen in- of uitrukkende wagens. Dat is niet doorgegaan. Toch staan er langs het spoor keurige abri's, en hangen er zelfs halteborden. Daar staat geen lijnnummer op vermeld; alleen een informatienummer van De Lijn, het bedrijf dat het stads- en streekvervoer in heel Vlaanderen exploiteert. Dat nummer kun je bellen om te vragen, waar de tram blijft.



Plop

Ik loop naar het Burgemeester Nolfplein. Een lagevloertram rijdt net voor mijn neus weg. (Even voor de duidelijkheid: de tram, zoals ik nog net kan zien voor hij de bocht om stuift, heeft vier tussendingen, en bestaat dus uit vijf leden (leg dit uit in je eigen woorden)).

Het duurt twintig minuten voordat de volgende tram komt. Er is er zeker één uitgevallen. Ik denk aan van alles, onder andere aan de diplomatieke rel die is uitgebroken tussen Nederland en België, die een eind dreigt te maken aan 161 jaar gewapende vrede. Het draait om het aantal stemmen in de Europese Commissie, of zoiets onbenulligs. Nederland krijgt er één meer dan België, en de Belgische premier, dat jonge ventje waarvan ik de naam maar niet kan onthouden, meende daarover verbitterd en sarcastisch te moeten doen in allerlei actualiteitenrubrieken. Maar laten we wel wezen: wij Nederlanders zijn met velen (16 miljoen tegen 10 miljoen Belgen, waarvan je er 4 miljoen niet kunt verstaan, en 6 miljoen met moeite) en onze export loopt wat florissanter. Vlaanderen, dat draait nog wel, maar Wallonie exporteert al jarenlang niet veel meer dan LP's van Jaques Brel en Adamo (les filles du bord du mer-èr-èr is een zeer antieke Adamo-hit die me te binnen schiet, de dochters aan de rand van de zee-éé-éé, betekent dat).

Hoogstonwaarschijnlijk, dat ik op 8 december al nadenk over deze diplomatieke rel: die zal de komende week pas plaatsvinden.

Een prullenbak bij de tramhalte verbiedt me het inwerpen van huishoudafval, op straffe van minstens 3000 Frank boete. Het maximum staat niet vermeld. Zou dat naar draagkracht gaan, of evenredig met het aantal ingeworpen kilo's huishoudafval?

Alle trams richting Linkeroever, die de hoek om komen, maken reclame voor de middagvullende Kabouter Plop-film, die binnenkort in de bioscopen verschijnt. Ik sla geen aflevering over op de TV; het is om 16.25 uur, als de kleintjes net uit school zijn. Kabouter Plop en zijn kompanen, waaronder Kabouter Klus en een lieftallige kabouterse, dragen puntmutsen met lange snoeren van belletjes eraan. Bij heftige opwinding, van welke aard dan ook, treden de bellenkoorden in erectie, en groeien de drager letterlijk boven het hoofd. Ondanks deze onmiskenbaar erotische component zijn de verhaaltjes, die maar vijf minuten duren, buitengewoon zouteloos; hoe krijgen ze er een hele film mee vol? Overigens wil ik me er geen oordeel over aanmatigen, niet behorende tot de doelgroep.

Eindelijk komt de volgende tram naar Merksem aangereden. Het is zo'n lang lagevloervoertuig, genummerd 7211. De tram is gebouwd door Siemens, Bombardier en Adtranz. Kennelijk is de tramfabriek BN uit Brugge uit de gratie geraakt.

De nieuwe trams hebben prima rijeigenschappen, en gaan zo soepel dat je nauwelijks het gevoel hebt, in een tram te zitten; ze lijken wel boven het spoor te zweven. De motor brengt een beschaafd gezoem voort. 77 zetels telt het voertuig; allen uitgevoerd in de bekende De Lijn-kleuren. Er kunnen ook nog zo'n kleine 200 staande passagiers vervoerd worden in deze wel erg lange trams. Hun vervoerscapaciteit is nog zo'n 25% hoger dan twee gekoppelde PCC's. De nieuwe trams spelen daarmee in op een vervoersbehoefte, die in Antwerpen voorshands niet aanwezig is. Zelfs nu, nu de vorige tram is uitgevallen, zijn nog lang niet alle zitplaatsen bezet.

Het voorste en het achterste gedeelte zijn uitgevoerd met een iets hogere vloer. De trams zijn gebouwd in éénrichtinguitvoering, net als de rest van het Antwerpse wagenpark. Achterin bevindt zich een panoramaruit. Ik kijk erdoorheen, en zie Merksem achter me wegglijden.



Zat

De tram bereikt het eindpunt. Vanaf dit punt wordt de tramlijn doorgetrokken naar de Keizershoek, een ruime kilometer verderop, op de grens van Merksem en Schoten. "In 17 minuten van Keizershoek naar Antwerpen", adverteert een groot aankondigingsbord. De graafwerkzaamheden voor de nieuwe trambaan zijn begonnen, maar we moeten wachten tot eind 2002 voordat er trams rijden naar de Keizerhoek. Ik loop in die richting, en verbaas me over de bonte verzameling van huizen: alle eeuwen, tijdperken en stijlen dwars door elkaar. Het moet in België geen al te grote toer zijn om een bouwvergunning te krijgen, mits de schepen zondags dezelfde kerkdienst bezoekt als jij.

Het heet hier de Bredabaan; als ik heel ver doorloop, kom ik straks in Nederland terecht. Ik keer dus terug naar het centrum van Merksem, waar ik bij een vorig bezoek een eetcafeetje gezien heb. Even later vind ik het; het etablissement heet Breughelhof. Ik kies een plaats met uitzicht op de trambaan, en bestel even later een Russisch ei. Aan de toog zitten bierdrinkende mannen schouder aan schouder. Het restaurantgedeelte bevat, behalve uw dienaar, een wazig oud heertje, die met een contemplatieve blik zit te staren in een poel van bier (zo'n decimeters brede kelk; het is beslist zijn eerste niet vandaag) en twee dames op leeftijd, waarvan de ene kuis aan de thee zit, en de ander ook zo'n enorme toeter gerstenat voor zich heeft.

Een Russisch ei op zijn Merksems bestaat uit een ruimhartig met azijn besprenkelde drab van groenten, opgediend met vier sneetjes brood van eergisteren of erger, en een pakje boter uit nota bene Luxemburg. De boter ruikt en smaakt ranzig en muf. Misschien hoort dat zo bij Luxemburgse boter, maar het is ook niet uitgesloten dat hij gewoonweg bedorven is. Op het pakje meen ik de code "10.11" te kunnen ontcijferen; als dat de uiterste houdbaarheidsdatum is, moet vastgesteld worden dat die exact vier weken in het verleden ligt.

In Vlaanderen kun je, met die 1296 soorten bier, beter alcoholist zijn dan gastronoom. Het beeld van België als culinair land behoeft correctie. Dit is al de tweede verpletterend slechte eetervaring die De digitale reiziger in België voor zijn kiezen krijgt. In De Panne, overigens het epicentrum van de Kabouter Plop-cultus, aten we al eens een nog net niet bedorven pizza.

De waard bezit voldoende zelfkennis om niet te vragen of het gesmaakt heeft. Even overweeg ik hem te waarschuwen voor die boter, maar ik ken de zeden in dit land inmiddels voldoende om te weten, dat die dan toch gewoon aan de volgende eter wordt voorgezet, bedorven en al, en met onleesbaar gemaakte THT-code. Bovendien ziet de waard eruit als iemand, die bevriend is met de sjampitter, en zodoende letterlijk alles mag in Merksem, tot het vergiftigen van zijn klienteel aan toe. (Zonder gevaar is het ook niet, de kritische eter uithangen: een journalist van het Algemeen Dagblad is onlangs met de dood bedreigd, omdat hij in het kader van de Nederlandse Oliebollentest een onvoldoende had durven uitreiken aan een in kwalitatief en bacteriologisch opzicht ernstig tekort schietende oliebol).

Hikkend en boerend sta ik bij de tramhalte. Als ik tussen nu en morgenochtend de kots krijg, weet ik tenminste waardoor het komt, en hoef ik er geen verregaande hypochondrische hypothesen over op te stellen.

Ook deze keer sta ik weer 20 minuten op de tram te wachten. Dat schiet niet op; en ik wilde nog wel zo graag een beetje op tijd aankomen bij het museum. Straks loopt het weer net af als die keer dat ik een tentoonstelling over Middel-Nederlandse literatuur bezocht in de retirade van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel; toen ik er eindelijk was, ging hij vrijwel meteen dicht; vervroegd.

De tram is opnieuw de 7211, die de afgelopen 70 minuten een slag Merksem-Linkeroever gemaakt heeft. De uitgevallen tram die ervóór zat, is nog steeds uitgevallen. Op de Bredabaan is de doorstroming slecht; rijen auto's staan gewoon maar op de vrije trambaan. Op die manier kunnen ze die belofte van 17 minuten nooit waarmaken.

Voor me zitten twee jongens, die Hollandermoppen vertellen. Daarmee zijn we weer aangeland op het punt waar dit artikel in medias res begon. Nu gaan we verder. Ik stap uit bij het ondergrondse tramstation onder de Meir en loop naar de Vrijdagmarkt, waar het geen markt is, ofschoon het vrijdag is.



Dicht

Christoffel Plantijn (1520 - 1589) opende in '55 op dit plein een drukkerij, die zou uitgroeien tot één van de grootste en meest vermaarde ter wereld. Hij was een beetje dubbelhartig, want terwijl hij tussen 1568 en 1572 in opdracht van Filips II de Biblia Regia drukte (ofwel de Antwerpse Polyglot, een bijbel in vijf talen), was hij stiekem aanhanger van het Calvinisme en van de opstand in de noordelijke Nederlanden tegen het gezag van dezelfde vorst. Plantijn bracht een aantal jaren door in het inmiddels bevrijde Leiden, maar keerde in '83 naar Antwerpen terug. Een verkeerde zet: de stad werd in 1585 heroverd door de Spanjaarden, waarna zich een neergang inzette, waar de stad volgens mij nooit helemaal overheen is gekomen. Desondanks heeft de drukkerij annex boekhandel nog eeuwenlang bestaan. Na de dood van Plantijn werd de zaak voortgezet door zijn schoonzoon Balthasar Moretus.

Een wel aardig museum, als je het tekort aan uitleg voor lief neemt; onze Zuiderburen zijn in musea nooit erg scheutig met achtergrondinformatie. Het boekdrukprocedé blijft voor mij, als a-technicus, nogal mysterieus; de informatie over Plantijn zelf heb ik onder andere in de Winkler Prins moeten opzoeken.

In de correctiekamer vraag ik me allerlei Hollandse dingen af; onder meer wat voor werktijden de correctoren hadden (vast geen vrije zaterdag), of er wel fatsoenlijke lunchpauzes waren, hoe hoog hun salaris was, en of ze misschien 25 stokslagen kregen voor elke fout die ze lieten zitten. Niets over dit alles. Eén van de correctoren was de bekende taalgeleerde en lexicograaf Cornelis Kiliaan.

Bij de door Plantijn gedrukte boeken die in de vitrines liggen, zie ik veel bekende werken, waaronder de emblemenbundel van Otto Vaenius, die ik volgende week moet weten voor mijn tentamen, hoewel hij eigenlijk gewoon maar Van der Veen heette. Oh ja: mocht je tijdens de feestdagen niet in slaap kunnen komen, lees dan mijn academische werkstuk over Leidens Ontzet.

Tegen kwart voor vijf wordt de gewijde stilte in dit gebouw verstoord door een mechanische stem, die in vier talen aankondigt dat het museum gaat sluiten. De boodschap wordt tot vervelens toe herhaald. Daar maken ze geloof ik een gewoonte van, hier in dit land, van te vroege sluitingen. Weer heb ik niet alles kunnen zien. Gelaten begeef ik me naar de vestibule, waar het complete personeelsbestand al met de jassen aan klaarstaat om een erehaag te vormen voor de laatste bezoekers die het museum verlaten. Mijn groet wordt niet beantwoord.

Vrijdagmarkt, met rechts de drukkerij

Trevor the Rainbowtrout

Culinair en cultureel staat deze stad dus op een zeer laag pitje. Wat is er dan wél, om over naar huis te schrijven? Een kerstmarkt. Hij wordt gehouden op het Marktplein, aan de voet van het raadhuis en de Onze Lieve Vrouwekerk. Bij toeval stuit ik er op; had ik het geweten, dan was ik een straatje omgelopen.

Kerstmis duurt nog bijna drie weken, en ik verkeer nu al in een zodanige stemming, dat ik vrees een aanval van razernij te krijgen als ik nog één keer "Last Christmas" uit een luidspreker hoor komen. "Lèèèèèèst Chrismas, I gèv' you my heart", met zo'n irritante jengelstem. Kan de aangesprokene dat hart nu niet eens een keertje teruggeven, dan zijn we er misschien van af. De uitleentermijn zal nu toch zo onder de hand wel verstreken zijn. (Met excuses aan één DDR-lezer, die ik deze grap de vorige week al per e-mail heb toegebracht. Hij heeft hem nu twee keer gehoord; dan is hij niet leuk meer).

Het is hier krek als in Duitsland, waar ik in 1998 en 1999 de kerstmarkten afstruinde om ze belachelijk te kunnen maken: vreterij, zuipstalletjes en allerhande tinnef, die je niet nodig hebt. Daarmee doe ik de Antwerpse kerstmarkt geen recht. Het is hier namelijk nog veel erger dan in Dusseldorf. Daar kon ik na enig speurwerk soms nog wel een smaakvol kerstcadeau vinden voor mijn moeder, maar dat is in Antwerpen uitgesloten.

Het meest gewilde artikel is een kerstmuts met rode lampjes die, aangedreven door een chip en een batterijtje, oms de beurt aan en uitflitsen. Ik zou er niet mee thuis durven te komen als cadeau voor iemand, ouder dan vier jaar. De minst geliefde kerststal is die, waar alleen twee-, drie- en meerwegstekkers verkocht worden.

Het is druk; ik bots bijna op tegen een Japanner die, gewapend met een loodzware driepoot en een hutkoffer vol fotocamera's en lenzen, deze treurnis staat te fotograferen. Wat mensen al niet overhoop halen voor een foto. Hij heeft gelukkig zijn vrouw bij zich om de boel te sjouwen.

Ik loop een rondje rond de kerk. In één van de kerststalletjes is Trevor the Rainbowtrout te koop. De mechanische vis schudt zijn staart en kleppert met zijn bek op de maat van blikkerige en krasserige muziek die uit een veel te klein luidsprekertje knettert. Als ik passeer: Wild Thing, een hit uit de jaren zestig van The Troggs. Niet echt een nummer dat een mens in kerstsferen kan brengen. Wild thing (ring, reng, rang, rong, op gitaar) you make my heart sing. Alweer dat hart. Zelden wordt er een plaatje gemaakt over een lever, of hypofyse, of alvleesklier. Last Christmas, I gave you my pancreas.

(Fr)essen

Weg van hier! Op de Groenplaats neem ik de eerste de beste tram die vertrekt. Het is lijn 8 naar Lambermont. We zitten midden in de avondspits; het krappe PCC-tje zit vol, hoewel het nog maar een ritje is van een paar haltes. Aangekomen op het Lambermontplein vat ik het onzalige plan op, om van hier naar Berchem te lopen. Ik kan er ook komen met lijn 8, maar die maakt een rare omweg.

Ik sla een verkeerde zijstraat in, en nog een verkeerde zijstraat, en zie uiteindelijk het Lambermontplein weer voor me. Hier stap ik toch maar weer in de tram. Na een lange en tergend trage rit bereiken we Berchem. Vanaf de halte moet ik nog minstens vijf minuten speuren om de deur van het station te vinden. Het is een andere dan die waardoor ik het vanmorgen heb verlaten.

Als ik eindelijk in de stationshal sta, is de 18.24 naar Amsterdam al lang weg. Ik stap dus in de stoptrein van 18.42 naar Roosendaal, en maak me op voor een boemelrit met 12 stops. De vrijdagavondspits is voorbij, en de trein is zo goed als leeg. Tot 9 minuten na de vertrektijd volgens dienstregeling blijft de trein stokstijf langs het Berchemse perron staan. Niemand, behalve die ene verdwaalde Hollander, maakt zich hier dik over. We komen toch nog in beweging, om even later weer tot stilstand te komen. Naast ons staat een Thalys, vol passagiers die wat verlept voor zich uit zitten te kijken, voor zover ze niet in slaap gevallen zijn. Dan rijden we de nacht in.

De trein stopt om de 2 à 3 kilometer, meestal vergeefs; ik zie zelden iemand in- of uitstappen. Alleen in Kapelle, Kalmthout en Essen is op het perron wat beweeg van reizigers. Dit zijn tevens de sneltreinstations; eens per uur rijdt er een sneltrein op het traject Antwerpen - Essen, die dus sterft in het zicht van de Nederlandse grens. Tot voor een paar jaar reed deze sneltrein (afkomstig uit Knokke, als ik me niet vergis) door tot Roosendaal, en ging de stoptrein slechts tot Essen.

We komen in Roosendaal aan op een tijdstip dat de trein al aan de terugreis begonnen had moeten zijn. Hetgeen de conducteur er niet van weerhoudt, een uitgebreid gesprek aan te gaan met een Nederlandse collega.

Mijn ingewanden zijn inmiddels voldoende hersteld om me te wagen aan een diner in de Roosendaalse stationsrestauratie. De Belgische keuken kan me gestolen worden; de Antwerpse Kerstmarkt evenzeer. Belgische musea en tentoonstellingen onttrekken zich aan een oordeel omdat je het einde ervan nooit haalt. Die lagevloertram was de reis wel waard, en voor het ritje naar Zwijndrecht komen we nog eens terug. Mocht De digitale reiziger Vlaamse lezers hebben (wat me ten zeerste zou verwonderen; het moeten overtuigde masochisten zijn) dan zou ik een gereedmelding op prijs stellen, tegen de tijd dat dit tienjarenplan eindelijk voltooid is.

Frans Mensonides
(Kabouter Reis)
22 december 2000.

Eerder dit jaar bezocht DDR drie Vlaamse steden zonder tram


Rondje rond de kerk (sprak hij veelbetekenend)